Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||
Dát wordt er gelezen in de kinderopvang
| |||||||||||||
De leesomgevingHet is twee uur in de middag. Leidster Marieke pakt Kikker is bang (van Max Velthuijs), dat ze al vaker heeft voorgelezen, en kondigt aan dat ze gaat voorlezen. De kinderen Josie, Chantal en Maarten (allemaal 3 Jaar) en Erwin (4 jaar, gaat de volgende week naar de basisschool) hebben daar wel oren naar. Het boek ligt al op tafel. Ze bekijken de voorkant. Erwin leest Maarten vast voor. Josie wil ook meekij- | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
ken. Maarten vraagt: ‘Wat is dat nou?’ ‘Kijk een neus’, zegt Erwin. Hij probeert het begin te lezen. Maarten vraagt: ‘Hoe gaat het begin?’ Josie zegt: ‘'t Ritselt, er ritselt wat.’ Maarten ziet een oogje. Erwin zegt dat er twee ogen zijn. ‘Kijk maar!’ Josie zegt: ‘Dat zijn uien.’ Stagiaire Jessica, die toe zit te kijken, zegt: ‘Uilen.’ Erwin vertelt steeds: ‘Toen hier staat 't verhaaltje en toen wazze ze bang. Kijk hier is die bang. Hier, daar is de maan, daar kan je niet lezen.’ Bovenstaand citaat komt uit Voorlezen gaat voor, een onderzoekverslag van mijn hand uit 2000 naar het lezen in de kinderopvang. Het is een mooi voorbeeld van peuters die de leesroutine al aardig te pakken hebben. Een verhaal heeft kennelijk een begin en waar een illustratie staat (‘daar is de maan’) kun je niet lezen. Een peuter die de leeskunst nog niet beheerst, kan zelf best voorlezen, zoals Josie laat zien. Weten hoe het verhaal gaat, is voor peuters niet vervelend, maar een opsteker. In de afgelopen tien jaar deed ik meermaals onderzoek naar het lezen in de kinderopvang in NederlandGa naar voetnoot2.. In al deze onderzoeken werd gekeken naar leesgedrag in kindercentra (dit zijn zowel kinderdagverblijven als peuterspeelzalen), boekenbezit en budget voor kinderboeken, bibliotheekgebruik, de plaats van het voorlezen in het pedagogisch beleidsplan, knelpunten bij het voorlezen, informatie- en nascholingsbehoefte, en naar de resultaten van leesbevorderingsactiviteiten. De resultaten met betrekking tot boekenbezit en favoriete boeken geven een beeld van de omstandigheden die zo bepalend zijn voor de boekenkeuze. | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
In 1992 is er geen sprake van dé favoriete boeken van kindercentra. De boekenkeuze hangt af van de leidsters, de kinderen, of bepaalde omstandigheden, zoals de samenstelling van de groep, de tijd van het jaar, de gebruiksmogelijkheden van een boek of het genre. De samenstelling van een groep heeft veel invloed op het (soort) boek dat het meest geliefd is op een bepaald moment. In een groep met relatief veel jonge kinderen worden andere boeken voorgelezen dan in een groep met kinderen van bijna vier jaar. De tijd van het jaar speelt een rol bij de keuze van de boeken (Sinterklaas, Kersttijd, seizoenen, vakantietijd), evenals televisie- en andere trends. De populariteit van een boek heeft ook te maken met gebruiksmogelijkheden. Boeken met rijmpjes en versjes waarbij je gebaren kunt maken en kunt zingen of dansen, blijven langer in de top tien staan dan boeken met verhalen. Datzelfde geldt voor boeken met een speciale vormgeving. Boeken zijn bij leidsters periodiek favoriet. Ze vinden een boek een tijdlang leuk en bruikbaar, maar krijgen na een tijd genoeg van het (voor)lezen van hetzelfde boek. Ze leggen het dan een poosje weg en pakken het later weer op. Soms vragen kinderen om boeken die leidsters niet graag voorlezen. Ze doen het dan meestal toch, maar er zijn er waar ze veel moeite mee hebben. De redenen daarvoor variëren van ‘lappen tekst’, illustraties met ‘akelige kleuren’ of een afgekeurde inhoud: ‘soms kun je er echt niets mee.’ De belangrijkste criteria bij de aanschaf van kinderboeken zijn eigenschappen van het boek zelf: illustraties, tekst én uitvoering. Echt literaire criteria zijn dat niet. Leidsters vragen om duidelijke, heldere tekeningen en een goed lopende, niet te moeilijke tekst. Teksten zijn in hun ogen vaak te moeilijk, niet aangepast aan de wereld van jonge kinderen of te lang. Eigen improvisatie bij het voorlezen is dan nodig. Bij de aanschaf doen leidsters concessies, vooral op tekstueel gebied omdat daar eigen aanpassing mogelijk is. Slechte illustraties of een ondeugdelijke uitvoering zijn doorslaggevende redenen om een boek niet aan te schaffen. Eisen die gesteld worden aan de uitvoering van een boek zijn afhankelijk van het gebruiksdoel. Voorlezen in de kring (de voltallige groep, meestal letterlijk in een hele of halve kring van stoeltjes) of in groepjes kan alleen met boeken van een flink formaat. Kinderen moeten de illustraties goed kunnen zien. Boeken met een bijzondere vormgeving - door de kinderen zelf gehanteerd - moeten stevig zijn, van goed karton of papier. Beweegbare onderdelen moeten ook na herhaald gebruik goed vastzitten en goed functioneren. Nog meer criteria bij aanschaf: diversiteit van de collectie, vraag of belangstelling van de kinderen op het moment van aanschaf en de verschillende ontwikkelingsniveaus van de kinderen. | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
Wat in 1992 gold voor de boekenkeuze, geldt in 1997 nog steeds. Omstandigheden en gebruiksmogelijkheden hebben grote invloed. Factoren die daarbij van belang zijn, zijn het leeftijdsverschil binnen de groep, het ontwikkelingsniveau en de achtergrond van de kinderen. Leidsters geven de voorkeur aan boeken voor speciale gelegenheden, over speciale onderwerpen, voor speciale groepen, boeken met rijmpjes en versjes en voorleesverhalen. In het onderzoek van 2000 is niet gevraagd naar soorten en titels. De werkdruk in de kinderopvang is groter geworden, de administratieve rompslomp ook. Beantwoording van een dergelijke vraag vergt teveel tijd en inspanning. Wel is er in het praktijkonderzoek gekeken naar wat er zoal op de planken staat of op tafels en in kisten ligt in de deelnemende kindercentra. Dat leverde een bonte verzameling op, van literaire hoogstandjes tot boeken uit de supermarkt of de bazaar. Leidsters werken meer dan in voorgaande onderzoeken aan de hand van thema's. Ze kiezen er hun boeken op uit. Seizoenen, feesten, maar ook actuele onderwerpen in de groep zijn aanleiding voor themaprojecten, waarbij (prenten)boeken een rol spelen. | |||||||||||||
Invloed van de kritiekAanschafcriteria van leidsters zijn vooral functioneel. Kritiek die zich beperkt tot literaire criteria betrekken ze dan ook nauwelijks in hun overwegingen. Advies van collega's of ouders is de voornaamste informatiebron, naast recensies in vakbladen voor de kinderopvang. Het advies van bibliotheken en de informatie van CPNB (vooral de uitgaven rond de Kinderboekenweek) vormen een goede tweede. Advies van de boekhandel en andere recensies of brochures komen op de derde plaats.Ga naar voetnoot3. In vergelijking met 1997 is er een duidelijke toename in belangstelling voor informatie en advies over kinderboeken. Langzamerhand dringt bij de beroepskrachten die werken met jonge kinderen het besef door dat (voor)lezen en het voorhanden zijn en omgaan met boeken net zo onlosmakelijk bij de opvoeding horen als spelen of andere activiteiten. Dat heeft lang geduurd en het besef in het werkveld is pril en basaal. Termen als ontluikende geletterdheid zijn al helemaal ongebruikelijk bij leidsters, die in het algemeen zelf geen grote lezers zijn. Ook in de opleiding tot kinderleidster is er slechts marginaal aandacht voor voorlezen en kinderboeken. Dat noopte Stichting Lezen tot de aanzet voor de uitgave van een leermethode, waarin literaire, ontwikkelingsgerelateerde en praktische aspecten samengaan.Ga naar voetnoot4. | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
Aandacht voor lezen met jonge kinderen was tot enkele jaren geleden vooral gericht op het bestrijden van achterstanden. Programma's als Boekenpret, maar ook Opstap en Opstapje richtten zich vooral op ouders en kinderen uit milieus waar erg weinig gelezen wordt. De Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE), een stelsel van programma's die oorspronkelijk vooral gericht waren op achterstandsgebieden of -groepen, is na een projectfase vanaf 2003 landelijk geïmplementeerd en structureel opgenomen in het beleid van de Nederlandse gemeenten. In deze programma's (Piramide, Kaleidoscoop) is de rol van kinderboeken voornamelijk educatief. Boekenkeuze voor jonge kinderen komt wel als zodanig aan bod in Boekenwijzer, een cursus voor leidsters met een flinke boekenlijst van meer dan honderd titels. Aandacht voor literaire en ontwikkelingspsychologische aspecten levert hier een brede basiskennis, gecombineerd met praktische vaardigheden op voorlees- en spelgebied. Na een projectfase is de cursus sinds 2002 ingebed in het aanbod van het NIZW.Ga naar voetnoot5. Kritiek aan de hand van literaire, esthetische én functionele criteria voldoet beter aan de informatiebehoefte van leidsters in de kinderopvang en heeft meer invloed. Recensies in vakbladen voor die branche of in algemene tijdschriften over opvoeding, krijgen behoorlijk veel aandacht. Praktijk lijkt het sleutelwoord, overigens niet ten onrechte. Lezen met jonge kinderen is een bezigheid die niet los te koppelen is van het spelen, het gedrag en de belevingswereld van diezelfde kinderen. Er is steeds meer vraag naar praktische tips bij kinderboeken. Uitgeverijen gaan op die behoefte in door middel van vakliteratuur en les- of spelbrieven bij hun (prenten)boeken. Bibliotheken pakken de behoefte aan informatie en advies op met themalijsten en acties als de Peutermaand, met extra aandacht en materiaal voor ouders, leidsters en kinderen in de peuterleeftijd. Ook prijzen als de Kiekeboekprijs en de Pluim van de maand, respectievelijk voor het beste peuter- en kleuterboek, combineren literaire en functionele criteria in hun juryrapporten. Van de gids Boek en Jeugd verschijnt sinds 1999 naast de versie voor 4-12 en 12+ ook een Peuterboekengids, met boeken en andere media voor kinderen van 0-4 jaar. De gebleken belangstelling voor informatie als die uit de Kinderboekenweek en de wens naar landelijk gecoördineerde acties (de Peutermaand was een initiatief van bibliotheken uit de noordelijke provincies) leidden tot een nieuw initiatief van Stichting Lezen en CPNB: De Nationale Voorleesdagen, voor het eerst te houden van 27 januari tot en met 7 februari 2004. De Kiekeboekprijs wordt | |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
omgedoopt tot Prentenboek van het Jaar, en er is vooral via de bibliotheken veel materiaal beschikbaar voor kinderdagverblijven en peuterspeelzalen.Ga naar voetnoot6. | |||||||||||||
Wát wordt er gelezen in kindercentra?De collectie in de meeste kindercentra is willekeurig van samenstelling, een bonte mengeling van bewust uitgezochte en door de leidsters gekochte boeken, goedkope tweedehandsjes en gekregen exemplaren. De laatste komen vaak van goedbedoelende ouders, maar zijn niet altijd geschikt voor de groep. Er wordt onderscheid gemaakt tussen boeken op de ‘hoge’ boekenplank, die leidsters voorlezen of samen met de kinderen lezen, en boeken op de ‘lage’ plank of in een kist, die kinderen zelf kunnen pakken. Financiële overwegingen spelen een grote rol bij de aanschaf. Een geoormerkt budget is er niet. Boeken worden betaald uit het budget voor de aanschaf van materialen en zijn daar vaak een sluipost. Dat leidt tot aankopen met concessies aan de kwaliteit. Er is ook nog geen structureel overleg over keuze en aanschaf van boeken. De meeste centra hebben sinds kort een pedagogisch beleidsplan of werken er aan en het zou wenselijk zijn als daar ook het (voor)leesbeleid in zou worden opgenomen. Maar die discussie loopt nog. Het vragen naar favoriete boeken levert, net als bij publieksjury's, een flinke diversiteit in soorten en titels op. Toch zijn er wel titels die voortdurend opduiken, waarbij prentenboeken veruit in de meerderheid zijn. In 2001 vroeg het Platform Voorlezen in de Kinderopvang de bezoekers van de Kindvak, een jaarlijkse, drukbezochte meerdaagse vakbeurs voor de kinderopvang in Den Bosch, naar hun favoriete voorleesboek. De driehonderdvijftig respondenten noemden vijfenzestig titels; veel daarvan slechts eenmaal. Irma van Welzen, toen coördinator van het Platform, deed verslag: Hier volgt de top zeven van meestgenoemde titels:
| |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
Het valt op dat dit een klassieke lijst is. Bij de hele lijst zitten wel nieuwe boeken, maar die zijn nog niet erg breed bekend. Ook worden de eerste vijf titels op verschillende manieren ondersteund, door de TV, door de Hema via de illustraties (Jip en Janneke) of door verschillende edities van het boek, zoals speciale grote prentenboeken die het voorlezen in een groep vergemakkelijken.Ga naar voetnoot7. Dit lijstje verschilt nauwelijks van de meest genoemde boeken van een decennium daarvoor. Op de lijst van favoriete titels uit het onderzoek in 1992 kwamen bijna alle eerder genoemde titels voor, naast versjesboeken als Rijmpjes en versjes uit de oude doos en Wiele wiele stap.Ga naar voetnoot8. Wat er op de planken in kindercentra lag in het onderzoek van 2000 leverde veel dezelfde titels op, met enkele aanvullingen: Malmok (Annemarie van Haeringen), veel boekjes van Dick Bruna en ook de opnieuw uitgegeven Gouden Boekjes. In de tien jaar waarin ik kinderboeken besprak in het vaktijdschrift Kinderopvang, heb ik regelmatig onder het motto ‘Stukgelezen’ favoriete boeken van leidsters geplaatst met tips en ervaringen, en ook dat waren veel als klassiek te beschouwen titels van voornamelijk prentenboeken. In januari 2000 verscheen er in de kinderboekenrubriek een overzichtslijstje van de tien meest geliefde boeken in de kinderopvang. Titels: Rupsje Nooitgenoeg, Over een kleine mol..., Za-za's babybroertje (Lucy Cousins), Potje (Mylo Freeman), De circustrein (Nannie Kuiper en Philip Hopman), Zó veel (Helen Oxenbury en Trish Cooke), Woeste Willem (Ingrid en Dieter Schubert), Kom nou Bommes! (Jane Simmons), Tijn is boos (Betty Sluyzer en Pauline Oud), Plons! (Martin Waddell en Jill Barton). De opmerking vooraf dat het rijtje zonder problemen verdubbeld zou kunnen worden, misstond niet. | |||||||||||||
De kernDe eerder genoemde top zeven uit 2001 zijn allemaal boeken voor kinderen in de peuter- en kleuterleeftijd. Ze lenen zich door hun verhaalstructuur, onderwerp en uitvoering voor een relatief grote groep jonge kinderen. Maar tussen o en 4 jaar maken kinderen een geweldige ontwikkeling door. De verschillen in wat ze aankunnen op het gebied van taal en het onderscheiden, interpreteren en waar- | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
deren van beelden op het platte vlak, en die op cognitief en sociaal-emotioneel gebied zijn groot. Dat vraagt om verschillende soorten boeken, die dan ook allemaal in de kinderopvang gebruikt worden. De hieronder genoemde titels vormen de kern van de canon, een basislijst, analoog aan de ‘lijst’ in het voortgezet onderwijs. Het zijn klassiekers waarmee je ieder kind zou willen laten kennismaken, boeken die al jarenlang breed gewaardeerd worden in de praktijk van de kinderopvang én door de ‘kritiek’, de jury's en de deskundigen. De lijst is in de praktijk aan te vullen met eigentijdse boeken die toegespitst zijn op de eigen situatie, voorkeur en behoeften. Of een dergelijk boek uiteindelijk op de lijst komt, wordt zeker in de wat ‘behoudende’ kinderopvang pas op langere termijn duidelijk. Bundels met rijmpjes en versjes worden gelezen met alle kinderen, of het nu baby's, dreumesen, peuters of kleuters zijn. Veelgebruikt is de bundel Rijmpjes en versjes uit de oude doos van Simon Abramsz, een verzameling bakerrijmpjes uit 1910, opnieuw uitgegeven in 1971 met illustraties van Bert Bouwman en sindsdien vele malen herdrukt. Populair is ook Liedjes met een hoepeltje erom uit 1994, verzameld door Joke Linders en Toin Duijx, in 2002 met muzieknotatie verschenen als Alle liedjes met een hoepeltje erom. Beide bundels zijn inmiddels voorzien van een cd waarop de liedjes en rijmpjes te horen zijn. Dat vergroot de gebruikswaarde zeker. Ook Ik zie je wel, ik hoor je wel van Miep Diekmann en Thé Tjong-Khing, waarin Wiele wiele stap uit 1977, Stappe stappe step (1979) en Ik en jij spelen wij (1982) gebundeld zijn, wordt regelmatig ter hand genomen. Babyboekjes, uitgevoerd in diverse materialen, dienen als eerste kennismaking met het fenomeen ‘boek’. Er verschijnen er steeds meer en het onderwerp ‘lezen met baby's’ krijgt in de kinderopvang hoe langer hoe meer aandacht. De boekjes hebben vaak extra voel-, kijk-, geluids- of gebruikselementen. Opvallend zijn de babyvariaties van bekende peuter- en kleuterboeken, commercieel een groot succes, maar soms wat ‘gemaakt’ ogend, die in babyvorm een deel van hun aantrekkingskracht verliezen. Aanwijs- en benoemboeken zijn er in allerlei variaties, voor klein en groot, met weinig of met veel details. Ze worden veel gebruikt, vooral voor de jongste kinderen of in multiculturele groepen. Ze hebben titels als Het grote boek van alles en nog wat, Mijn grote autoboek, of ABC, kijk en lees mee! ‘Woorden’-boekjes als het in de kinderopvang populaire De eerste woordjes van Dotje (Yves Got, 1999) zijn er ook voor hele kleintjes. Prentenboeken vormen de hoofdmoot. Voor dreumesen en jonge peuters heel eenvoudig, met een rechtlijnige en eenduidige verhaalstructuur en één plaat per pagina: een piepklein verhaaltje, weinig tekst, veel beeldmateriaal. Lucy Cousins | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
is de meeste bekende auteur/illustrator als het gaat om deze boeken. Haar Muis is wereldberoemd en haar karakteristieke manier van illustreren, met zwartomlijnde figuurtjes in plakkaatverf, zorgt voor veel imitatie. Ook Helen Oxenbury's vertederende kinderfiguurtjes zijn veel te zien in boeken voor jonge peuters. Een andere klassieker is De Pan van Jan Ormerod, met illustraties in zwart-wit, voorzien van enkele gele en bruine accenten, over een dreumes die met een pan speelt en ontdekt wat je er allemaal mee kunt doen. In 1989 voor het eerst in Nederland uitgegeven, volop gebruikt in het programma Boekenpret, en onlangs weer herdrukt. Van Anna Clara Tidholm verscheen in 1992 Klop, klop, klop, een prentenboekje waarin de lezer via bladvullende gekleurde deuren door een huisje gaat. In de jaren erna maakte ze regelmatig boeken en boekjes voor jonge kinderen, altijd van hoge kwaliteit. Truusje Vrooland karakteriseerde de prentenboeken voor wat oudere peuters heel doeltreffend: ‘Eén echte handeling, begin, hoogtepunt, (wensvervullend) einde, snufje humor, aantrekkelijke, esthetische, goed te interpreteren illustraties.’Ga naar voetnoot9. Dikkie Dik (door Jet Boeke) hoort in deze categorie. De boeken over de ondernemende oranje kater zijn er in veel variaties, van stoffen boekjes tot | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
voorleesprentenboeken. De opzet is eenvoudig en overzichtelijk: korte verhaaltjes, één vrolijk gekleurde prent per bladzijde met een korte tekst. Sinds het televisiedebuut (in Sesamstraat op 1 maart 1978) en de verschijning van de prentenboeken enkele jaren daarna, is Dikkie Dik niet meer weg te denken uit de literatuur voor jonge kinderen. Eric Hills prentenboeken over het hondje Dribbel scoren al jaren hoog in peuterspeelzaal en kinderdagverblijf. Het beestje heeft zeer menselijke trekjes, maar het succes van de boeken is vooral te danken aan de opklapbare flapjes. Vreemd genoeg zijn ze ook het voornaamste punt van kritiek, omdat er soms na het openen van de flapjes alleen een tekstje te zien is. Dat is dan een teleurstelling voor kinderen die zelf nog niet kunnen lezen. Dick Bruna's Nijntje is de derde klassieker in dit rijtje. Klasse, deze mooi uitgevoerde, goed hanteerbare boekjes. Karakteristiek zijn de tot enkele essentiële kenmerken herleide afbeeldingen en het verhaaltje op rijm. In de loop der jaren kwamen er andere bekende figuurtjes bij, als Boris, Barbara en opa en oma Pluis. Met een titel als Lieve oma Pluis doorbrak Bruna het taboe over dood in boeken voor de allerkleinsten. Prentenboeken voor jonge kinderen omvatten meestal een tijdspanne die voor zulke kleintjes te bevatten is: één dag, te beginnen bij het opstaan of zonsopgang, eindigend met zonsondergang of naar bed gaan. Eric Carles prentenboeken met de opgaande en ondergaande zon duidelijk in beeld, zijn er | |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
befaamd om. Zijn boeken met gaatjes, voelelementen, geluidschips of andere bijzonderheden bevatten kunstige verhaaltjes, vaak met een instructief element. Rupsje Nooitgenoeg verdient een ereplaats op de basislijst voor de kinderopvang, zeker sinds deze klassieker uit 1971 zelfs tot in de politiek is doorgedrongen. Ook Carles andere titels, zoals De spin die het te druk had of Wil je mijn vriendje zijn? worden veel gelezen in de kinderopvang. Tot de categorie prentenboeken met iets extra's hoort ook De mooiste vis van de zee van Marcus Pfister (1992), met prachtig glinsterende schubben die op kinderen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefenen. Ook Sssst! (1991, Sally Grindley en Peter Utton) is een echte klassieker, die voor ademloos luisterende en kijkende kinderen zorgt door het origineel uitgebeelde verhaal over een tocht in een reuzenkasteel met bewoners die beslist niet wakker gemaakt mogen worden. Uitvouwbare pagina's zijn heel onthullend en luikjes in de bladzijden maken voor- én achteruit kijken mogelijk. Een flinke portie humor zit er in De grote rode bus (1996, Judy Hindley en William Benedict), een prentenboek dat, versterkt door het oblong formaat en de uitklappagina met een enorme rij voertuigen, het aanstekelijke verhaal vertelt van een bus met pech die een file veroorzaakt. Qua onderwerp sluiten prentenboeken aan bij de leefwereld van jonge kinderen. Globaal zijn dat met het vorderen van leeftijd en ontwikkeling eerst dingen die gebeuren ‘in kleine kring’ van huis en gezin, emoties die peuters bezighouden, of aangrijpende gebeurtenissen als geboorte of dood, verhuizen en voor het eerst naar school gaan. Oudere peuters en kleuters zijn geïnteresseerd in wat er buiten de kleine eigen kring gebeurt en gaan graag met een boek ‘de wereld in’, op zoek naar avontuur.Ga naar voetnoot10. Welterusten Kleine Beer, geschreven door Martin Waddell en geïllustreerd door Barbara Firth, is een prentenboek dat vrijwel alle leidsters spontaan noemen als een favoriete titel gevraagd wordt. Het is het eerste (uit 1988) van een serie prentenboeken over Grote en Kleine Beer, met veilige en knusse verhalen over universele thema's als angst en saamhorigheid en voorzien van grote platen in aquarel en potlood die de sfeer benadrukken. Waddell maakte met Jill Barton een andere klassieker: Plons!, over een varken dat op een hete dag in de vijver springt om af te koelen. Een aanstekelijk prentenboek uit 1992 dat nog steeds veel gelezen wordt. Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft van Werner Holzwarth (tekst) en Wolf Erlbruch (ill.), is al sinds 1990 het boek met de | |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
lange en altijd afgekorte titel, ongekend populair bij jonge kinderen vanwege het molletje dat verontwaardigd op zoek gaat naar degene die een fikse drol op zijn kop gedeponeerd heeft. De Peuterboekengids (Boek en Jeugd 0-4 jaar) maakt melding van ‘smakelijke kleurkrijttekeningen bij een niets verhullende tekst’. Mylo Freemans Potje! uit 1998, een prentenboek met prachtig uitgevoerde grote kleurenplaten over een leegstaand potje in een oerwoud, hoort binnen hetzelfde thema ‘zindelijk worden’. Het kreeg in het verschijningsjaar de Kiekeboekprijs. Gebeurtenissen uit het kinderleven zijn aanleiding tot het lezen van andere toppers. Za-za's babybroertje van Lucy Cousins (1995) of het geestige Biba bebi boek van Marjolein Mattaar (1991) met de groeiende buik van mama achter te openen klepjes, zijn al jaren populair bij gezinsuitbreiding. Een uitstapje naar de kinderboerderij vraagt ook om een boek. Betty Sluyzer beschreef zo'n bezoek in het tot meedoen uitnodigende prentenboekje De kinderboerderij (1994, met illustraties van Mies van Hout), Nannie Kuiper en Alex de Wolf maakten recenter tok tok piep piep, met een knap geschreven minimum aan tekst op rijm en mooie herkenbare platen (2001). Helemaal zonder tekst is Monkie, een prentenboek over een verloren knuffel, van de hand van Dieter Schubert (1986). De gedetailleerde platen vertellen hun | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
eigen verhaal voor ieder die maar kijken wil. Ze trekken als filmbeelden voorbij aan het oog van de toeschouwer, zorgen voor ‘lekker griezelen’ bij al het engs dat Monkie overkomt en voor een tevreden gevoel bij de goede afloop. Samen maakten Dieter en Ingrid Schubert nog andere fraaie prentenboeken mét mooie teksten, waaronder titels als Platvoetje, Woeste Willem of het op een oud Duits volksliedje gebaseerde Een gat in mijn emmer, allemaal veel gelezen in kindercentra en nog lang daarna op school. In prentenboeken voor oudste peuters, bijna kleuters, verandert de verhouding tekst-illustratie ten gunste van de tekst. Het worden meer ‘voorleesprentenboeken’. De verhaalstructuur wordt wat gecompliceerder, met wisselingen in tijd, plaats of handeling en elementen als rolomkering, een onverwachte ontknoping, een dubbele bodem of een flinke portie spanning. Veel boeken van de Schuberts horen in deze categorie. Sommige prentenboeken hebben meerdere lagen of duidingniveaus, in de tekst of de combinatie van tekst en beeld. Een mooi voorbeeld is Max en de Maximonsters van Maurice Sendak (1968). Een echte klassieker waarin Sendak ‘perfect uitbeeldt wat kinderen in hun onderbewuste beleven’Ga naar voetnoot11., maar tien jaar geleden nog controversieel in de kinderopvang. Niet door de reactie van de kinderen, maar door die van de ouders, die het boek te griezelig vonden. Daar denkt men nu wel anders over. Een uitnodiging tot ‘lekker’ griezelen vinden jonge kinderen in Wij gaan op berenjacht van Michael Rosen en Helen Oxenbury uit 1989. Het is een avontuur vol beweging in woord en beeld, met veel geluidsnabootsing en herhaling, en een afwisseling van grote en kleine platen die het gebeuren benadrukken. | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
Zó veel! (1994, door Trish Cooke en Helen Oxenbury), een groot prentenboek over een kindje dat met zijn moeder en steeds nieuwe gasten zit te wachten op de eregast, bevat een aantrekkelijk stapelverhaal en platen met een functioneel kleurgebruik, afwisselend uitbundig en sober, afhankelijk van de stemming. De laatste jaren is het een geliefd boek in multiculturele groepen: ‘een uitstekend voorbeeld van een boek met een voor iedereen herkenbaar thema waarin mensen uit andere culturen een rol spelen’.Ga naar voetnoot12. De Kikkerboeken van Max Velthuijs worden vooral voorgelezen bij de oudste peuters. De thematiek en de wat langere teksten spreken de kleintjes nog niet zo aan, hoewel leidsters in heterogene groepen heel inventief zijn in het aanpassen van het voorlezen voor de jongsten. De discussie over het voorlezen van sprookjes, al dan niet in prentenboekvorm, laait af en toe op. Men vindt ze in het algemeen te gruwelijk en constateert dat ze angsten oproepen bij de kinderen. Speciaal voor jonge kinderen bewerkte uitgaven worden wel voorgelezen, zij het mondjesmaat. Fabels of fabelachtige dierenverhalen, vooral in prentenboeken, zijn wel in trek. Malmok, het verhaal over een pelikaan met een baby in zijn bek, met fraaie platen van Annemarie van Haeringen en tekst van Sjoerd Kuyper (1998, bekroond met een Gouden | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
Penseel in 1999 en de Pluim van de Maand maart in datzelfde jaar), staat in veel kindercentra op de planken. De logische stap na het voorleesprentenboek is de overgang naar ‘voorleesboeken’: boeken met korte verhalen of een verhaal in korte hoofdstukken, verluchtigd met verhoudingsgewijs veel illustraties, vaak van een flink formaat. Echte voorleesboeken zie je niet zoveel in de kinderopvang. Slechts hier en daar een wat verdwaald lijkend exemplaar. Alleen Annie M.G. Schmidts boeken over Jip en Janneke zijn in vrijwel iedere peuterspeelzaal of kinderdagverblijf te vinden. De vijftig jaar oude verhaaltjes over de twee onbekommerde kleuters in een veilige wereld doen het goed bij de peuters van nu.Ga naar voetnoot13. | |||||||||||||
GrensverkenningenHet afbakenen van de canon van literatuur voor jonge kinderen is geen eenvoudige zaak. Leeftijd telt in dit geval zeker, hoewel het de laatste jaren gebruikelijker is geworden bij de indeling de bovengrens van 4 jaar te verleggen naar 6 jaar, de tijd waarop kinderen meestal zelf leren lezen. Tot die tijd is de rol van volwassenen essentieel in de toegang tot en de verkenning van de wereld van het boek. Dat voorlezen na die leeftijd van belang blijft, zal iedereen onderschrijven. De leeftijdsgroep van 0-4 jaar is een beperkte doelgroep, maar wel een groep met flinke verschillen in ontwikkeling. De toegenomen kennis hierover en de pedagogische kwaliteitseisen die men aan de kinderopvang stelt, zorgen ervoor dat het lezen, de kennismaking met leesplezier, leesroutine en geletterdheid langzamerhand dreigt te veranderen in lezen omwille van een ander doel. Dat heeft consequenties voor de manier waarop men tegen boeken voor jonge kinderen aankijkt en voor de inhoud ervan. Themaprojecten, lezen in specifieke groepen en lezen in het kader van bijvoorbeeld VVE stellen bijzondere eisen aan boeken voor jonge kinderen. Het vermelden van leeftijd én thema bij de beschrijving van de titels in aanbiedingsfolders en brochures van uitgeverijen komt steeds vaker voor, op het gevaar af dat men de boeken alleen daarop gaat selecteren. Er zijn uitgeverijen die zich richten op jonge kinderen en daar ook boeken voor uitgeven of (laten) maken. Tekst, beeldmateriaal en inhoud worden aangepast aan de doelgroep. Wanneer literaire kwaliteit en educatieve eigenschappen daarbij in evenwicht zijn, is dat prima. Als het leidt tot gekunstelde, in elkaar geknutselde of politiek correcte boeken voor kleintjes is het een verarming. | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
Concessies in verband met de commercie zijn helemaal om van te gruwen, aldus auteurs Erik van Os en Elle van Lieshout.Ga naar voetnoot14. Lezen met een dreumes van anderhalf vraagt om andere boeken dan lezen met een peuter van bijna vier. Lezen met baby's is sinds enkele jaren een ‘hot item’, waarop veel uitgeverijen inspringen met allerlei bed-, bad- en boxboekjes. De toegenomen bewustwording bij leidsters en ouders wat betreft de kinderlijke ontwikkeling zorgt voor steeds meer vragen naar ‘welk boek voor welke leeftijd’. De Voorleesgids (Kinderboekenweekuitgave van CPNB over boeken voor 0-6 jaar) heeft dan ook de laatste jaren een indeling in boeken voor baby's, dreumesen, peuters en kleuters. Strikt letten op leeftijd en niveau van kinderen bij de keuze van een boek brengt het gevaar met zich mee dat daardoor iedere uitdaging uit de weg gegaan wordt. Informatie dreigt zo voorschrift te worden. De grenzen tussen boek en speelgoed vervagen.Ga naar voetnoot15. De gaatjes en het oplopende formaat van de bladzijden in Rupsje Nooitgenoeg maken onmiskenbaar en onmisbaar deel uit van datgene wat dit prentenboek tot een echte klassieker maakt. Het is daarbij ook nog steeds een echt boek. Bij speelboeken als het - overigens prachtige - Huis van Muis van Lucy Cousins is dat nog maar de vraag. Boeken voor hele kleintjes krijgen steeds vaker de vorm van een dier of voorwerp, tot en met het materiaal toe. Baby's spelen met stoffen knuffelboekjes in de vorm van een lammetje. Veters leren strikken doen peuters met een boek als een schoen, compleet met gaatjes en een echte veter. Is dat logisch of juist verwarrend? Zijn we misschien toe aan een andere definitie van een boek? |
|