Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| ||||||
Grip op het ongrijpbare
| ||||||
[pagina 77]
| ||||||
Ook Renate Dorrestein geeft in haar boek Het geheim van de schrijver een omschrijving: Als we het over stijl hebben, hebben we het dus niet over de verbale handigheid van de schrijver maar over communicatie...de lezer behoort steeds het gevoel te hebben dat alles domweg op de enig juiste manier is verwoord.Ga naar voetnoot4. Natuurlijk heeft Reve gelijk en is stijl in belangrijke mate auteurgebonden, maar stijl is ook tekstgebonden. De schrijver moet immers voor iedere tekst afzonderlijke keuzes maken. Keuzes die bepaald worden door het doel dat de auteur voor ogen staat. Steeds weer zal hij zoeken naar de enig juiste verwoording. Binnen de Neerlandistiek staat stilistisch onderzoek niet erg in de belangstelling. Dit is jammer, menen Anbeek en Verhagen in het digitale tijdschrift Neerlandistiek.nl, omdat stilistische analyses zowel binnen de taalkunde als binnen de letterkunde tot nieuwe inzichten kunnen leiden. Zo kunnen ze inzicht geven in de effecten van bepaald taalgebruik. Met behulp van stilistische analyse kan kenmerkend taalgebruik voor een bepaalde tekst worden vastgesteld en kan worden onderzocht hoe dit taalgebruik het beoogde effect bewerkstelligt. Een illustratie hiervan is het onderzoek naar de stijl in twee romans van Willem van Toorn dat ik in het kader van mijn afstudeerscriptie heb gedaan. Ik heb gekozen voor een jeugdroman en een roman voor volwassenen vanwege de mogelijke genregebondenheid. Is er sprake van een duidelijke gerichtheid op het beoogde leespubliek? Deze vraag staat centraal in de zogenoemde grensverkeerdiscussie die de laatste jaren wordt gevoerd door auteurs van jeugdboeken en literatuurwetenschappers. Waarom wordt een literair boek voor jongeren jeugdliteratuur genoemd en niet gewoon literatuur? Is er een duidelijk verschil of is er ‘grensverkeer’ en kunnen veel boeken die gericht zijn op jongeren tot beide genres gerekend worden? | ||||||
De schrijver en de boekenWillem van Toorn (1935) geniet vooral bekendheid als dichter en als prozaschrijver voor volwassenen. Hij had al vele romans voor volwassenen op zijn naam staan toen hij debuteerde als jeugdboekenschrijver. Hij heeft inmiddels twee jongerenromans geschreven: Rooie (1991) en Heer Doos (1997). Voor het onderzoek heb ik de stijl van De rivier (1999), een roman voor volwassenen en Rooie, een jeugdroman zoals gezegd, nader bekeken. In beide boeken blikt een ik-verteller terug op het verleden. | ||||||
[pagina 78]
| ||||||
De rivier bestaat uit herinneringen aan twee periodes uit het leven van de schrijver. Enerzijds gaat het over het leven van de familie Van Toorn in Amsterdam gedurende de Tweede Wereldoorlog, anderzijds over de acties van een aantal kunstenaars, waaronder de schrijver, tegen dijkverzwaringen in de Betuwe in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. De geplande dijkverzwaringen zouden het Betuws landschap, waar de wortels liggen van de familie van de schrijver, onherstelbaar aantasten. De verteller beseft dat zijn verleden dreigt te verdwijnen. Hij wordt actief in het verzet tegen de dijkverzwaring en hij gaat zijn herinneringen opschrijven om zo het verleden te behouden. De twee periodes komen in afzonderlijke hoofdstukken aan de orde. Er zijn drieëndertig hoofdstukken, acht daarvan spelen in de tijd van de protestacties. Het boek heeft 304 bladzijden. Rooie en andere verhalen over mijzelf en mijn klas gaat over de veertienjarige Walter en een aantal van zijn klasgenoten. Zij zitten op een experimentele school in ‘de tijd dat de brugklassen nog niet bestonden’. Walter vertelt over de dingen die hem en zijn vrienden bezighouden en vooral over de manier waarop ze daarmee omgaan. Verschillende onderwerpen passeren de revue, zowel maatschappelijke thema's: de aanwezigheid van gastarbeiders, vernieuwing van het schoolsysteem, milieuvervuiling en verstedelijking als persoonlijke: verliefd zijn, beroepskeuze, ouders, vriendschap. Bij het zoeken naar antwoorden op de vele vragen die de jongeren hebben zijn de opvattingen van de klassenleraar een duidelijk richtsnoer. Alle problemen worden in gezamenlijkheid opgelost. Het boek heeft acht hoofdstukken en 111 bladzijden. Willem van Toorn heeft in verschillende interviews, artikelen en lezingen zijn visie gegeven op het schrijven voor kinderen. In een themanummer van Raster over kinderliteratuur (1991) vertelt hij over zijn ervaringen met het schrijven voor kinderen. ‘Pestvogels’, een verhaal dat hij voor zijn nog jonge dochters over de oorlog schreef, [...] wilde geen kinderverhaal worden, al ging het over kinderen in de hongerwinter. Ik kon het register niet vinden. [...] Het luistert nauw, register. Er valt allerlei voor de hand liggends over te zeggen. Dat je rekening houdt met woordenschat en (levens- en lees)ervaringen waar je een beroep op kunt doen. Maar uiteindelijk komt het er toch gewoon op neer dat een volwassene die schrijven kan meent dat hij kinderen iets mee te delen heeft’Ga naar voetnoot5. | ||||||
[pagina 79]
| ||||||
Schrijven voor kinderen vindt hij lastiger dan schrijven voor volwassenen. Lastiger om niet in een speciaal toontje te vervallen, maar gewoon toch je eigen boek te schrijven. Dus als het goed is, gebruik je de toon die je ook in andere verhalen gebruikt, misschien met een iets kleiner register. Je kunt twee dingen erg verkeerd doen. Ten eerste: van bovenaf tegen kinderen praten, zo van: Opa vertelt. Dat is een groot risico. Ten tweede: dat je je al te zeer verbeeldt dat je in een eigentijds jeugdjargon kunt schrijven.Ga naar voetnoot6. Zijn eerste jeugdroman Rooie noemt hij in een lezing in 1998 over het opkomende genre van de jeugdroman moralistisch. Het is een fabel zegt hij, niet een realistisch verhaal. ‘Opvallend is dat veel van die nieuwe jeugdromans dat lijken te doen, morele kwesties in hun meest persoonlijke, meest heldere vorm aan de orde stellen, niet om kinderen te sterken in hun particulier verdriet, maar omdat het vinden van een houding in morele zaken begint met een persoonlijke houding in kleine dingen. Om voor mijzelf te spreken: mijn eerste jeugdboek, Rooie, “gaat over” zulke simpele zaken als de ontdekking dat uw vrijheid ophoudt waar de mijne begint, over de betekenis van vriendschap en over eerste ervaringen in de liefde - en over wat de relatie tussen al die dingen is.’Ga naar voetnoot7. | ||||||
Leech en ShortVoor dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van het analysemodel dat G. Leech en M. Short hebben ontwikkeld in Style in fiction. A linguistic introduction to English fictional prose (1999). Met behulp van dit model kunnen tekstgebonden stijlkenmerken worden vastgesteld en worden geanalyseerd. Leech en Short leggen een relatie tussen de gebruikte stijl en de inhoud van de tekst. Wie een tekst schrijft of uitspreekt, wil er iets mee, bijvoorbeeld een ander informeren of overtuigen. Over het algemeen is er sprake van meerdere bedoelingen tegelijkertijd. Een tekst heeft, met andere woorden, meerdere functies. Dit geldt ook voor literaire teksten. Leech en Short onderscheiden in hun boek drie functies: de ideële, de tekstuele en de communicatieve functie. | ||||||
[pagina 80]
| ||||||
Een tekst heeft een ideële functie omdat de schrijver met de tekst als geheel een bepaalde visie wil overbrengen. Door te kiezen voor een bepaalde stijl kan de schrijver zijn visie bekrachtigen. Voor een stilistische analyse is het daarom interessant te zien hoe de gekozen stijl zich verhoudt tot de visie. Willem van Toorn maakt bijvoorbeeld in De rivier gebruik van een beschrijvende stijl. Hij wil met zijn boek het verleden bewaren, omdat hij ervan overtuigd is dat de geschiedenis van invloed is op het heden. Deze visie vertaalt zich inhoudelijk in het opnemen van talloze feitelijke details in de tekst. Beschrijvingen van gebouwen, straten, kleding, gewoontes en dergelijke. De tweede functie die Leech en Short onderscheiden is de tekstuele functie. Een specifiek kenmerk van tekst is dat de informatie in stukjes, woorden en zinnen, na elkaar wordt gepresenteerd. Door een bepaalde volgorde te hanteren kan de schrijver accenten leggen, iets al dan niet benadrukken. Korte zinnen, lange zinnen, eenvoudig of complex, het zijn allemaal keuzes die de schrijver maakt en die een bepaald effect hebben. Om bij het voorbeeld van De rivier te blijven, de beschrijvende afstandelijke stijl die Willem van Toorn voor dit boek gekozen heeft, uit zich in meer dan gemiddeld lange zinnen, met veel bijzinnen vol tijds- en plaatsbepalingen en bijvoeglijk naamwoorden. Zo wordt het belang van de feiten onderstreept. Tot slot de communicatieve functie. De manier waarop een schrijver zich richt tot de lezer ligt besloten in de vertelwijze en in de toon van vertellen. Is er sprake van een alwetende verteller, een ik-verteller, of zijn de personages aan het woord? Stuurt de verteller de lezer of blijft hij op afstand? In De rivier is een ik-verteller aan het woord die vanuit het heden terugblikt. Het is een beschrijvend vertellen, geen belevend vertellen. Stilistisch blijkt dit uit het gebruik van de indirecte rede door de verteller in plaats van de vrije indirecte rede via de personages. Ook door veelvuldig gebruik te maken van het algemene ‘je’ in plaats van ‘ik’ neemt de verteller afstand. Onderzoek naar het effect van taal in een literaire tekst begint met het inventariseren van taalkundige en stilistische kenmerken in een tekstfragment. In hun boek hebben Leech en Short daartoe een ‘checklist’ van linguïstische en stilistische kenmerken opgenomen. Linguïstische kenmerken zijn vooral lexicale en grammaticale kenmerken, terwijl met stilistische kenmerken het gebruik van stijlfiguren wordt bedoeld en de wijze waarop de schrijver het verhaal presenteert. Het turven van de frequentie van bepaalde verschijnselen in een tekst, lijkt een nutteloze bezigheid omdat er geen standaard is waarmee vergeleken kan worden. Het vaststellen van de frequentie is dan ook niet voldoende. De bedoeling van een inventarisatie is het verwerven van inzicht in het al dan niet bestaan van patronen. Zo is er sprake van een patroon wanneer steeds gebruik- | ||||||
[pagina 81]
| ||||||
gemaakt wordt van dezelfde zinsconstructie, of wanneer een bepaald type woorden stelselmatig ontbreekt of juist veel voorkomt. Het is niet de bedoeling een fragment volledig taalkundig te analyseren. Leech en Short wijzen op de noodzaak van selectie van kenmerken. Alleen de kenmerken die zowel literair als taalkundig opmerkelijk zijn, moeten worden geïnventariseerd, omdat juist die opmerkelijke combinatie de betekenis genereert. Ik heb van beide boeken twee fragmenten onderzocht. Fragmenten die op enige afstand van elkaar in het boek voorkomen. Omdat deze aanpak nog geen inzicht geeft in de mate waarin een bepaald kenmerk ook in de rest van het boek wordt aangetroffen, is de inventarisatie van kenmerken aangevuld met voorbeelden van gelijksoortige verschijnselen door het hele boek heen. Op die manier konden patronen worden aangetoond. Vervolgens is gekeken wat het effect van de vastgestelde kenmerken is op de drie functies van de tekst. In dit artikel kunnen niet alle geïnventariseerde verschijnselen worden genoemd. Ik wil mij beperken tot de vraag hoe de gekozen stijl in relatie staat tot de boodschap van de auteur. Daarbij zal duidelijk worden welke stijlkenmerken auteurgebonden zijn en welke tekstgebonden. Tevens kan dan eventuele genregebondenheid worden vastgesteld. | ||||||
Visie van de auteurIn het thema van een boek ligt besloten wat een schrijver met een tekst wil zeggen. Het thema van De rivier wordt door de schrijver letterlijk verwoord in de tekst: Mensen die het verleden niet kennen, [...] en niet op de hoogte zijn van de ontwikkelingen in het menselijk denken zijn ertoe veroordeeld alle fouten uit het verleden opnieuw te maken. (blz. 240) De wens om het verleden te bewaren, heeft de schrijver stilistisch vertaald in een grote nadruk op beschrijvingen, waarbij gebruik gemaakt wordt van de stijlfiguren opsomming en uitweiding. Het effect van vertraging past bij het thema omdat het verhaal letterlijk bij het verleden stil staat. Het beperken van de beschrijving tot feitelijke zaken geeft het verhaal een algemeen informerend karakter, soms lijkt het bijna geen fictie meer: Behalve plakstroken op de ruiten moesten we verduisteringsgordijnen. Ze waren van zwart papier en zaten op een houten rol, en je moest ze voor de ramen laten zakken zodra je 's avonds ook maar het kleinste lichtje in huis aandeed... Fietsen en auto's moesten hun lampen afdek- | ||||||
[pagina 82]
| ||||||
ken met een blikken kapje dat alleen door een smal gleufje met een soort afdakje erboven licht op straat liet vallen. Stoepranden werden wit geverfd, net als de onderkant van boomstammen en lantaarnpalen, om te zorgen dat mensen er in het donker niet tegenop reden of liepen. De Posterijen plakten aanplakbiljetten in de stad om de mensen te vragen hun belknop met lichtgevende verf in te smeren, omdat de postbodes anders de bel niet konden vinden. Er stond in silhouet een postbode op die zijn vinger op een witte bel legde. Daarboven stond: ‘De straat zij dan zwart / de bel blijve wit. Een dankbare post’. (blz. 50) Dat de schrijver het verleden wil bewaren, vloeit voort uit emotionele overwegingen. De schrijver heeft de ervaring dat op grond van verkeerde en/of gemanipuleerde informatie over het verleden, verkeerde besluiten worden genomen met verstrekkende gevolgen. De ergernis hierover vormt de drijfveer om de kennis van het verleden zo volledig mogelijk te willen bewaren. Dit emotionele aspect van het thema krijgt door de afstandelijke beschrijvende stijl echter weinig ruimte. Het thema van Rooie is dat aandacht voor elkaar en voor de wereld om ons heen goed en noodzakelijk is. De wijze waarop Van Toorn dit thema uitwerkt stemt overeen met zijn eerder aangehaalde visie op het schrijven voor jongeren. In Rooie staat het vinden van een houding in morele zaken centraal. Terugblikkend beschrijft de verteller de belevenissen van hemzelf en zijn vrienden op een losse manier, in lange samengestelde zinnen waarin allerlei informatie aan elkaar geregen wordt. Dit suggereert een zekere spontaniteit, alsof de herinneringen op het moment van vertellen, vele jaren later, zo bij hem opkomen. Rob was twee weken niet op school geweest, en we dachten dat hij gewoon ziek was of spijbelde, maar drie dagen voor onze tocht zei Mol ineens, voordat hij met de les begon: ‘Jongens, ik moet jullie iets vertellen over Rob Versteeg. (blz. 11) | ||||||
[pagina 83]
| ||||||
In tal van uitweidingen en terzijdes, waarin de lezer rechtstreeks wordt aangesproken, maakt de verteller duidelijk hoe hij over de gebeurtenissen en de verschillende personages denkt. Personages worden vooral aan de hand van uiterlijkheden beschreven (‘de stevig gebouwde cafébaas’, ‘een mal geblondeerd mens met een bontjas’, ‘een dikke man met een aktetas onder zijn arm’). De gebruikte taal is eenvoudig en direct. Het is de taal van een veertienjarige verteller. De keus voor beschrijving door één verteller met duidelijke opvattingen laat geen ruimte voor andere meningen. De nadruk op uitleg en toelichting versterkt dit effect. Een effect dat tegengesteld lijkt aan het beoogde effect dat jongeren een mening leren ontwikkelen over wat goed is en wat verkeerd is. | ||||||
De verwoordingDe keus voor een beschrijvende of registrerende stijl, voor afstand of sturing wordt ingegeven door wat de schrijver met het boek beoogt. In bovenstaande paragraaf heb ik aangegeven welke keuzes de schrijver in grote lijnen gemaakt heeft in de onderzochte boeken. De precieze uitwerking van deze keuzes geschiedt op woord- en zinsniveau. Van elk boek zal ik een aantal opmerkelijke tekstuele kenmerken noemen en deze in verband brengen met de eerder genoemde visie. De beschrijvende stijl in De rivier uit zich in het gebruik van meer dan gemiddeld lange zinnen. De verteller beschrijft het verleden zoals het werkelijk bestaan heeft, hij wil door volledig te zijn het beeld van vroeger oproepen voor de lezer: Het was een kleine zakatlas met een reclame van King pepermunt op de voorkant: je zag een wandelaar met een kniebroek, stevige schoenen en een rugzak die in een gloeiend landschap onder een boom zat en in deze zelfde King-atlas een kaart bestudeerde; op de piepkleine atlas die hij in zijn hand hield zag je hem weer zitten; maar daarna werd de tekening te klein om hem nog eens te zien. (blz. 60) | ||||||
[pagina 84]
| ||||||
De verteller wil bovendien dat de lezer de verbanden begrijpt: Mijn vader was in het jaar van mijn geboorte met mijn twee broers en mijn moeder, die zwanger was van mij, naar Amsterdam verhuisd omdat in het stadje geen werk meer voor hem was in de kleermakerij: zelfs mensen met geld waren te zuinig geworden om maatkleding te kopen; bovendien waren veel welgestelde mensen van de ene dag op de andere straatarm geworden omdat hun Russische aandelen na de revolutie niets meer waard waren. (blz. 30) Uit deze zin blijkt hoe ook voor de vader het heden door het verleden bepaald werd. De lange zinnen vol feitelijke details zijn een duidelijk kenmerk van het hele boek. Het is een manier om de tijd even stil te zetten, de voortgang wordt ondergeschikt gemaakt aan de terugblik. Door dit type zinnen te gebruiken, wordt de opvatting dat het verleden gekend moet worden gesteund. Dat deze opvatting verder strekt dan de persoonlijke geschiedenis van de verteller wordt eveneens benadrukt door tekstuele keuzes. Zo spreekt de verteller over zijn naaste familie alleen in algemene termen: ‘mijn vader’, ‘mijn moeder’, ‘mijn twee broers’ en ‘mijn zusje’. Ze krijgen geen naam, dit in tegenstelling tot de buren, schoolkameraadjes, tantes, ooms, neven en nichten. En ook ‘het stadje’ waar de familie vandaan komt wordt niet met naam genoemd. Het veelvuldig gebruik van ‘je’ geeft aan dat het beschrevene niet alleen voor de verteller gold maar ook voor de mensen in zijn directe omgeving. Je mocht naar binnen als de conciërge de bel had geluid... Dat wil zeggen: je mocht niet zomaar zelf naar binnen gaan, je klas moest zich...Als je binnenkwam moest je op je plek gaan zitten met je armen over elkaar...(blz. 103-104) Door, tot slot, zijn emoties vrijwel geheel buiten beschouwing te laten, voorkomt de verteller dat de lezer zich al te zeer met hem identificeert. Het gaat immers om kennis van de feiten. Ook in Rooie gebruikt de schrijver veel lange, samengestelde zinnen. Anders dan in De rivier zijn de zinnen in dit boek niet alleen gevuld met feiten, maar ook met meningen. Dit blijkt onder andere uit het veelvuldig gebruik van emotioneel gekleurde bijvoeglijk naamwoorden: ‘bizarre namen’, ‘lullige opmerkingen’, ‘hun stomme geknetter’. In Rooie heeft de verteller ervoor gekozen om aan de hand van allerlei problemen duidelijk te maken wat goede en wat ver- | ||||||
[pagina 85]
| ||||||
keerde keuzes zijn. De veelheid aan onderwerpen in het boek wordt weerspiegeld in de overvolle zinnen, waarin veel verschillende informatie aaneengeregen wordt: Ik had gezegd dat ik naar Rob zou gaan, en was naar het fietsenschuurtje gelopen, maar ineens had ik bedacht dat ik nog even wilde lezen, en ik had een tuinstoel uit het schuurtje gesleept en zat in de laatste zon tegen de muur van de werkplaats, onder het raam van mijn vaders kantoortje. (blz. 82) Er is weinig variatie in type zin in het boek. Alle informatie lijkt even belangrijk, er is geen climax. Net als de jongeren in het boek wordt de lezer geconfronteerd met een grote hoeveelheid gegevens. De verwarring die het bewust worden van maatschappelijke en persoonlijke ontwikkelingen veroorzaakt, wordt niet vertaald in een afwisselend patroon van zinstypen. Dit gebrek aan variatie in de tekst komt niet overeen met de heftige variatie in emoties die de leeftijd van jongeren over het algemeen kenmerkt. Door subjectief taalgebruik, werkwoorden en bijwoorden van modaliteit en door verklarende voegwoorden maakt de verteller wel zijn mening kenbaar: Je schijnt normaal te zijn als je op je dertiende of veertiende al precies weet wat je met je leven wil, dus wij waren niet normaal. Mensen die van de lagere school naar ‘gewone’ scholen gingen, dachten waarschijnlijk dat wij stom waren, maar ik ben zelf bij voorbeeld lang niet stom en dat gold voor de anderen ook. (blz. 9) | ||||||
Benadering van de lezerDe manier waarop de schrijver de lezer benadert, is van belang voor de overdracht van de visie. De vertelwijze in De rivier is informerend. De overwegend afstandelijke toon is opmerkelijk omdat het om een ik-verteller gaat. Een groot deel van het boek speelt zich af in de Tweede Wereldoorlog, een periode waarin de verteller tussen de vijf en tien jaar oud was. De gedetailleerde beschrijvingen roepen niet de belevingswereld van een jong kind op. De afwezigheid van emoties is daarbij des te opmerkelijker. De oudere verteller die terugblikt, heeft in | ||||||
[pagina 86]
| ||||||
het verhaal duidelijk de regie. Dit is ook het geval in Rooie. De toon is alleen wel anders, in dit verhaal neemt de verteller de lezer expliciet bij de hand. Er is geen ruimte voor een eigen interpretatie, de verteller legt de verbanden en geeft zijn mening. De lezer wordt geregeld direct aangesproken. Een paar voorbeelden: Je had waarschijnlijk al begrepen dat het bij Sjaak thuis... (blz. 33) Deze terzijdes benut de verteller om de lezer bij het verhaal te betrekken en om zijn mening kenbaar te maken. Dit doet hij ook met het eerder genoemde subjectief getinte taalgebruik, de verklarende voegwoorden en de werkwoorden en bijwoorden van modaliteit. Er is de verteller veel aan gelegen de lezer te overtuigen. Het gebruik van clichés wordt daarbij niet geschuwd, het lijkt bedoeld om de taal van de jongeren weer te geven, bijvoorbeeld: ‘wat gaf je hem een hengst’, ‘echte rotzakken’, ‘somber gepieker’, ‘lullige spelletjes’, ‘eigenwijze opmerkingen’, schrok me rot’, ‘piepende kreng’, ‘loodzwaar’, ‘een grote prop in mijn keel’. Door te kiezen voor één verteller die over zichzelf en anderen vertelt en die bovendien de lezer direct aanspreekt met nadere uitleg, is er geen ruimte voor discussie in het boek. | ||||||
De relatie tussen vorm en inhoudEerder is opgemerkt dat de onderzochte boeken in thema en vertelwijze overeenkomsten vertonen. Ook de stijl in de twee boeken blijkt in belangrijke mate overeen te komen. De door Leech en Short veronderstelde relatie tussen vorm en inhoud wordt door het onderzoek bevestigd. Zowel in De rivier als in Rooie is de stijl beschrijvend. De verteller vertelt in lange, samengestelde zinnen over het verleden. Met behulp van bijwoordelijke en bijvoeglijke bepalingen wil hij zo duidelijk mogelijk zijn. Hij legt verbanden in de tekst door het gebruik van voegwoorden. Er wordt geen gebruik gemaakt van stijlfiguren als herhaling, parallellie, tegenstelling of deviatie. Vragen spelen geen rol in de boeken. Door het verschil in woordgebruik is het effect van de beschrijvende stijl in beide boeken wel verschillend. De lange opsommende zinnen zijn in De rivier een vertaling van de wens van de auteur de feiten van het verleden vast te leggen. De functie van de lange zinnen in Rooie is eerder het schetsen van de | ||||||
[pagina 87]
| ||||||
veelheid aan ervaringen en gevoelens die op de verteller afkwamen in de beschreven periode. Dit boek gaat niet over feiten maar over waarden en normen. Het woordgebruik in De rivier is daardoor veel zakelijker dan het woordgebruik in Rooie. Het grootste verschil tussen beide romans zit in de wijze waarop de lezer wordt benaderd. In Rooie wordt de tekst nadrukkelijk gekleurd door subjectief getint taalgebruik. De lezer kan de boodschap niet ontgaan. Mogelijke onduidelijkheden licht de verteller toe in terzijdes waarin hij de lezer direct toespreekt. De verteller in De rivier blijft zelf op afstand, zodat de feiten voor zich spreken. De lezer wordt niet direct aangesproken. De verteller presenteert de feiten in overwegend neutrale taal. | ||||||
Tot slotDe analyse laat zien dat Willem van Toorn jeugdige lezers anders benadert dan volwassen lezers. Dit stemt overeen met zijn in 1991 verwoorde opvatting dat het schrijven voor kinderen een ander register vereist. In de al eerder genoemde lezing in 1998 wijst hij erop dat veel boeken die door de jeugd gelezen worden zich in een soort niemandsland bevinden, geen kinderliteratuur en geen literatuur voor volwassenen zijn omdat ze thema's behandelen die adolescenten bezighouden. Deze boeken behoren tot de adolescentenliteratuur. Ook Rooie wordt hiertoe gerekend gezien de thema's die in het boek behandeld worden. De schrijver stelt zelf dat het boek gaat over ‘het vinden van een houding in morele zaken’. De jeugdige lezer krijgt door de gebruikte stijl evenwel een houding aangereikt. Hij wordt niet uitgedaagd tot een zoektocht naar een eigen mening. Qua stijl, register zoals Van Toorn zelf zou zeggen, is het daarom eerder een kinderboek dan een boek voor jong volwassenen. De stijl in dit boek ondersteunt de boodschap niet. De analyse heeft zichtbaar gemaakt welke kenmerken daarvan de oorzaak zijn. Op die manier is het ongrijpbare fenomeen stijl een klein beetje grijpbaar gemaakt. | ||||||
Literatuur
| ||||||
[pagina 88]
| ||||||
|
|