Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |||||||||||
Hoe ben ik zelf?
| |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
van C. Jetses en J.H. Isings Jr. vond ik verbeeldingremmend en dus niet meer dan aardig. Het verhaal echter sprak me voor de volle honderd procent aan. Merkwaardig genoeg aarzelde mijn moeder deze vurige wens te vervullen. Ze vond het zonde van het geld een boek te kopen dat ik al gelezen had. Een diepere reden was, dat ze het verhaal kende en dat het raakte aan haar eigen jeugd. Ze dempte mijn opgewonden verontwaardiging over het vreselijke lot van deze arme familie door een beetje schamper op te merken dat er wel meer armoede op de wereld was geleden. Toch heeft mijn moeder mijn verlangen juist dit boek in eigen bezit te hebben, niet kunnen weerstaan. Samen met een door mijn vader eigenhandig opgeknapte nieuwe fiets was het mijn liefste, en langer dan die fiets gekoesterde cadeau van mijn tiende verjaardag. | |||||||||||
Eerste kennismaking met het werk van Selleger-EloutToen ik na enige jaren Nederlands te hebben gestudeerd, ietwat blasé aan de in de jaren zestig gegroeide mode van de opwaardering van het kinderboek ging meedoen, koos ik als specialisatierichting binnen mijn bijvakken Sprookjes en Kinderboeken, en maakte ik echt kennis met de klassieken in dat genre. Het grote voordeel van deze late roeping was, dat ik Alice's Adventures in Wonderland, Winnie-the-Pooh, Little House on the Prairy en alle andere boeken uit Laura Ingalls Wilders niet genoeg te prijzen serie, meteen in de oorspronkelijke taal kon lezen. Maar in het Nederlands kon ik niets ontdekken wat aan het niveau van mijn geliefde Afke's TientalOmslagillustratie Claudine Doorman
kon tippen. Een goede vriend bracht uitkomst. Behalve als boswachter in de Ooypolder bij Nijmegen verdiende hij de kost met een handeltje in oude boeken, inmiddels uitgegroeid tot een reeks tweedehands boekenwinkels die die van De Slegte begint te evenaren. ‘Ken je Lijsje Lorresnor niet?’, vroeg hij met zijn slepend Nijmeeegs accent. ‘Lijsje Lorresnor! Dat heeft mijn tante geschreven. Een práchtig boek. En Sefs grote avontuur. Kén je dat niet? Dat speelt hiér, in de Ooy, in de oorlog. Mijn tante woonde in Ubbergen. In de oorlog. Maar toen is het huis door de moffen gebombardeerd. Mijn | |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
neef had een sterrenkijker en ze dachten dat er Engelse spionnen zaten. Mijn tante heeft zo veel boeken geschreven. Kén je die niet? Mevrouw Selleger-Elout. Tante Nancy. Mijn zusje is naar haar genoemd. Nancy! Je ként Náncy toch!’ Olofs familie was een onuitputtelijk en onuitrafelbaar samenstel van antroposofen, theosofen en vegetariërs, met relaties in de hoek van Walden en aanverwante bewegingen, en als absolute topper oom Sygurd Cochius, gastheer van de Provo's, die het Amsterdamse en Utrechtse zestigerjaren stadsbeeld heeft medebepaald. Erfelijk daardoor belast, zocht hij ook zelf bij voorkeur contact met soortgelijke figuren, die ik deels uit zijn verhalen, deels uit zijn werkelijkheid kende, en mij altijd bijzonder boeiden. Die Lijsje Lorresnor leek mij dus wel wat. Bij de eerste de beste gelegenheid kocht ik het boek, helaas in een toegetakeld afgeschreven bibliotheekexemplaar. Nadat ik Lijsje Lorresnor had gelezen, leende ik de twee vervolgdelen van mijn vriend. Een zomer met Lijsje Lorresnor en Sanne van de Rozenhof bevielen me al evenzeer. Daarna ben ik Selleger-Elouts gaan verzamelen. Dat is nog niet zo makkelijk, want haar boeken behoren kennelijk tot de soort, die van ouder op kind overgaan, als ze al niet door die ouder zijn stukgelezen. Zelden zijn ze in hun oorspronkelijke staat in een eerste uitgave in de aanbieding. Mijn rijtje Selleger-Elouts is een ‘zootje ongeregeld’. Gelukkig blijft de inhoud het steeds van de vorm winnen, want van tijd tot tijd herlees ik ze. Lijsje Lorresnor het liefst. Mijn exemplaar is de twaalfde druk in een jubileumuitgave die bij de tachtigste verjaardag van de schrijfster in 1955 werd uitgegeven, nog altijd met de oorspronkelijke illustraties van Claudine Doorman uit de eerste druk van 1932. Wanneer ik het boek als kind had gekend, zou het een ernstige concurrentie hebben betekend voor mijn geliefde Afke's Tiental. Ik denk zelfs dat het uiteindelijk de eerste plaats zou hebben gewonnen. Niet alleen omdat er twee vervolgdelen op zijn verschenen, zodat Lijsjes geschiedenis op weg naar haar carrière als schilderes een stukje verder meegeleefd kan worden. Ook niet omdat een kind als hoofdfiguur nu eenmaal betere identificatiemogelijkheden oplevert dan een moeder en haar tien kinderen, die samen één begrip moeten vormen. En zelfs niet omdat ik de poëtische plaatjes van Claudine Doorman een wonder zou hebben gevonden, om onmiddellijk te gaan natekenen. Ik denk, dat ik Lijsje Lorresnor direct naast de Sprookjes van Andersen zou hebben gezet, omdat ook hier achter een realistisch verteld verhaal een tweede laag schuilgaat, met een geheime boodschap, die je het waarom van de dingen waar je als kind voortdurend tegenaan loopt, zal openbaren. Door te lezen en te herlezen kun je die boodschap - misschien - achterhalen. Lezen wordt daardoor niet alleen ontspannend, maar vooral spannend en zinvol, en je kunt het als pure levensbehoefte verdedigen tegen een wereld van onbegrip. | |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
In Lijsje Lorresnor wordt op evenwichtige wijze van begin tot eind de wereld door kinderogen gezien en beschreven - ook daar waar de auteur zich zelf met commentaar in het verhaal mengt - zonder dat het verhaal ook maar één moment kinderachtig wordt. Die kinderogen behoren aan een wijs en begaafd, maar tobberig en onzeker meisje uit een boerenarbeidersmilieu, waar de armoede zo groot is dat de kinderen op de vuilnisbelt moeten gaan ‘lorren snorren’. Een droomstertje, dat er altijd weer toe neigt de dingen die haar overkomen van alle kanten te willen bekijken en te overdenken, om ze te kunnen begrijpen. Vooral daar waar haar praktische zusjes, in navolging van de no nonsense uitstralende moeder, doen zonder denken, raakt Lijsje, die naar haar idealistische vader aardt, in de problemen. Mooi introduceert Selleger-Elout deze karaktertrek van Lijsje, wanneer ze hoort dat haar oudste zus in betrekking en dus overdag uit huis zal gaan. Lijsje kan maar niet uitgedacht raken over de verandering die dit voor haar zus zal betekenen: Soms vergat ze de aardappel, die ze op haar vork geprikt had, in haar mond te steken, zoo zat ze te kijken en aldoor moest ze denken, hoe dat wel wezen zou, als je van je moeder weg ging naar vreemden. En bij vreemde mensen eten! [...] En ze prakkizeerde of moeder ook zulke gekke dingen dacht als zij, maar ze dacht wel van niet, want moeder en Marie, die waren net hetzelfde, 't was of die aan niks als aan werk dachten. Griet was nog maar een klein kind, dat dacht zeker heelemaal niet, dat speelde maar en altijd moest Griet lachen. Zij niet en vader ook niet; misschien dat vader ook wel van die gekke dingen prakkizeerde net als zij, want moeder en Marie werden soms kwaad op hem, als hij zoo sufte. Dit vertel ik je nu alles over Lijs omdat je haar een beetje beter zult kennen. (Lijsje Lorresnor, 1e druk, blz. 15-16) Via de gebeurtenissen in het verhaal weet de schrijfster een levensfilosofie uit te venten. De lezer komt daardoor, met de hoofdpersoon mee, tot de ontdekking dat het leven niet zwart of wit is, en dat de mensen niet goed of kwaad zijn, maar dat het leven bestaat uit ruimte en waardering voor en van alles en iedereen. Zo leert Lijsje de zachte krachten in haar vader te herkennen, waarmee hij huiselijke conflicten weet op de lossen en de scherpe kanten van haar moeder probeert te vergoelijken: | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
‘Hoe doe je dat toch altijd, vader?’ vroeg ze heel ernstig. ‘Wat Lijs?’, vroeg vader, die weer aan heel andere dingen scheen te denken, want hij blies uit al zijn macht op de wilgenfluit, die nog geen muziek wou geven. ‘Wat je altijd doet, vader, als er iets is... als we wat hebben, dat... dat... als we ruzie hebben of huilen ofzoo... dat je dan wat zegt, dat het allemaal weer goed wordt...’ ‘Doe 'k dat?’, vroeg vader, maar Lijs hoorde aan zijn stem, dat hij aan de wilgenfluit dacht en heel niet aan wat ze zei.’ (Lijsje Lorresnor, 1e druk, blz. 130-131) Door het innerlijk conflict tussen droom en daad van het kind in de personen van haar ouders uiterlijk vorm te geven, wordt Lijsje Lorresnor een psychologisch vanzelfsprekend en geslaagd verhaalfiguur. Bovendien lijkt Lijsje Lorresnor, juist als product van deze in zich ook weer dubbele ouderkarakters, het te zullen gaan winnen waar haar vader en moeder het hun opgelegde bestaan hebben moeten accepteren. De moeder weet zich door de liefde voor haar man levenslang gebonden aan een onmaatschappelijke levenskunstenaar en een armoedig bestaan beneden haar stand. De vader beseft nooit volledig te zullen kunnen toegeven aan zijn diepst gekoesterde wens: vrij en kunstenaar te zijn. Maar geen van beiden verwijt de ander dit tekortkomen. Integendeel, wanneer de buitenwereld kritiek levert, vormen de ouders één front, of kiezen zonder meer elkaars partij, ook wanneer die buitenwereld hun eigen kinderen zijn. Wanneer de vader aankondigt dat hij bij zijn boer weg wil omdat hij niet langer meer in diens tredmolen kan lopen, gaat de moeder schoorvoetend daarmee akkoord, wetend dat haar man er weer niet in zal slagen de kost te verdienen met waar zijn hart naar uitgaat: scharrelen in de marge van een vrij beroep als kunstenaar. Maar negatief commentaar hierop van de kant van haar oudste dochter verdraagt ze absoluut niet, en ze straft haar af door haar man te prijzen, en daarmee impliciet ook Lijsje, het vaderskind: ‘Ik en jij en Griet, wij benne heel ander soort menschen dan vader. Menschen als vader, die zijn er niet veel. Dat zal je later pas zien, als jij groot bent. Een betere man as je vader is er niet, al zocht je ook het heele land af. Zoo een hê je niet te beoordeelen. En as kind zeker niet!’ (Lijsje Lorresnor, 1e druk, blz. 191) | |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
Natuurlijk loopt vaders droom op niets uit. Het knutselen met beestenhokken levert weinig op en het gebrek aan kunstopleiding maakt dat zijn tekenen prutswerk blijft. Het gezin belandt aan de grens van de armoede en een toekomst van Lijsje in de schilderkunst lijkt verder weg dan ooit. Maar dan besluit de vader om naar zijn boer terug te gaan. Daardoor beseft de moeder dat ze haar dochter kan geven wat haar man nooit heeft gehad. Ze gaat er mee akkoord dat Lijsje bij de ‘juffrouw’, die, zelf kunstenares, Lijsjes talent heeft ontdekt, mag leren tekenen, op voorwaarde dat ze het portret van moeder zal maken, zó als het vader niet is gelukt: ‘Hê je geen spijt, vader?’, vroeg Lijs die middag, toen ze in 't zachte jonge gras naast hem zat, ‘datje nou geen tijd meer hebt om van al dat moois te maken?’ Toen keek vader aandachtig naar 't water van 't kanaal aan hun voet. Hij raapte een platte steen op, die naast hem lag en mikte die zóó, dat hij wel vier of vijf keer 't water in en uit sprong. ‘Spijt?’, zei hij toen. ‘Neen, spijt hê 'k niet. Wat zou 'k spijt hebben? Als jij groot ben later, Lijs, dan zal je maken, wat ik niet heb kunnen maken. Wat zou zoo'n groote domme kerel als ik dan nog zelf willen teekenen en met verf klodderen! Dan hét ie immers genog te doen met te kijken naar 't werk van zijn meissie?’ Door de artistieke en filosofische aanleg van vaderskant, de praktische, harde zorg en het plichtsbesef van haar moeder, en de wederzijdse waardering en betrokkenheid van de ouders, krijgt Lijsje Lorresnor uiteindelijk de kans om te worden wat ze wil: een beroemde schilderes. Alle kinderboeken van Selleger-Elout borduren voort op dit thema van liefde, plicht, nadenken en saamhorigheid als noodzakelijke bron voor groei, soms meer soms minder geslaagd. Hapklare brokken zijn deze verhalen nooit. Selleger-Elout heeft respect voor haar jonge lezers, en weet dat je ze best een beetje mag overvragen. Dat deze opvatting door kinderen werd gedeeld, blijkt uit de snelle verkoop bij eerste verschijning, de hoge oplagen en de vele herdrukken van haar boeken. Lijsje Lorresnor (1932) staat voorop in populariteit. Het werd vertaald in het Zweeds, het Deens, het Noors en het Amerikaans. De twee ver- | |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
volgdelen, Een zomer met Lijsje Lorresnor en Sanne van de Rozenhof verschenen respectievelijk in 1939 en 1943. | |||||||||||
De Zeeuwse, de Bergse en de Nijmeegse periodeSelleger-Elout heeft een kleine twintig kinderboeken geschreven. Gewoonlijk wordt haar werk onderscheiden in drie perioden, die corresponderen met haar biografie: een Zeeuwse periode, een Bergense periode en een Nijmeegse periode. Jammer genoeg is Claudine Doorman niet een vaste illustratrice geworden van het werk van Selleger-Elout, hoewel ze elkaar kenden als medewerksters van het kinderblad Zonneschijn.Ga naar voetnoot2. Veel van Selleger-Elouts kinderboeken, te beginnen bij Laurientje, haar debuut in 1931, zijn geïllustreerd door het echtpaar Midderigh-Bokhorst. Johanna Bernardina Bokhorst reisde er speciaal voor naar Zeeland, samen met de schrijfster. Haar boerinnetjes in Laurientje, Marian en Marion en Andertje zitten levensecht getekend in de duinen en lopen langs een kleinsteeds gevelstraatje of door een licht golvend Walchers landschap. Maar ze missen, juist door die levensechtheid, het poëtische van de schortekinderen in Lijsje Lorresnor, waar klederdracht - op klompjes na - afwezig is, en de tijd slechts als lang geleden wordt aangeduid. Wanneer B. Midderigh-Bokhorst vanaf de derde druk Een zomer met Lijsje Lorresnor illustreert, neemt ze Doormans schortekinderen over, maar slaagt er niet in boven een middelmatig niveau uit te komen. Guust Hens, een andere vaste Selleger-Elout-illustrator heeft in het derde vervolgdeel van de Lijsje-verhalen Sanne van de Rozenhof de schortedraagstertjes van Claudine Doorman gecombineerd met klederdracht dragende ouderen. Misschien is de tijd- en plaatsloze opvatting van de twee eerste illustratoren mede de oorzaak, dat de Lijsje-trilogie soms als behorend tot de Bergense periode wordt gerekend. (Bergen is jarenlang een woonplaats van Selleger-Elout geweest.) In werkelijkheid zijn de Lijsje Lorresnor-boeken echter ontstaan uit een vermenging van inspiratie uit het Bergense bestaan van de volwassen vrouw Selleger-Elout en de herinneringen aan haar jeugd in Zeeland, op Walcheren, in Domburg. Meer dan in haar overig werk heeft de auteur in de Lijsje Lorresnor-boeken de psychologisch kanten van haar eigen levensverhaal verwerkt. Mede daardoor kunnen ze evengoed tot de Zeeuwse periode worden gerekend. Voor biografische informatie kwam ik via mijn Ooyse vriend terecht bij zijn neef Sven, de tweede zoon van Selleger-Elout, die nog altijd in Bergen woonde. Sven Selleger had, evenals zijn moeder en door haar daartoe aangezet, levenslang een dagboek bijgehouden, en beschikte over een fenomenaal feitengeheu- | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
gen, waarin hij mij genereus en hoffelijk heeft laten delen. Dit is het verhaal zoals hij het mij vertelde: Johanna Madeleine Elout werd geboren op 15 maart 1875 te Utrecht. Hoewel het gezin al twee jongetjes telde - Kees (Cornelis Karel) Elout was geboren op 7 augustus 1870 en Paul (Paulus Johannes) Elout op 14 januari 1873 - had de moeder geen rekening gehouden met de komst van een dochtertje, en was zij zelfs teleurgesteld toen het derde kind geen zoon bleek te zijn. Het meisje kreeg als roepnaam Zus en werd door de broertjes ook wel Mem genoemd.Ga naar voetnoot3. Zij was de favoriet van haar grootmoeder van vaderszijde. Met haar moeder heeft ze nooit goed kunnen opschieten. Wel met haar vader, maar die stierf betrekkelijk vroeg, in 1897. Zijn vrouw zou hem vijfentwintig jaar overleven. De vader, Cornelis Pieter Jacob Elout, was de oudste broer van de Réveil-voorman Jhr Pieter Jacob Elout van Soeterwoude. In september 1875 verhuisde het gezin Elout naar Domburg, omdat de vader daar tot burgemeester was benoemd. In Domburg bewoonde grootmoeder Elout-Brest van Kempen een ruim huis, de villa Duinoord. Hoewel ze dus op enkele maanden na een echte Zeeuwse was, heeft Johanna Elout zich toch altijd een vreemde eend in de bijt gevoeld, niet in het minst omdat alle dorpsmeisjes ‘dracht droegen’ en zij niet. Al heel jong raakte Johanna Elout bevriend met Maria Jeanette Sophie Lucie (Mies) Drabbe. Net als Johanna was Mies in Utrecht geboren, in hetzelfde jaar, op 4 maart. Haar vakanties bracht ze door bij haar grootouders Drabbe in Domburg. Vanaf 1895 woonde ze met haar familie permanent te Domburg. In 1902 zou ze met Johanna's broer Paul trouwen. In 1903 werd Paul Elout aangesteld als directeur van de Domburgsche Zeebadinrichting. In 1941 werd hij burgemeester van Domburg. Zij kregen twee zonen, van wie er een vroeg overleed. De andere zoon woonde tot zijn dood in een van de overgrootvaderlijke huizen. Mies Elout-Drabbe is bekend geworden en gebleven als schilderes uit de school van Toorop. | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
woude, kwam ze intern in de verpleging in Bronovo te Den Haag. Ook heeft ze enkele jaren in Groesbeek gewerkt. | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
De grootste verrassing in het feitenverhaal van Sven Selleger, was voor mij het jeugdvriendinnetje Mies Drabbe, de latere schilderes, die door haar huwelijk met broer Paul een schoonzusje van Selleger-Elout is geworden. In de literatuur over Lijsje Lorresnor werd altijd het Bergense dienstmeisje Johanna Margaretha van Wonderen als inspiratiebron opgevoerd, ook door de schrijfster zelf. Waar Lijsjes buitengewone begaafdheid op het gebied van tekenen vandaan kwam, was echter niet duidelijk. Door het bestaan van Mies Drabbe, die al zo vroeg met haar tekenkunst in de weer was, vallen de precieze observaties van het met margarine boetserende Lijsje, het begaafde kind dat voor haar vaders verjaardag moeders portret schildert, in een realistisch patroon. Een tweede verrassing in het feitenverhaal van Sven Selleger was de figuur van de afwijzende moeder. Marie Madelaine Elout-Rose zou liever een derde zoon hebben gehad in plaats van een eerste dochter! In de Lijsje Lorresnor-trilogie staat een strenge, alle emotie afwerende moeder tegenover een naar warmte en begrip hunkerend kind. Slechts door een bijna bovenkinderlijk begrip voor de moeder kan het kind zich haar instemming verwerven. De ruimhartige, impulsieve vader vervult ongewild de rol van intermediair: via de liefde van de moeder voor de vader kan het kind de moeder bereiken. Het psychologische beeld van Lijsje Lorresnor en Zus Elout vallen daarmee samen. Een derde verrassing was het gevoel van anders zijn, dat het van huis uit stadse meisje Elout voelde ten opzichte van de dorpskinderen in klederdracht, nog extra versterkt door haar positie als (enige) burgemeestersdochter. Het is een thema dat ook in het overige werk van Selleger-Elout dikwijls opduikt. In Andertje (1950), het verhaal van een vondeling die in alle opzichten een uitzonderingspositie inneemt, totdat ze haar ouders terugvindt, heeft de schrijfster dit gegeven als hoofdmoot verwerkt. | |||||||||||
Kinderauteur met Zeeuwse trekkenHet verhaal van Lijsje krijgt door dit alles een autobiografische kant, die er tot nu toe niet in is gelezen. Het wordt er ook ‘Zeeuwser’ door. Het verhaal van het dienstmeisje, de begaafdheid van Mies Drabbe en het karakter van Zus Elout hebben samen het unieke figuurtje van Lijsje Lorresnor gevormd. De wereld waarin ze woont, is het boerenland van Walcheren, met de badplaats Domburg als centrum. Die autobiografische kant geeft de Lijsje Lorresnor-boeken een kracht, die ze uittillen boven het gemiddelde kinderboek. Zelfs boven een gerenommeerde klassieker als Afke's Tiental. Ze zijn geschreven door een vrouw die zich middels haar talent uit het stadium van ‘verschoppeltje’, zoals ze zich zelf in een brief aan de toneelschrijver Frans Mijnssen omschreef, heeft weten te vechten. | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
Na haar dood herdacht C.E. Pothast-Gimberg haar collega-kinderboekenschrijfster met een Levensbericht voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, waar Selleger-Elout lid van is geweest. Zij geeft daarin een paar aardige karakteristieken:
Pothast laat Selleger-Elout aan het woord door te citeren uit een correspondentie met een zekere heer R. Verdonck te Amsterdam, die ik verder niet heb kunnen traceren: [...] hoe ben ik zelf? [...] Ik schreef al, toen ik tien jaar was en bleef dit doen, maar verscheurde ook veel, publiceerde ook wel onder pseudoniem, maakte vaak niet af, tot ik een uitgever vond, die me wat aanhitste. Het schijnt altijd wel een natuurlijke dwang in me te zijn geweest. maar mijn talent was niet heel groot en mijn luiheid... neen, lui was ik niet, maar van de hak op de tak springerig. Ik heb altijd mijn vlagen gehad: maandenlang muziek. Eerst piano, daarna zang en piano. Orgel en op het laatst nog viool. Plotseling moe daarvan, even stoppen. Weken en maanden tekenen, waterverf, olieverf. Dan weer een tijd: schrijven, gedichten, verhalen. Eindeloos veel gelegenheidsgedichten voor kooruitvoeringen in het Haagse Diaconessenhuis, waar ik lang werkte. Dan weken achter elkaar: naaien, borduren, breien, haken. Dan weer een bevlieging om te tuinieren, te zagen. Bij de tachtigste verjaardag van Selleger-Elout in 1955 verschenen er enkele artikelen, waarin de loop van haar schrijverschap werd beschreven. In De Kleine Vlaming, het tijdschrift waarvan ze vaste medewerkster was, voerde redacteur | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
Leo Roelants voor haar grote verdiensten de volgende hoofdargumenten aan: [...] 1) dat J.M. Selleger-Elout nooit om den brode, maar bijna uitsluitend uit zuivere aandrang en voor haar plezier geschreven heeft; 2) dat zij een zeer beweeglijke, persoonlijke taal schrijft, die vaak door een raak woord verrast; 3) dat zij met heel haar hart meeleeft met haar personages en streeft naar een met fantasie gekruid realisme; 4) dat zij, althans voor haar beste werk, putte uit haar eigen jeugd en uit de herinneringen van jonge mensen, die echt kind zijn geweest. D.L. Daalder wees in Vrij Nederland op haar piëtistisch christelijke achtergrond, de overgang naar de Oosterse filosofie, de invloed van Walcheren op haar werk, haar schrijven: voor het tijdschrift Pniël van dominee J.Hzn. Gunning, boekjes voor de Zondagsschoolbibliotheek, voor het kindertijdschrift Zonneschijn, waardoor ze ‘ontdekt’ werd door de redactrice ervan, Cramer-Schaap, die haar aanzette tot het schrijven van een realistisch verhaal. En dan, na Laurientje en Keesje Pieterselie, de eigenlijke doorbraak, via het contact met de geestverwante Carolus Verhulst van Servire te Den Haag, die de uitgever van haar kinder- en meisjesboeken is geworden. Ook Daalder waardeert Lijsje Lorresnor het meest: De zuiverheid en de aristocratie, die kenmerkend zijn voor alles, wat deze schrijfster, nimmer bereid tot concessies ter wille van succes, heeft gewrocht, bereiken in dit voorname boek over doodgewone mensen en alledaagse gebeurtenissen hun hoogtepunt. Het is van een fijnheid en een menselijkheid, die de volwassen lezer zich bewust maakt en die kinderen onmiddellijk treffen. Wie een dergelijk boek schrijft heeft niet tevergeefs geleefd. Bij navraag in de Amsterdamse Kinderboekenwinkel aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal, blijkt er op dit moment geen enkel boek van Selleger-Elout in de handel te zijn. Volgens de Nederlandse Centrale Catalogus is in 1995 de laatste herdruk van Lijsje Lorresnor verschenen bij uitgeverij Christofoor te Zeist. Het depot van het Kinderboeken Museum in de Openbare Leeszaal van Amsterdam heeft negentien Selleger-Elouts bewaard, meest herdrukken in omslagloze afgeschreven bibliotheekexemplaren. Eerste drukken van de Lijsje-boeken zijn er niet bij. De reeks is niet volledig. |
|