Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
De jeugdliteratuurkritiek als graadmeter
| |
[pagina 26]
| |
Als is vastgesteld wat onder de canon wordt verstaan, dan is de volgende vraag die naar de totstandkoming van de canon. In canonvormingsprocessen binnen de volwassenenliteratuur wordt een cruciale rol toebedeeld aan de literatuurkritiek. Deze wordt gewoonlijk onderverdeeld in de journalistieke kritiek, de essayistische kritiek en de academische kritiekGa naar voetnoot2.. Van Rees beschouwt de journalistieke kritiek slechts als een eerste stap in het proces van canonvorming. Pas wanneer een literaire werk ook in de essayistische en academische kritiek besproken is, wordt opname in de canon mogelijkGa naar voetnoot3.. In haar dissertatie betoogt Susanne JanssenGa naar voetnoot4. dat de selectie en het oordeel van de kritiek door de overige instituties in het literaire veld gerespecteerd worden. De keuzes van de kritiek zijn van invloed op bijvoorbeeld de ruimte die een beginnend auteur krijgt van zijn uitgever, ze wegen mee in bekroningen van literaire jury's en adviescommissies en in het aanschafbeleid van boekhandelaren en bibliotheken. En, last but not least, wordt ook het literatuuronderwijs, de weerstand tegen ‘de lijst van 21’Ga naar voetnoot5. ten spijt, in sterke mate beïnvloed door de canon van de kritiek. Janssen concludeert: Hieruit kan worden afgeleid dat de kritiek de bevoegdheid bezit om teksten te legitimeren als meer of minder waardevolle literaire werken. Het geeft tevens aan dat het beeld (in de tekst van Janssen gecursiveerd; HvL) dat de kritiek huldigt en uitdraagt omtrent de aard van haar verrichtingen breed geaccepteerd is en op betrekkelijk weinig tegenspraak stuit. Kort gezegd komt dit zelfbeeld erop neer, dat zowel de institutie literatuurkritiek als de individuele criticus tot op grote hoogte autonoom zijn in de uitoefening van hun taak en, mede daarom, bij uitstek in staat zijn om de onderscheiden kwaliteit van teksten te beoordelen. | |
[pagina 27]
| |
Wat is de rol van de jeugdliteratuurkritiek in de canonisering van jeugdboeken? Is haar invloed even eenduidig en scherp omlijnd als die van de algemene literatuurkritiek? Welk beeld draagt de jeugdliteratuurkritiek van zichzelf uit? | |
De lezer en de tekstMij gaat het er namelijk onder andere om het juiste boek bij de juiste lezer te krijgen en die lezer plezier in boeken te geven. Met dat advies bedrijf je heldere jeugdliteraire kritiek en geef je gerichte en bruikbare leesadviezen.Ga naar voetnoot6. Recensenten van kinderboeken hebben volgens Kees van Rees dezelfde taakopvatting als critici van volwassenenliteratuur. Beiden hebben twee verantwoordelijkheden. De eerste is ‘het signaleren van nieuwe uitgaven op het gebied van toneel, poëzie, verhalend en beschouwend proza’. De tweede verantwoordelijkheid betreft de wijze waarop dat zou moeten gebeuren. Critici geven een omschrijving van de inhoud of thematiek van een werk in samenhang met de stijl en compositie. Die omschrijving, aldus Van Rees, moet met argumenten worden onderbouwd. Een expliciet oordeel is niet noodzakelijk, omdat de lezer die uit de argumentatie kan afleidenGa naar voetnoot7.. Volgens Van Rees, die zich daarbij baseert op de ‘credo's’ van een aantal recensentenGa naar voetnoot8., onderschrijven kinderboekencritici dat informeren hun belangrijkste taak is. Nadere beschouwing leert echter dat de informatietaak bij een aantal recensenten een andere invulling krijgt dan in de algemene literatuurkritiek. Het signaleren van nieuwe uitgaven wordt door hen expliciet, dan wel impliciet (als zij spreken over de selectie van boeken) gecombineerd met boekpromotie en literaire vorming van de lezer. Desgevraagd onderstrepen vrijwel alle recensenten het belang van argumentatie in een recensie. Men verlangt van een recensie meer dan het simpel navertellen van het verhaal, al dan niet voorzien van een niet nader toegelicht oppervlakkig oordeel. Onderzoek in de jaren zeventig van de Werkgroepen die pleitten voor een alternatieve kinderboekenkritiek en de studie van Krikhaar en Ros | |
[pagina 28]
| |
halverwege de jaren tachtigGa naar voetnoot9. laten zien dat de praktijk lange tijd anders was. De argumentatie was niet alleen ondergeschikt aan de beschrijving van de inhoud, maar volgens de onderzoekers ook nog eens eenzijdig en weinig diepgravend: ‘Men let (...) bij de beoordeling van een boek te weinig op de literaire vorm en maakt zich juist te druk om de lezer.’Ga naar voetnoot10. Ook in de wijze van informeren ligt dus de nadruk op de (literaire) vorming van de lezer. Het plaatsen van een werk in de traditie, een essentieel aspect van canonisering, is volgens Krikhaar en Ros niet aan de orde. Hoewel de jeugdliteratuur sindsdien verder is geprofessionaliseerd en evenwichtiger is geworden voor wat betreft de verhouding tussen inhoudsbeschrijving en argumentatie, speelt de lezer nog altijd een cruciale rol in de jeugdliteratuurkritiek. Een lezersgerichte of een tekstgerichte aanpak is het strijdpunt in veel van de discussies die de afgelopen jaren zijn gevoerd. Een voorbeeld van een dergelijk debat is dat tussen Van den Hoven en KraaijeveldGa naar voetnoot11.. Maar ook de meer recente aanval van Akveld, Hartzuiker en Roep op ‘de dictatuur van de literaire norm’Ga naar voetnoot12. gaat feitelijk over hetzelfde. Volgens BekkeringGa naar voetnoot13. is het geen kwestie van óf/óf: de rol van de jeugdboekenrecensent is altijd een dubbele. Hij verwijst daarbij naar Bregje BoonstraGa naar voetnoot14. die in haar lezing ‘Klankbord of doorgeefluik’ wijst op het onderscheid tussen een kinderboekenrecensent en een criticus van volwassenenliteratuur. Waar de laatste een directe bemiddelaar is tussen boek en lezer, bemiddelt de eerste indirect via andere volwassenen. Die verlangen dat de recensent duidelijk maakt wat de beoogde lezer van het besproken boek zal vinden. Wie de lezing van Boonstra in haar geheel leest, ontdekt dat zij zich van dat verschil, in theorie althans, weinig wenst aan te trekken. Volgens haar is het onmogelijk om namens kinderen te spreken: ‘Als kinderboekenrecensent beoordeel ik een volwassen prestatie, die tot stand is | |
[pagina 29]
| |
gekomen met volwassen literaire middelen.’ Een keuze voor tekstgerichte kritiek in plaats van een lezersgerichte benadering. De genoemde discussies laten zien dat Boonstra daarin niet alleen staat, maar tonen anderzijds dat er ook critici zijn die vinden dat de jeugdboekenrecensent zich zowel in de selectie van de boeken als in de opbouw van de bespreking juist nadrukkelijk rekenschap moet geven van de jeugdige lezer. Dat maakt de rol van de jeugdliteratuurkritiek in het canonvormingsproces minder eenduidig dan die in de algemene literatuurkritiek. Omwille van de lezer, zijn literaire vorming en leesplezier bespreekt een aantal critici andere boeken dan hun collega's die in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in de literaire aspecten van een boek of ze komen ten aanzien van dezelfde boeken tot een ander oordeel. In ‘De dictatuur van de literaire norm’ worden bij wijze van voorbeeld Nanda Roep (voormalig recensent van Trouw) en Selma Niewold (voormalig recensent van de Volkskrant) tegenover elkaar gezet. Terwijl de eerste de boeken van Toon Tellegen geen kinderboeken vindt, oordeelt Niewold dat zijn werk interessant genoeg is om telkens opnieuw te bespreken. En het oordeel van Kraaijeveld over auteurs en boeken is naar eigen zeggen een andere dan die van Van den Hoven ‘en de zijnen’Ga naar voetnoot15.: Waar Van den Hoven en de zijnen altijd minachtend doen over het werk van bijvoorbeeld Evert Hartman, Lieneke Dijkzeul, Tineke Hendriks, Thea Beckman, Ton van Reen of Theo Hoogstraaten, probeer ik altijd aan te geven of en bij welke jongeren die boeken in de smaak kunnen vallen en waarom dat zo is. Van één algemeen aanvaarde canon is in de journalistieke jeugdliteratuurkritiek geen sprake. Zelfs een tweedeling in een lezersgerichte canon en een tekstgerichte canon lijkt te grof, omdat met name binnen de lezersgerichte kritiek vaak sprake is van leeftijdsdifferentiatie: de verschillende leeftijdsgroepen krijgen ieder een eigen lijst van bepalende boeken (zie bijvoorbeeld het artikel van Margriet Chorus elders in dit nummer). | |
Zijn critici zich bewust van hun canonvormende taak?De kritiek, ook de journalistieke, heeft niet alleen de taak om haar lezers te informeren over nieuwe uitgaven. Het is ook haar verantwoordelijkheid de betekenis aan te geven van die werken voor de ontwikkelingen binnen de jeugdlite- | |
[pagina 30]
| |
ratuur. Met het inpassen van een pas verschenen boek in de literaire traditie levert de criticus een actieve bijdrage aan de canonvorming. Recensenten lijken zich daarmee in het algemeen niet bewust bezig te houden. Weinigen althans zijn zo expliciet over deze verantwoordelijkheid als Bregje Boonstra: Recenseren is vergelijken. De recensent is altijd op zoek naar kaders en verbanden en doende om de hiërarchie te wijzigen binnen het jeugdliteraire corpus. Een meesterwerk in zijn tijd is meestal aan slijtage en inflatie onderhevig.Ga naar voetnoot16. De bundeling van tien jaar kinderboekrecensies in Een iets te hoge toonbankGa naar voetnoot17. onderstreept die ambitie. Daarnaast is Boonstra al jarenlang actief als jurylid en levert ze belangrijke bijdragen aan de essayistische jeugdliteratuurkritiek. Een mooi voorbeeld daarvan is ‘Er was eens een waseens’Ga naar voetnoot18., waarin ze voor een periode van vijf jaar ordening aanbrengt in het landschap van de jeugdliteratuur. Ook Lieke van Duin, gewezen recensente van Trouw, heeft een uitgesproken visie op de canonvormende taak van de criticus. Zij rekende het tot haar taak te ‘recenseren vanuit belezenheid, vanuit de ontwikkeling van een oeuvre, vanuit de ontwikkeling van de jeugdliteratuur als geheel, vanuit continuïteit dus.’Ga naar voetnoot19. En net als bij Boonstra beperkt Van Duins rol als criticus zich niet tot de dagbladkritiek. Hetzelfde geldt feitelijk voor critici als Peter van den Hoven, Joke Linders en Aukje Holtrop. De dissertatie van Joke Linders over Annie M.G. Schmidt is een voorbeeld van - binnen de jeugdliteratuur nog altijd zeldzame - academische literatuurkritiekGa naar voetnoot20.. Al deze critici hebben een belangrijke rol gespeeld in de professionalisering van de jeugdliteratuurkritiek. De nieuwe generatie critici die pleit voor een andere koersGa naar voetnoot21. moet zich in dat opzicht nog bewijzen. Of een criticus zich bewust is van zijn canonvormende taak laat zich impliciet aflezen uit verwijzingen naar de literaire traditie in recensies. Zoals gezegd was | |
[pagina 31]
| |
volgens Krikhaar en Ros daarvan in de door hen onderzochte dag- en weekbladrecensies nauwelijks sprake. Zij analyseerden in de periode 1965-1984 337 recensies op een totaal van ruim 2800. Een recent onderzoek naar de bijdrage van de journalistieke jeugdliteratuurkritiek aan de canonvorming is dat van Piet MoorenGa naar voetnoot22.. Hij sluit daarin aan op de visie van T.S. Eliot die van oordeel was dat de literaire traditie de maatstaf zou moeten zijn voor de beoordeling van nieuwe werken. Hoewel zijn studie naar de recensies van prentenboeken in de Volkskrant en NRC Handelsblad gedeeltelijk dezelfde periode beslaat als het onderzoek van Krikhaar en Ros, komt hij tot de conclusie dat er in beide kranten wel degelijk sprake is van een literair referentiekader. Recensenten als Rindert Kromhout, Selma Niewold, Anne de Vries en opnieuw Bregje Boonstra tonen zich, aldus Mooren, het meest gedifferentieerd in het gebruik van de literaire traditie. | |
Infrastructurele voorwaardenKinderboeken verkeren in een verwaarloosd reservaat en met de kinderboekenkritiek is het al niet veel beter gesteld.Ga naar voetnoot23. In de kinderboekenspecial van HP haalt Aad Nuis, criticus van volwassenenliteratuur, fel uit naar de kinderboekenkritiek van rond 1980. Hij constateert dat er nauwelijks aandacht is voor kinderboeken, journalistiek noch academisch. Het ontbreekt de kinderliteratuur aan ‘kritische ruggegraat’, waardoor de lezer bijna geheel is aangewezen op een vorm van ‘consumentenvoorlichting’. Uit de toelichting blijkt dat Nuis daarmee doelt op de jaarlijks verschijnende gids Boek en Jeugd van de CPNB en de alternatieve gidsen van de toenmalige werkgroepen. Wie nummer vier van Leesgoed van 2003Ga naar voetnoot24. openslaat, ontdekt dat er in de afgelopen twintig jaar wel het een en ander in positieve zin is veranderd, maar dat er nog altijd geen enkele reden is om tevreden achterover te leunen. Vooral de laatste jaren lijkt de kritische aandacht voor het kinderboek weer te verminderen. De jeugdliteratuur is in verhouding tot de volwassenenliteratuur nog altijd het ondergeschoven kindje. De frequentie waarmee kinderboekenrecensies verschijnen, is bij een aantal dagbladen de laatste jaren verminderd, er is niet overal regelmaat en de aandacht voor bijvoorbeeld auteurs buiten de gewone | |
[pagina 32]
| |
recensies om is verhoudingsgewijs gering. De eindredacteuren van de Volkskrant en Trouw zijn desgevraagd van mening dat er voldoende ruimte is voor kinderboeken. Menno Schenke, chef boeken van Algemeen Dagblad, kwam op basis van een lezersonderzoek daarentegen tot het inzicht dat er meer aandacht moest komen voor jeugdliteratuur. Opmerkelijk in het onderzoek is de relativering van de eigen invloed door twee recensenten, Nanda Roep en Joke Linders. Terwijl de laatste zoals gezegd een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van een tekstgerichte kinderboekenkritiek, verzwakt ze nu de positie van de criticus met een opmerking als ‘Wie zit er te wachten op wijsneuzig commentaar van critici?’ Voor de verkoopcijfers van een boek is ‘niet het oordeel van critici, maar de omvang van de recensies, het veroorzaakte lawaai en de hoeveelheid media-aandacht’ van belang. Alsof het de belangrijkste taak van de criticus is om de verkoopcijfers van boeken te stimuleren. Van meer geloof in de eigen bijdrage aan de jeugdliteratuur getuigt de taak die Selma Niewold en Pjotr van Lenteren zichzelf stellen. Zij streven naar de verbetering van de kwaliteit van kinderboeken door serieuze toetsing. Alle discussies over grensvervaging tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur ten spijt, is van grensverkeer op het gebied van de kritiek niet of nauwelijks sprake. Een criticus die zoals Aad Nuis kinderboeken bespreekt, was in 1980 een zeldzaamheid en is dat heden ten dage nog steeds. Zelfs in het geval van dubbelpublieksauteurs als Mensje van Keulen of Joke van Leeuwen wordt zelden over de eigen grenzen heengekekenGa naar voetnoot25.. Hierdoor is het bij deze auteurs onmogelijk te recenseren op de manier zoals Lieke van Duin die formuleert: het beoordelen vanuit een oeuvre, vanuit de (jeugd)literatuur als geheel. Kortom, de voorwaarden voor een gedegen journalistieke kritiek zijn relatief ongunstig. De mogelijkheden om te komen tot essayistische en academische kritiek zijn niet veel beter, al is de situatie op dit gebied ten opzichte van begin jaren tachtig zeker behoorlijk verbeterd. Tijdschriften als Literatuur zonder leeftijd en, door de koerswijziging tegenwoordig minder uitvoerig, Leesgoed, bieden ruimte voor reflectie op ontwikkelingen in de (jeugd)literatuur. De studie naar jeugdliteratuur, nodig voor geschiedschrijving, is in de jaren zeventig op gang gekomen. In de inleiding is al gewezen op resultaten van die onderzoeksarbeid zoals De hele Bibelebontse berg en Tot volle waschdom. Voor een nieu- | |
[pagina 33]
| |
we jeugdliteratuurgeschiedschrijving met oog voor tekst en context is echter meer onderzoek nodig. Uitgangspunten daarvoor zijn geformuleerd in Perspectief op het verledenGa naar voetnoot26.. De marginale plaats die jeugdliteratuur heeft in de onderwijs- en onderzoeksprogramma's van de meeste universiteiten, belemmert het ontstaan van een degelijke onderzoekstraditie. Het belang van de jeugdliteratuur kan niet overschat worden. Daarvan getuigen de vele (lees)autobiografieën die de laatste jaren zijn verschenen. Het ‘beslissende boek’ blijkt voor velen een jeugdboek. En voor sommigen is ook het beste Nederlandse boek na 1945 een jeugdroman. In een special over ‘de Nederlandse klassiekers van na 1945’ van Vrij Nederland, laat Carl Friedman er geen twijfel over bestaan dat voor haar twee boeken voor dit predikaat in aanmerking komen: De brief voor de koning en het vervolg Geheimen van het wilde woud van Tonke Dragt: ‘Het boek opende niet een wereld, maar de wereld.’ Bij haar elfjarige zoon brachten deze boeken vele jaren later dezelfde ‘verrukking en verwarring’ teweeg als bij haar. De boeken hebben voor haar dezelfde tijdloosheid, eeuwigheidswaarde als boeken van Tsjechov of BalzacGa naar voetnoot27.. Het boek handhaaft zich nog steeds binnen de volgens Friedman ‘bloeiende kinderboekencultuur’ in Nederland. Om deze mooie boeken te kunnen vastleggen voor de toekomst is een bloeiende kinderboekenkritiek vereist. |
|