Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
‘Het zijn de schrijvers die tellen, niet de genres’
| |
BuitenbeentjesPeter van Gestel
‘Buitenbeentjes’, zo typeert Joke Linders de personages in de jeugdboeken van Peter van GestelGa naar voetnoot1., figuren voor wie de verwondering belangrijker is dan het antwoord. Ze vergelijkt Van Gestels jeugdige hoofdpersonen onder meer met Kees de jongen uit het gelijknamige boek van Theo Thijssen. Zelf vindt de schrijver die vergelijking als het Winterijs betreft niet helemaal opgaan: ‘Kees Bakels is braver dan Thomas Vrij uit Winterijs. Dat heeft vooral te maken met de heersende fatsoensnormen in de tijd dat Thijssen zijn boek schreef.’ Van Gestel ziet meer verwantschap met Salingers Holden Caufield als het om het karakter van het centrale personage in zijn boek gaat, hoewel hij er meteen aan toevoegt dat de hoofdpersoon uit The Catcher in the Rye aanzienlijk venijniger is dan Thomas. In hoeverre was Van Gestel zelf een buitenbeentje in zijn jeugd? ‘Het fenomeen buitenbeentje heeft volgens mij niet zozeer te maken met de wezenlijke geaardheid van iemand, maar veeleer met de sociale context waarin hij ver- | |
[pagina 90]
| |
keert. Als enige Nederlander in een Chinese stad ben je al gauw een buitenbeentje, maar dat heeft niets te maken met de persoonlijkheid van die ene niet-Chinees. Ik was een jongetje met vriendjes op de lagere school, maar ik werd ook wel eens gepest. Ik ging graag mijn eigen gang, zwierf door Amsterdam - in die zin stond ik misschien wel een beetje buiten de groep. Dat heb ik echter nooit als problematisch ervaren, ik heb goede herinneringen aan mijn jeugd.’ | |
JeugdDie jeugd beleefde Van Gestel in een nogal bohémienachtig gezin waarin hij veel vrijheid genoot, maar waarin toch ook zekere fatsoensnormen golden: ‘Je kreeg in die tijd vaak op je lazer.’ Hij had een al wat oudere, schrijvende en acterende vader van wie Van Gestel na de oorlog pas vernam dat hij halfjoods was, en een dagboek bijhoudende moeder, die over haar driejarige zoontje schreef dat als hij niet snel zou veranderen het heel verkeerd met hem zou aflopen. ‘Ongeneeslijk neurotisch’ vond zijn moeder hem, verklaart Van Gestel in zijn dankwoord bij het in ontvangst nemen van de Woutertje Pieterse Prijs. Van dat dagboek heeft hij nog veel plezier gehad tijdens het schrijven van Winterijs: ‘Ik heb geroofd bij het leven, zodat je niet eens meer kunt spreken van beschaafd plagiaat.’Ga naar voetnoot2. Die schatplichtigheid had overigens vooral betrekking op de weersomstandigheden en het huiselijke leven in 1947, dus met dat plagiaat bleek het bij nader inzien nogal mee te vallen. In Van Gestels kinderjaren kwamen er vaak mensen bij de familie op visite. Het waren kunstenaarachtige types die niet pasten in het burgerlijke keurslijf, een beetje zoals de wat eigenaardige Reinier Voorland en Adriaan Mosterd die de vader van Thomas regelmatig bezoeken in Winterijs. En dan waren er nog de familieleden, zoals de katholieke tante die na de oorlog overspannen werd omdat haar joodse echtgenoot door de Duitsers was vermoord en die haar dochter onderbracht in een kindertehuis. Deze tante van Peter van Gestel lijkt wel wat op tante Jos, de tante van Piet Zwaan, een joods leeftijdsgenootje met wie Thomas in korte tijd zeer hecht bevriend raakt en die door hem steevast ‘Zwaan’ wordt genoemd. Tante Jos' man wordt in de oorlog opgepakt omdat de Duitsers vinden dat hij een gevaarlijke communist is. Daarnaast blijkt hij ook nog een ongevaarlijke jood te zijn, een tweede reden om hem op transport te stellen naar Polen. Tante Jos is tevens de moeder van Bet, het dertienjarige nichtje van Zwaan, op wie Thomas vanaf het moment dat hij haar ziet direct ‘smoor’ is. Die liefde is niet wederzijds, want Bet is verliefd op haar serieuze en intelligente neefje Zwaan, een verliefdheid die nergens benoemd wordt, maar die spreekt uit het hele boek. | |
[pagina 91]
| |
ParallellenPeter van Gestel beaamt dat er overeenkomsten bestaan tussen zijn eigen gezinssituatie en die van Thomas Vrij. ‘Thomas groeit op in een huis aan de Lijnbaansgracht, zelf woonde ik als kind ook aan de gracht. Thomas' vader lijkt in een aantal opzichten wel op mijn vader, die weinig ontzag had voor gezag en er nogal vrijzinnige ideeën op nahield voor zijn tijd. Winterijs is echter niet het eerste boek waarin een personage voorkomt dat op mijn vader is geïnspireerd - ook Archibald, de oude zonderling met een baard als God uit Mariken, vertoont overeenkomsten met hem.’ De moeder van Thomas heeft beduidend minder met Van Gestels eigen moeder te maken. Thomas moeder sterft als Thomas nog maar acht jaar oud is, Van Gestels moeder werd ruim tachtig jaar. Van Gestel had die dode moederfiguur nodig om ervoor te zorgen dat Thomas iets gemeen had met zijn nieuwe joodse vriendje. Zwaan heeft in de oorlog zijn beide ouders verloren in een concentratiekamp. De twee jongens zijn beiden beschadigd door het verlies van (een van) hun ouders, maar laten dat niet merken aan elkaar, hoewel het juist dat verlies is dat hen bindt. Hun intense vriendschap biedt zowel Thomas als Zwaan troost, maar houdt uiteindelijk geen stand; het verdriet om de dood van zijn ouders is voor Zwaan te groot en hij vertrekt naar familie in Amerika, ver weg van de mensen die allemaal dood zijn. Peter van Gestel heeft Winterijs gesitueerd in de koude winter van 1947 in Amsterdam en daarmee is het boek een historische roman. Volgens Van Gestel betekent dat echter niet automatisch dat het verhaal ook een waarheidsgetrouw beeld oproept van de tijd die beschreven wordt. ‘Een roman uit 1930 over het Romeinse Rijk vertelt ons iets over hoe de mensen in 1930 dachten en niet over de Romeinen.’ Hoewel hij geen research voor het boek heeft gedaan - ‘ik doe nooit veel research, daar zit je dan maar aan vast. Dat wil overigens niet zeggen dat ik onverantwoord bezig ben als ik schrijf’ - heeft Van Gestel ernaar gestreefd om feitelijke onjuistheden te voorkomen. De straten, de huizen, het Joods Lyceum dat na de oorlog werd gebruikt als openbare school, de films die in de bioscoop draaien, het klopt allemaal met de situatie zoals die in 1947 was. Als kind had Van Gestels broer, die vijf jaar ouder was, een joods vriendje dat Danny heette en met zijn familie in de Den Texstraat woonde. Van Gestel heeft een vage herinnering aan een feest bij die jongen thuis waarbij hij als jonger broertje ook aanwezig mocht zijn. Tijdens de oorlog werden Danny en zijn familie weggehaald door de Duitsers - ze zijn later niet meer teruggekomen. ‘Na de oorlog heeft er altijd een foto van hem bij ons thuis gehangen,’ vertelt Van Gestel. | |
[pagina 92]
| |
Die vriendschap van zijn broer met de joodse jongen heeft Peter Van Gestel gebruikt voor Winterijs. Thomas en Zwaan zijn tien jaar oud als het verhaal zich afspeelt, net zo oud als Van Gestels broer en zijn vriendje waren voordat Danny in een concentratiekamp werd vermoord. Van Gestels eigen herinnering aan het feestje bij Danny thuis komt in het boek terug als Thomas' vage herinnering aan een verjaardag in het huis van Zwaan in de Den Texstraat, in de tijd dat het nog geen oorlog was. Als een soort eerbetoon aan de vriend van zijn broer heeft Van Gestel zijn boek aan hem opgedragen. | |
Na de oorlogIn de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog werd er niet veel gepraat over wat er met de joden was gebeurd - het was een kwetsbaar onderwerp. ‘Het was niet dat je het niet wist, je sprak er gewoon niet over,’ vertelt Van Gestel. ‘Ik kreeg les in het schoolgebouw waarin vroeger het Joods Lyceum had gezeten. Veel van de kinderen die voor de oorlog op die school zaten, waren vermoord in de kampen - dat wist ik niet. In mijn klas zaten nog twee joodse jongens. Daar was ik me niet van bewust, dat realiseerde ik me pas later. Toen ik naar de middelbare school ging, kreeg ik een joodse vriend die veel familie was kwijtgeraakt in de oorlog, maar ook hij vertelde daar zelden over.’ Die jaren vlak na de oorlog waren jaren van het verzwijgen van de verschrikkingen die tijdens de Duitse bezetting hadden plaatsgevonden. Het duurde tot het eind van de jaren vijftig voor de eerste documentaires over de holocaust verschenen. ‘Dat was heel schokkend, voor het eerst zag je beelden van wat er gebeurd was. Eerder had ik echter al wel over de concentratiekampen gelezen, onder meer in het boek De laatste der rechtvaardigen van André Schwarz-Bart. Zo onwetend als Thomas in mijn boek was ik zelf dus niet.’ | |
BoekenWat zowel Thomas als Zwaan met hun geestelijke vader gemeen hebben, is hun liefde voor boeken. Ondergedoken in Deventer leerde de kleine Zwaan al snel lezen en schrijven. Om de tijd te doden en als een vorm van escapisme verslond hij alle boeken die op zijn weg kwamen, tot de meisjesboeken van Louisa Alcott aan toe. En Zwaan kent zijn klassiekers: ‘Ik las Ivanhoe, dat boek kon ik bijna niet tillen. (...) Ik las Huckleberry Finn - dat begreep ik pas toen ik het de vierde keer las - de eerste keer toen ik er nog niks van snapte, vond ik de mooiste keer.’Ga naar voetnoot3. Ook Thomas is een verwoed lezer. Hij is dol op de versjes in Pig Pag Pengeltjes van Pee van Rensen die hij bijna allemaal uit zijn hoofd kent en te pas en | |
[pagina 93]
| |
te onpas citeert: ‘Neem me niet kwalijk, zei ik dalijk, zo mooi als ik het maar zeggen kon, wat niet kwalijk, zeiden ze dalijk, 't heet niet kwalijk, 't heet pardon.’Ga naar voetnoot4. ‘Die Pee van Rensen heette eigenlijk Peter van Rensen en was en was een vriend van mijn vader naar wie ik ben vernoemd,’ vertelt Peter van Gestel. ‘Hij stierf een half jaar voor mijn geboorte, maar zijn versjes leefden voort in de boeken die ik uit de bibliotheek haalde en die ik keer op keer herlas.’ Als kind werd Van Gestel weinig voorgelezen. ‘Ik leerde vrij snel zelf lezen. Er waren niet veel boeken in huis, voor leesvoer ging je naar de bibliotheek. Ik was geen lezer van avonturenboeken. Jules Verne, Karl May, het zei me allemaal niet zo veel. Ik leek meer op Zwaan met zijn meisjesboeken. De geheime tuin vond ik een prachtig boek.’ Zijn liefde voor oude kinderboeken komt ook in twee andere boeken van Peter van Gestel terug, zij het dan op een heel andere manier dan in Winterijs. ‘De titels van Uit het leven van Ko Kruier en Ko Kruier en zijn stadsgenoten zijn geïnspireerd op de boeken over Dik Trom, respectievelijk Uit het leven van Dik Trom en Dik Trom en zijn dorpsgenoten. Een ode aan Kieviet,’ aldus Van Gestel. Grinnikend voegt hij eraan toe: ‘Die verwijzingen heeft nog nooit een recensent eruit gehaald.’ | |
Autobiografie?De vaderfiguur, de vriendschap tussen een joods en een niet-joods jongetje, de tienjarige hoofdpersoon die in 1947 rondschooiert in Amsterdam; al die elementen zijn te herleiden op Van Gestels eigen leven. Maakt dat van Winterijs een autobiografisch boek? Peter Van Gestel meent van niet, hoewel hij toegeeft dat het boek meer met zijn eigen verleden te maken heeft dan zijn meeste andere boeken. ‘Maar het grootste deel van het verhaal is verdichting. De werkelijkheid van die winter in 1947 was ver weg toen ik het verhaal schreef. En ik was natuurlijk pas zeven toen de oorlog eindigde, dan ben je nog erg klein. Net als Thomas trouwens, die het verhaal vertelt. Hoewel het boek geschreven is vanuit de tienjarige hoofdpersoon, had een jongen van tien het verhaal nooit daadwerkelijk zo kunnen vertellen. Alleen in die zin al moet het boek een vorm van verdichting zijn.’ Toch heeft die verre jeugd een rol gespeeld tijdens het schrijven van Winterijs. ‘Bij het terugdenken aan die periode kwamen er steeds meer herinneringen boven - de ene herinnering riep als het ware de andere op. Daardoor bevat het verhaal verschillende feiten die zijn terug te voeren op mijn eigen leven. Maar aan losse feiten heb je niks als je een verhaal schrijft, die gaan pas wat betekenen als ze verbonden worden tot een geheel.’ | |
[pagina 94]
| |
‘De autobiografie is in feite een eigenaardig genre,’ zegt Van Gestel nadenkend. ‘Geen mens kan zich zijn hele leven scherp herinneren, dat bestaat gewoon niet. Ook de schrijver van een autobiografie zal dingen moeten verzinnen om open plekken in te vullen die hem niet meer helder voor de geest staan. In een biografie construeert een schrijver aan de hand van feitelijke gegevens iemands leven - daar komt echter wel heel wat interpretatie bij kijken. Een biograaf pretendeert dan ook niet een waarheidsgetrouwe weergave van het leven van die persoon te geven. De autobiografie wekt die illusie wel, hoewel dat natuurlijk niet waar is.’ Aanvankelijk wilde Van Gestel een heel ander boek schrijven toen hij aan Winterijs - dat toen nog geen Winterijs heette - begon. Hij had een boek in zijn hoofd over een tienjarig jongetje in Apeldoorn dat verliefd zou worden op een wat ouder meisje tijdens de hete zomer van 1947. Het verhaal ging echter met hem op de loop en een korte terugblik op een periode in Amsterdam resulteerde in een compleet boek dat zich daar afspeelde. ‘Als schrijver ben ik altijd in de eerste plaats bezig met de vorm van het verhaal,’ aldus Van Gestel. ‘Die dient zich op een gegeven moment aan en dan is het de kunst als schrijver om die vorm te veroveren. De inhoud van het verhaal kan vervolgens een heel andere kant opgaan dan je aanvankelijk in gedachten had. Uiteindelijk wordt het verhaal bepaald door de vorm - voor welke doelgroep het boek bedoeld is, is dan nog niet duidelijk, dat blijkt later pas. Door de vorm waarin ik mijn verhalen giet, worden ze sinds Schuilen onder je schooltas uit 1979 gerubriceerd onder het kopje kinderboeken.’ In hoeverre die rubricering klopt, is echter de vraag: ‘In de praktijk blijkt steeds weer dat de doelgroep van mijn boeken bestaat uit vrouwen tussen de 38 en de 48,’ aldus een grinnikende Van Gestel. Tijdens een lezing aan de Universiteit van Tilburg gaf Peter van Gestel zijn visie op het autobiografische gehalte van Winterijs: ‘(...) in zekere zin is het verhaal van Winterijs van a tot z verzonnen, maar de verzinsels komen toch uit een bron die allesbehalve is verzonnen, de personages hebben zo hun eigen karakter en hun eigen achtergronden, maar ze hebben op zeer bescheiden wijze veel te maken met mensen uit mijn jeugd. Ik herkende mezelf zowel in Thomas als in Zwaan en allebei zijn ze totaal anders dan ik ben. (...) Winterijs gaat over twee jongetjes van tien en een meisje van dertien - het ik-verhaal is ontstaan in het oude hoofd vol herinneringen van iemand boven de zestig, er is geen jongetje van tien aan te pas gekomen.’Ga naar voetnoot5. Volgens Peter van Gestel is het uiteindelijk niet interessant of Winterijs nu wel tot het genre van de autobiografie behoort of niet. ‘Je hebt schrijvers en je hebt genres. Voor mij zijn het de schrijvers die van belang zijn.’ |
|