Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| ||||||
De Zoon van den Zeerover. Feit en fictie in een historisch jeugdboek van P.J. Andriessen
| ||||||
Andriessen, historische jeugdliteratuur en nationalismeHet waren vooral beroepsopvoeders die in de negentiende eeuw voor de jeugd schreven. Dat is ook vandaag nog het geval. Maar auteurs van jeugdboeken hebben nu als een van de belangrijkste doelstellingen van hun schrijven het bevorderen van leesplezier. Leesgenoegen was in de negentiende eeuw ook van belang maar stond zeker niet op de eerste plaats. Nuttige kennis, zoals kennis van de vaderlandse historie, dat was goed voor de jeugd. Daalder, de schrijver van een handboek voor jeugdliteratuur, noemde deze literatuur Wormcruyt met Suycker. Veel opvoeders wilden in de negentiende eeuw, de ‘eeuw van het nationalisme’, het nationaal gevoel bij de jeugd stimuleren. Schrijvers van jeugdboeken zochten in het vaderlands verleden naar mooie verhalen en zo werd het historisch jeugdboek een veel beoefend genre. Auteurs als Andriessen, Louwerse, Van Lummel en Gerdes schreven er een groot aantal. Vaderlandse geschiedenis werd in 1857 een verplicht vak op de lagere school en dit was mogelijk een extra stimulans voor deze schrijvers om hun verhaalstof hierin te zoeken. De historie moest dan natuurlijk in een boeiend verhaal worden verwerkt. P.J. Andriessen (1815-1877) bewonderde de historische romans van Van Lennep, Oltmans en Bosboom-Toussaint. Hij had interesse voor geschiedenis, bestudeerde Wagenaar en oude kronieken, maar voelde zich als schrijver verreweg de mindere van die beroemde, veel gelezen auteurs. Hij was zoon van een | ||||||
[pagina 104]
| ||||||
hoofd van een school in Den Haag en ging ook zelf het onderwijs in. Vanaf 1852 publiceerde hij historische verhalen voor de jeugd, met het doel historische feiten op een pakkende manier over te dragen. Daarbij moest alles kloppen: precieze data, volledige namen en zelfs voetnoten voor de uitleg van moeilijke begrippen. Over de Opstand schreef hij drie boeken: Adolf en Clara of Hoe ons land een Republiek werd gaat over de periode 1568-1584, De Zoon van den Zeerover of Hoe de Nederlandsche Republiek groot werd over de periode 1584-1609. Het derde boek, De Wezen van Vlissingen of Hoe onze Republiek onafhankelijk werd, behandelt de periode 1609-1648. In dit artikel bespreek ik het tweede deel van deze serie: De Zoon van den Zeerover. Nagegaan wordt hoe de historische, feitelijke gegevens verwerkt zijn in het fictionele verhaal en in welke literaire stroming deze historische vertelling past. Na een korte weergave van het verhaal ga ik in op het voorbericht, waarin de auteur zijn bedoelingen uiteen zet, vervolgens op de verwerking van historische feiten en daarna op de fictieve aspecten van het verhaal. Tot slot wordt bekeken in hoeverre de schrijver is geslaagd in zijn opzet genoegen en nut te combineren | ||||||
Korte inhoudLaurens Willemsz, de pleegzoon van Willem Barendsz, wordt uitgescholden voor vondeling. Wanneer blijkt dat hij dat inderdaad is, doet hij navraag naar zijn herkomst. Hij hoort dat hij is gevonden op een piratenschip en denkt dat hij echt de zoon van een zeerover is. Na de dood van Barendsz op Nova Zembla, een tocht die Laurens als matroos meemaakt, komt hij in dienst op een handelskantoor bij de vader van zijn vriend Egbert. Doordat de Capitano - een duistere figuur, zeerover en later in het verhaal ook struikrover - gevangen wordt genomen, ontdekt Laurens dat hij de zoon is van een Fries edelman, Felix heet en een zusje Laura heeft. De intrige van het ingewikkelde verhaal is doorspekt met talrijke uitweidingen over geschiedenis, literatuur en zeden en gebruiken. | ||||||
Het voorberichtIn het Voorbericht zegt de auteur dat het boek met ‘genoegen en nut (kan) worden gelezen’ (Voorbericht, V). Weliswaar staat het genoegen voorop, maar over het nut wordt verder uitgeweid. De auteur schrijft dat hij zich in dit boek vooral toelegt op ‘de beschrijving van zeden en gewoonten, in dit tijdvak belangrijk genoeg om er de jeugd mee bekend te maken’ (id., V). Als onderwerpen noemt hij: kinderspelen, rederijkerskamers en rechtspraak. Andriessen geeft ook aan | ||||||
[pagina 105]
| ||||||
waar hij zich niet mee bezig houdt: ‘Ook hier zijn alle godsdienstige geschilpunten zorgvuldig vermeden.’ (id., V). Er zijn dus wel geschilpunten, maar de schrijver gaat hier aan voorbij. In een slotzin wordt de bedoeling van het boek nog een keer onderstreept: de auteur hoopt dat jongeren ‘veel nut uit het boekje mogen trekken en dat het moge dienen tot vermeerdering van echt historische kennis onder het opkomend geslacht’ (id., VI). Alvorens het boek verder te bekijken, eerst iets over de problematische verhouding tussen geschiedschrijving en het historische verhaal. | ||||||
Historie en historische romanIn zijn artikel Historici en de historische roman geeft Ton Verschaffel aan waarin de geschiedschrijving en de historische roman van elkaar verschillen. Hij benadrukt dat de historische roman een literair genre is, dat het gaat om verhalen, ‘die in een welbepaald verleden worden gesitueerd’ (Verschaffel, blz. 120). In zo'n verhaal kan het gaan om fictieve hoofdpersonen en historische bijfiguren, maar andersom kan ook. Soms gaat het uitsluitend om een historische context en zijn de personages vrijwel uitsluitend fictief. Er wordt dan getracht een beeld op te roepen van een verleden tijd. Historici hebben de historische roman vrijwel altijd genegeerd, juist vanwege de vermenging van feit en fictie. Fictie wordt door de schrijver van historische romans gebracht naar het niveau van feitelijkheden: ‘Het verzonnene (wordt) binnen het verhaal werkelijkheidswaarde toegekend’ (id., blz. 124). Historische fictie grijpt in ten aanzien van de data, de historische feiten, door middel van verzonnen dialogen, handelingen en aankleding. De romanschrijver geeft ‘binnen de context van een verhaal (...) mogelijkheden als realiteit’ (id., blz. 125) weer. De grenzen tussen fictie en feitelijkheid worden niet expliciet aangegeven voor de lezer en het is dus niet altijd duidelijk waar de feiten ophouden en de fantasie begint. De historicus negeert daarom de historische roman. ‘Voor de historicus is de historische werkelijkheid heilig’ (id., blz. 126) voor de auteur van de historische roman niet. Het is nu interessant om te zien hoe Andriessen in zijn historisch verhaal omgaat met de historische data. | ||||||
Historische feiten in De Zoon van den ZeeroverAndriessen verwerkt historische gegevens op verschillende manieren. Allereerst door de vermenging van feit en fictie. In dit verhaal vindt die vermenging met name plaats in de episode over de overwintering op Nova Zembla. Historische figuren als Barendsz, Heemskerk en De Veer worden sprekend ingevoerd, bijvoorbeeld: ‘Pas op mannen! drie beren! riep Heemskerk eensklaps’ (Andriessen, blz. 86). Fictionele personages als Laurens, de adoptief zoon van Barendsz, spreken met historische figuren en historische figuren praten ook met elkaar. | ||||||
[pagina 106]
| ||||||
Voor de plot van het verhaal is het gesprek tussen Barendsz en Laurens, over het piratenschip waarvan Laurens door Barendsz werd gered, van veel belang. Historische gegevens worden behalve door vermenging van feit en fictie evenwel ook op andere manieren in het verhaal verwerkt. De historische dominee Plancius vertelt Laurens over de veroveringen van Maurits en het optreden van Parma tussen 1590 en 1593. In dit verhaal is sprake van een opsomming van feiten en om het nog enigszins aantrekkelijk te houden voor de lezer, wordt het feitelijke relaas af en toe onderbroken door uitroepen van de luisteraar. ‘Dat was ferm!’ zeide Laurens' (id., blz. 63) en ‘Die Philips is toch een ondankbaar wezen!rs zeide Laurens’ (id., blz. 65). Soms ook vraagt de luisteraar meerTitelpagina zesde druk. Leiden, A.W. Sijthoff, 1900 (overdruk collectie KB)
informatie: ‘Maar gij zeidet, dat Koning Hendrik IV de Katholieke partij tegen zich had. Ik meende dat hij Roomsch was’ (id., blz. 65). Laurens speelt zo de rol die in de literatuurwetenschap de ideale lezer wordt genoemd. Puur historische feiten komen ook voor in verhalen van fictieve personages. Een zekere oom Adolf vertelt over de aanslagen op Willem van Oranje en ook hier geeft een jeugdige luisteraar commentaar. De bedoeling van het historisch feitenrelaas binnen de eigenlijke intrige is duidelijk. Andriessen kan door deze kunstgreep een groot aantal gegevens opnemen, zoals de vernietiging van de Armada, de inneming van Breda en de slag bij Nieuwpoort. Dat die verhalen weinig of niets te maken hebben met de plot van het verhaal, neemt hij hierbij voor lief. | ||||||
[pagina 107]
| ||||||
Soms neemt de alwetende verteller zelf het woord. ‘Maar wat zijn rederijkerskamers? vraagt gij’ (id., blz. 135). Na deze vraag volgt een relaas over doel en werkwijze van rederijkerskamers. De meest opmerkelijke inbreuk in het verhaal vindt plaats als de verteller de historische context verlaat, overgaat naar de eigen tijd en zegt waar tegenwoordig een aantal voorwerpen van het Behouden Huis te vinden zijn. Historische feiten worden door Andriessen dus op vier manieren weergegeven. Allereerst door feiten en fictie volledig te vermengen: historische personen spreken en handelen alsof de verteller er naast heeft gestaan. Vervolgens door verhalen die worden verteld door fictieve of historische personages. Die verhalen bestaan uit een opsomming van historische feiten, afgewisseld door vragen en commentaar van de luisteraars. De fictie staat hier volledig in dienst van het feitenrelaas. Ten derde door informatie van de verteller als antwoord op een denkbeeldige vraag van de lezer. De verteller geeft dan zuiver feitelijke informatie. Als laatste geeft de verteller een weergave over een stand van zaken in het hier en nu. In de twee laatst genoemde manieren staat het feit centraal, alleen de alwetende verteller maakt dat die feiten ingebed zijn in het fictionele verhaal. | ||||||
Enkele opmerkingen over idealisme in de negentiende-eeuwse romanIn haar proefschrift over de Nederlandse literatuur in het fin de siècle noemt Jacqueline Bel het idealisme of romantisme een belangrijke literaire stroming in de negentiende eeuw. Dit idealisme heeft ook grote invloed gehad op de jeugdliteratuur, niet alleen op de negentiende-eeuwse, maar tot ver in de volgende eeuw is de idealistische literatuuropvatting toonaangevend in het jeugdboek. Omdat De Zoon van den Zeerover een idealistische vertelling is, geef ik hier enkele kenmerken van deze vorm van literatuur. ‘Het idealisme staat voor een bevestiging van de heersende normen en waarden, voor de presentatie van een ideale wereld’ (Bel, blz. 272). Idealistisch proza wordt onder andere gekenmerkt door sympathieke hoofdpersonen met wie men zich gemakkelijk identificeert en als tegenpool door antipathieke contrastfiguren. De hoofdpersonen dienen als voorbeeld voor de lezer. ‘Uiterlijk en innerlijk corresponderen zowel bij sympathieke als bij antipathieke personages. Idealistische literatuur kent meestal een happy end en heeft vaak een gecompliceerde intrige. Ingewikkelde voorvallen zetten de toon, toeval en misverstand hebben in de regel een belangrijke functie’ (id., blz. 274). De moraal is conventioneel, het goede wordt beloond, het kwade gestraft. Ten aanzien van de godsdienst, als die een rol speelt, is er in deze verhalen vaak sprake van een irenisch, algemeen christendom, zonder enige leerstelligheid. De verteller ten slotte is prominent aanwezig. | ||||||
[pagina 108]
| ||||||
Het fictionele verhaal: De Zoon van den Zeerover als idealistisch jeugdboekIn De Zoon van den Zeerover komen veel kenmerken van idealistische literatuur voor. Bevestiging van heersende normen vinden we in het bestraffen van het kwaad: de Capitano en zijn helper worden als dief en moordenaar berecht en ter dood veroordeeld. Het goede wordt beloond. Laurens en zijn vrienden komen allen goed terecht en worden steunpilaren van de maatschappij. Ten aanzien van de godsdienst geven alle positief beschreven personages blijk van een algemeen, niet leerstellig protestants geloof. Als Thijs, een positief personage, aan zijn moeder vertelt hoe hij in nood zat, zegt hij: ‘goed was het moeder! Dat gij mij bidden hebt geleerd. Ik bad den Heer vurig om zijn bijstand. Hij verhoorde mijn gebed...’ (Andriessen, blz. 72). Op Nova Zembla zegt Barendsz tegen Laurens: ‘Doch zoo als de Heere wil! Hij heeft ons hier gebracht, en wanneer het hem behaagt, zal Hij ons ook wel uit dit onherbergzame oord terugvoeren’ (id., blz. 92). Ook de Voorzienigheid speelt een rol: ‘'t Was mij als een wenk der Voorzienigheid, die mij tot uw beschermer had uitverkoren’ (id., blz. 107). Waar de voorzienigheid wordt vermeld, is zeker geen sprake van orthodox, leerstellig protestantisme. Met de sympathieke hoofdfiguren kan de lezer zich identificeren. Het uiterlijk van die figuren correspondeert met het innerlijk. Van Laurens wordt gezegd: ‘Hij is een goede ronde jongen (maar) niet van de vlugste in 't leren; maar als 't op vechten aankomt niet bang’ (id., blz. 2). Van Pieter Hooft staat er dat hij een ‘fijn besneden gelaat (en) levendige oogen’ (id., blz. 2) heeft. Laurens kenmerkt zich door een goed karakter. Hij redt Egbert, een jongen die hem even tevoren nog voor vondeling heeft uitgescholden, van de verdrinkingsdood. Ook de contrastfiguren zijn uiterlijk herkenbaar. De Capitano wordt getekend als slecht mens. Hij heeft een sluwe mond, dunne lippen, een breed litteken op de linkerslaap en ravenzwart haar. Het happy end ontbreekt niet in dit verhaal. Laurens, de hoofdpersoon, blijkt van oude Friese adel af te stammen en hij en zijn zusje worden met hun dolgelukkige ouders herenigd. Met de andere jonge sympathieke personages loopt het ook goed af. Maar Barendsz en zijn vrouw dan, die beiden sterven? Een goed christelijk sterfbed, waarin de stervende zich met de dood heeft verzoend, past in het idealistische happy end. De intrige en de plot zijn hoogst ingewikkeld. De duistere gangen van de Capitano worden de lezer heel geleidelijk onthuld. Hij blijkt als halfbroer van de vader van Laurens, de twee kinderen van zijn broer te hebben ontvoerd en pas vlak voor zijn dood onthult hij dit geheim. Een echte deus ex machina: Laurens is niet de zoon van een moordenaar, maar de afstammeling van oude Friese adel. | ||||||
[pagina 109]
| ||||||
Ten slotte hier nog iets over de prominente rol van de verteller. Vanaf de eerste regel: ‘Indien wij lieve lezers op den vijfden september van het jaar 1595 te Amsterdam’ (id., blz. 1), tot de laatste pagina, die begint: ‘En nu leg ik de pen voor ditmaal neer’ (id., blz. 175), is de verteller voortdurend aan het woord. De alwetende verteller legt ook verantwoording af waarom hij iets niet vertelt: ‘Ik wil u geen dagboek schrijven van een gebeurtenis, door Tollens zoo schoon bezongen, door anderen uitvoerig genoeg beschreven’ (id., blz. 85). Heel opmerkelijk is ook de passage waarin de verteller het historisch verhaal even laat voor wat het is en vertelt over de teruggevonden voorwerpen van het Behouden Huis: ‘gaarne zou ik u een lijst mededelen van de achtenzeventig voorwerpen, waaruit de verzameling bestaat; ik kan u echter niet beter aanraden, dan ze zelf te gaan bezichtigen. Eenige wil ik u echter opnoemen.’ Er volgt dan een lijstje van gevonden voorwerpen. We hebben, dat is duidelijk, te maken met een idealistisch verhaal ‘Rond 1885 is het idealisme, of romantisme zoals sommige tijdgenoten zeggen, (...) de toonaangevende literatuuropvatting’ (Bel, blz. 273). Waar evenwel in de volwassenenliteratuur tegen het eind van die eeuw dit romantype langzaam moet plaatsmaken voor nieuwe romansoorten als de realistische en naturalistische, blijven de verhalen voor jongeren nog geruime tijd, tot in de eerste helft van de twintigste eeuw, veel idealistische kenmerken vertonen. Het happy end, de duidelijke contrasten tussen de personages, de bevestiging van burgerlijke normen en waarden, vermommingen en geheimzinnigheid, zijn het niet de vaste ingrediënten van het gemiddelde jongensboek? De keus voor dit type verhalen heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de opvatting van opvoeders dat een veilig jeugdland de ideale wereld is, waarin het kind zolang mogelijk moest blijven verkeren. Aan die opvatting wordt pas in de zestiger jaren van de vorige eeuw stevig getornd. | ||||||
Ten slotteDat Andriessen belangstelling heeft voor de Republiek blijkt onder meer uit de laatste regels van zijn drie boeken over de Opstand, die de ondertitels letterlijk citeren. Het slot van De Zoon van den Zeerover is: ‘en gij zult mij moeten toestemmen, dat ik de waarheid zeide, toen ik op den titel beloofde, u te zullen verhalen: Hoe de Nederlandsche Republiek groot werd!’ (Andriessen, blz. 175). Die belangstelling voor de Republiek is er ook in de historiografie. ‘Na 1850 stond de geschiedenis van de Republiek meer in de aandacht dan die van de Bataafse Tijd, die geen of weinig glorieuze momenten kende. In de modernisering en nationale herleving van Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw speelde de glorie van het eigen Ancien Régime een belangrijke rol. Dit | ||||||
[pagina 110]
| ||||||
gaf de geschiedschrijving over de Republiek een bijzondere en actuele status.Ga naar voetnoot2. Andriessen kende ook waarschijnlijk ‘de onder toezicht van de historicus en liberaal R.C. Bakhuizen van den Brink uitgegeven Nederlandse vertaling van The Rise of the Dutch Republic van de Amerikaan Motley’Ga naar voetnoot3., gezien zijn respectabele kennis van de geschiedenis. In de Nederlandse geschiedschrijving was er na 1830 ook veel aandacht voor de relatie tussen de zeventiende-eeuwse Republiek en het nieuwe koninkrijkGa naar voetnoot4.. Het is opmerkelijk dat in de jeugdboeken van AndriessenGa naar voetnoot5. over de Opstand de Oranjes een betrekkelijk kleine rol spelen. Het verhaal van De Zoon van den Zeerover speelt zich af van 1584 tot 1609, dus rondom de beroemde ‘tien jaren’, maar Maurits' rol in het verhaal is beslist niet groot. Dat De Zoon van den Zeerover met genoegen en nut zou worden gelezen, was de bedoeling van de auteur. Was van dat genoegen en nut ook echt sprake bij de lezer? Verkocht is het boek in ieder geval. Tussen 1860 en 1900 werd het zesmaal herdrukt, vermoedelijk in oplagen van duizend tot drieduizend exemplarenGa naar voetnoot6.. Oplagen en verkoopcijfers zeggen echter weinig over het daadwerkelijk lezen, over wie de boeken kochten, of leenden uit leesbibliotheken. D.L. Daalder, die de boeken van Andriessen in zijn jeugd las, schreef: ‘Wij hebben ze als kinderen gelezen, plichtmatig soms, met tegenzin zelden. De feiten op zich zelf waren boeiend genoeg - wat deerden ons de stijfheid der taal - een schrijftrant, die doorlopend op stelten liep - de etalering van een waarlijk respectabele kennis? (...), de dorre beschouwingen lieten we prinsheerlijk rusten, bladerden verder en zetten de geschiedenis voort, waar ze ons interessant leek...’ (Daalder, blz. 87-88). Alhoewel hier maar één lezer aan het woord is, is het toch duidelijk, ook gezien de herdrukken van zijn boeken, dat Andriessen een populair schrijver was en zijn doelstelling jongeren met genoegen en nut het boek te laten lezen tot op zekere hoogte is gerealiseerd. Godsdienstige geschilpunten wil de auteur, zo zegt hij in zijn voorwoord, zorgvuldig vermijden. Waarschijnlijk was ook Andriessen voorstander van de ‘in liberale en hervormde kring gekoesterde these van een christendom boven geloofsverdeeldheid.’Ga naar voetnoot7. Echte godsdienstige geschilpunten worden inderdaad niet behandeld. Toch klinkt op enkele plaatsen in het verhaal een antikatholieke | ||||||
[pagina 111]
| ||||||
toon. Zo wordt gesproken over de ‘klauwen der Inquisitie’ (Andriessen, blz. 61) en in een vertelling over een aanslag op Prins Maurits staat dat de dader ‘door de jezuiëten tot den moord was aangezet, die hem den hemel daarvoor hadden toegezegd’ (id., blz. 126). Sluit deze passage wellicht aan bij de jezuïetenangst die in sommige kringen aanwezig was in de tweede helft van de negentiende eeuw?Ga naar voetnoot8. Ten slotte moet de vraag gesteld worden of de verhouding feit en fictie in De Zoon van den Zeerover doorslaat naar de feiten en de fictie slechts het aantrekkelijke sausje is om die feiten aantrekkelijk te maken. De zuiver historische informatie beslaat eenderde van het boek. In de eigenlijke intrige zijn de historische gebeurtenissen ook nog ruimschoots aanwezig. Toch meen ik dat het verhaal zo belangrijk is, dat de fictie niet kan worden afgedaan als bijzaak. De spannende plot heeft er mede toe geleid, dat het boek regelmatig is herdrukt. Misschien dat de lezers, net als Daalder wel eens een stukje van het boek oversloegen, maar de mix van feit en fictie maakte toch dat jongeren tussen 1860 en 1900 op een aantrekkelijke manier kennis konden opdoen van een periode in de geschiedenis, die met name door mensen in de negentiende eeuw van groot belang werd geacht. Het was onder meer door dit soort boeken dat ‘jonge lieden’ werden geïnformeerd ‘Hoe de Nederlandsche Republiek groot werd.’ | ||||||
Literatuur
|
|