Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Het etiket ‘waar gebeurd’ doet mijn hart sneller kloppen
| |
[pagina 69]
| |
Daarom vertel ik in mijn boeken ook het liefst over mensen die echt bestaan hebben. Voor mijn Groningse verhaal vond ik de leiders van de twee in de veldslag vechtende partijen: Hayo Wibben was de aanvoerder van de Vetkopers en Eppo van Nittersum die van de Schieringers. Om een lang verhaal kort te maken: ik koos de zijde van de Schieringers en gaf Eppo een zoon: Focke. Focke gaat in het verhaal op zoek naar relikwieën van de heilige Magnus, die verborgen liggen in verschillende kerken. Veel is er niet bekend over deze periode. Dat gaf me de ruimte om mijn eigen verhaal te maken. Ik bezocht veel kerken in Groningen en koos daaruit de kerken voor mijn boek. Het moesten kerken zijn die tot de verbeelding van kinderen zouden spreken, maar vooral ook tot mijn eigen verbeelding. De kerk inThesinge bijvoorbeeld vond ik te weinig middeleeuws. Hij deed me niets. De Aakerk in de stad Groningen daarentegen is een gebouw waarover je een boek zou kunnen schrijven. De gewelven zijn geheimzinnig, de trap ernaartoe door een pilaar bracht me op goede ideeën. Het rondrijden door het Groningse landschap van kerk naar kerk hielp me nadenken over het landschap daar in de middeleeuwen. De uitgestrektheid ervan, hier en daar onderbroken door een wierde met huizen en kerk erop en de luchten erboven moeten niet veel anders zijn geweest. Mijn inspiratiebronnen voor dit boek bestonden dus uit een combinatie van historische bronnen, gebouwen en landschap. Hoe graag mensen lezen over de geschiedenis van hun eigen omgeving, mag blijken uit de reactie de het boek opriep. Er is in het noorden een onderwijsproject gestart, waaraan in het eerste jaar 150 scholen deelnamen en in het tweede jaar 120. Het loopt nog steeds en er is al twee keer een Fockedag geweest. De laatste keer was op de wierde van Westeremden. Het hele dorp liep in middeleeuwse kledij, kinderen konden om het uur de veldslag zien naspelen, hun eigen wapen schilderen, een zoembotje van bot maken, middeleeuwse hapjes eten, etc. Er waren zo'n 3000 bezoekers. Niet alleen kinderen, maar ook volwassenen lopen er warm voor. In een tijdschrift van een historische kring verscheen een artikel van zes bladzijden waarin een lid mij op historische onjuistheden trachtte | |
[pagina 70]
| |
te betrappen. Een oudere dame vertelde me bij een lezing, dat ze een beeldje van een monnik had. Dat stofte ze elke dag af en ze zei dan: ‘Dag, Focke.’ Schrijven over de eigen regio is niet alleen een goede manier om de lezers warm te maken voor geschiedenis, maar ook voor mezelf om ideeën voor verhalen op te doen. Ik heb Groningen leren kennen door de verhalen over Focke. Voor mijn onderzoek was Groningen voor mij een onbekend gebied, nu heb ik het gevoel dat het ‘mijn’ ommelanden zijn. Ik heb net een Leesleeuw voor groep 4 over Focke geschreven: Wie wint? Toen ik niet wist waar het over moest gaan, besloot ik opnieuw de Groningse geschiedenis in te duiken. Ik vond ridder Jarges, die uit het Friesland ten westen van de Lauwers verjaagd werd door de Hollandse hertog. Hij ging op bezoek bij Groningse Schieringers om ze om hulp te vragen. Zijn zoon Coppen reisde met hem mee. De vondst van deze reis werkte als een trigger voor mijn fantasie. De gebeurtenis werd het uitgangspunt voor een nieuw boekje; andere verhaalelementen volgden bijna als vanzelf. Focke bestond immers al als personage. Het kostte me geen moeite om te bedenken hoe hij op het bezoek van ridder Jarges zou reageren. Zijn omgeving was me ook al bekend. Dit zal zeker niet het laatste boek over Focke zijn. De Groningse geschiedenis heeft me zeker nog meer te bieden. | |
Berend van HackfortToen Liesbeth ten Houten mij een paar jaar geleden vroeg een ridderboek te schrijven voor jonge kinderen - ‘de vader gaat wel vechten, maar hij gaat niet dood’ - ben ik op een vergelijkbare manier te werk gegaan. Ik zocht eerst naar een locatie voor mijn verhaal. Kinderen moesten na lezing ervan de omgeving kunnen gaan zien waarin het speelde. Vandaar dat ik eerst mijn gedachten liet gaan over grote kastelen uit ons erfgoed: Muiderslot en Loevestein. Toen besefte ik dat ik mijn blik te ver richtte. In het dorp waar ik woon, staat een prachtig zestiende-eeuws kasteel. Ik ken het landschap goed en ik weet hoe het er in elk jaargetij uitziet en hoe het er ruikt. Huis Vorden moest het decor worden van mijn nieuwe ridderverhaal. Op zoek naar een echte ridder die op dat kasteel gewoond had, vond ik al snel Berend van Hackfort, één van de twee legerleiders van Karel, hertog van Gelre. Maarten van Rossum was zijn directe collega. Hij ligt begraven in de kerk van Vorden. Zijn grafsteen is prachtig en bevestigde voor mij dat ik op het goede spoor zat. Berend is erop afgebeeld in harnas, met helm en strijdbijl aan zijn voeten. Omdat het zo écht mogelijk moest zijn, heb ik uitgezocht hoe de samenstelling van het gezin was waar hij in opgroeide. Hij had een broer die een jaar of vier ouder was: Hendrik, een jonger zusje Mechteld en een nog jonger zusje Elisabeth. Over de jeugd van Berend is niets | |
[pagina 71]
| |
bekend, dat gaf me dus de vrijheid om
zelf een verhaal over hem te verzinnen. In Een valk voor Berend, het eerste boek over Berend maakt de lezer kennis met het leven van een jongen van adel in de middeleeuwen. Vader organiseert een toernooi voor alle ridders uit de buurt en natuurlijk komen er ridders die ook echt bestaan hebben. Samen gaan ze op valkenjacht, krijgen ze een feestmaal voor geschoteld en luisteren ze naar een troubadour. Eén van de boeren van Berends vader wordt beroofd door de roofridder van Wisch van de Wildenborch, die ook echt aan het eind van de vijftiende eeuw de Achterhoek onveilig heeft gemaakt. Eigenlijk is zo'n verhaal voor mij in zekere zin onbevredigend, omdat er te weinig in zit dat echt gebeurd is. Vandaar dat ik voor het vervolg, Berend en de aanslag op de hertog op zoek ging naar iets ‘echts’ waar Berend bij geweest zou kunnen zijn. Ik wilde de lezer kennis laten maken met het hof van de hertog van Gelre, vandaar dat mijn zoektocht daar begon. Berend is geboren rond 1475. In mijn boek is hij acht jaar. Ik moet dus degene vinden die rond 1483 hertog is. Ik ontdekte dat Maximiliaan van Oostenrijk in die jaren aanspraak maakte op de hertogelijke titel via zijn vrouw Maria van Bourgondië. Zijn nicht Catharina treedt als voogd op van de jonge Karel van Egmond, die ook rechten doet gelden op de titel. Na een paar jaar strijd besluit de Gelderse adel Maximiliaan als hertog te accepteren. Om dit te vieren laat Maximiliaan zich inhuldigen tot hertog in Arnhem op 7 augustus 1481. Tot mijn grote plezier vond ik meer over deze gebeurtenis in een biografie over Maximiliaan, al was het maar in één alinea. Om de vrede te vieren nodigt Maximiliaan gedurende een week de gehele Gelderse adel uit. Er zijn jachtpartijen en maskerades. Er is zelfs een toernooi, waarbij de hertog zelf gewond raakt. Hij jaagt zijn tegenstander de dood in. Nijhoff verzamelde tussen 1830 en 1875 gedenkwaardigheden uit de Gelderse geschiedenis.Ga naar voetnoot1. Hij maakte een uitgave met onuitgegeven oorkonden. Hoe groot | |
[pagina 72]
| |
was mijn genoegen als ik hierin een oorkonde vind van 15 augustus 1481, waarin Maximiliaan en zijn nicht Catharina zich verzoenen. De oorkonde was getekend te Arnhem door Maximiliaan en de zegels van alle betrokken partijen hangen eraan. Uit de reisagenda van MaxGa naar voetnoot2. bleek dat hij op 7 augustus vanuit Nijmegen naar Arnhem vertrokken is. Zijn vrouw verbleef hoogzwanger in Brussel. Ik voelde me steeds meer een detective in de geschiedenis. Sommige dagen deed ik geweldige vondsten zoals bovenstaande, andere dagen werd ik al gelukkig van een groen kleedje. Ik las namelijk dat Maximiliaan tijdens zijn inhuldiging in de grote kerk te Arnhem op een groen kleedje lag. De koster kreeg betaald omdat hij ter gelegenheid hiervan ‘geluyt en gebeyert heeft.’ Door al deze vondsten kende ik de hertog steeds beter en kreeg ik een duidelijk beeld van de feestelijkheden, waarbij Berend hoogstwaarschijnlijk aanwezig was. Er groeide een soort plichtsbesef om deze gebeurtenis uit het stof te halen voor kinderen. Als ik er niets over zei, zou er waarschijnlijk in geen jaren iemand aan de beierende koster denken. Om het geheel zo kloppend mogelijk te maken, overlegde ik met uiteenlopende deskundigen. Van Petersen, de schrijver van een recent standaardwerk over het vervoer in het gebied van Rijn en IJssel dacht met me mee over de reis van Berend naar Arnhem. Hij wees me op het veer bij Voorst, ‘het andere veer dichtbij de stad Zutphen zou ik niet nemen. De grond is daar veel te drassig voor je reisgezelschap’ en raadde me aan per paard en wagen te gaan en niet per boot. ‘Tegen de stroom op was echt geen doen in die tijd.’ Jan Harenberg, de deskundige op het gebied van Gelderse adel en hun kastelen, raadde me aan Berend op de Engelenburg bij Brummen van paarden te laten wisselen. ‘Je vermijdt de naam van de kasteelheer maar, want die kunnen we niet met zekerheid noemen.’ Jan Harenberg bestrijdt trouwens tot op de dag van vandaag dat het niet mogelijk was om per boot te gaan. Ik vertelde hem dat ik de wagen ook een beter vervoermiddel vond, omdat ik het gezelschap nog wilde laten overvallen door de loszwervende troepen van Maximiliaan die in die zomer de Veluwe onveilig maakten. Aan het eind van het boek voel ik me meer dan ooit verbonden met Berend en met de streek waarin hij geboren is en waarin ik nu al twintig jaar woon. Soms passen vondsten niet in een boek, maar moeten ze toch verteld worden. Vandaar dat ik nog een boek geschreven heb over de roofridder van Wisch die in allebei de boeken tot nu toe een rol speelt. Dat verschijnt in het najaar in de serie ‘Het geheim van...’ bij Leopold en gaat Het geheim van de roofridder heten. | |
[pagina 73]
| |
Nu ben ik bezig met het boek waarin ik het enige verhaal vertel, dat echt over Berends jeugd bekend is: hij loopt als jongeling van huis na een ruzie met zijn vader. Hij trekt over de Veluwe met een troubadour, is een tijd schoenmakersknecht en wordt tenslotte in Harderwijk herkend door een vriend van zijn vader. Berend gaat vervolgens in krijgsdienst bij hertog Karel van Gelre. Na alle verhalen die ik over Berend verzonnen heb, moest dit er natuurlijk komen. En ook weer zo echt mogelijk. | |
De familiegeschiedenisEr is nog een andere manier om kinderen geschiedenis te laten zien die dichtbij ligt: de geschiedenis van de eigen familie. Iedereen heeft immers een stamboom en alle verhalen daarin zijn spannend voor nazaten. Ik schrijf dus ook verhalen die voortkomen uit mijn eigen stamboomonderzoek. Dat laatste doe ik natuurlijk niet alleen om mijn lezerste plezieren. Het werkt meer andersom: ik heb de verhalen gevonden en gebruik mijn idee om geschiedenis dichtbij te brengen een beetje als excuus. Ik ontdekte trouwens onlangs dat ik als brugklasser deze belangstelling al had. Tussen oude schoolspullen vond ik een opstel dat ik voor Nederlands maakte. Het was geschreven op multoblaadjes, die ik aan elkaar had gebonden tot een soort boekje. Op de voorkant staat een stamboom getekend. Het bevat korte verhalen over mijn eigen familie, die niet verder dan twee generaties teruggaan. Ik weet dat er veel lezers moeten zijn die dit onderwerp aanspreekt. De archieven zitten immers vol van steeds jongere mensen die genealogisch onderzoek doen. Op het internet struikel je over de genealogische pagina's. Wie heeft niet eens bij de Mormonen gezocht op zijn eigen familienaam? Ik schreef al twee boeken over mijn familie van vaders kant: Het schorriemorrie van de Pruk en Ver van huis. De stamboom van die zijde is een bron waar ik nog jaren uit kan putten. Waar ik bij mijn eerste boek dacht dat de inbrekers die erin voorkwamen een uitzondering waren onder mijn voorouders, weet ik nu | |
[pagina 74]
| |
dat hun levenswandel onder de Letteries schering en inslag was. Stof genoeg dus, maar lang niet altijd geschikt voor kinderen. Catharina Letterie werd bijvoorbeeld opgepakt vanwege tippelarij: zij verhuurde een jong meisje in het Haagse bos aan ‘een heer met een ster op zijn borst’ voor geld en witte wijn. Ik heb (nog) geen idee hoe ik dat verhaal zo zou kunnen gebruiken dat het voor kinderen interessant is. Een bende is spannend, maar jonge bedrogen meisjes zijn waarschijnlijk alleen maar zielig. Vorig jaar kreeg ik van de Stichting Kunst en Cultuur Gelderland de opdracht het negentiende Gelders Cahier te schrijven. Deze opdracht wordt alleen verstrekt aan schrijvers die op één of andere manier verbonden zijn aan de provincie. Ik wist direct waar dit boek over moest gaan: over de familie van mijn moeders kant, die Gelders is. Mijn overgrootvader Gerrit Draafsel was butler bij de familie Sickens op het landgoed de Cloese bij Lochem. Daar ontmoette hij mijn overgrootmoeder, die daar ook in dienst was. Ze trouwden in 1891 en verhuisden naar Doetinchem waar ze het koffiehuis en logement het Gulden Zwijnshoofd pachtten. In het begin van de twintigste eeuw nam mijn grootvader de pacht over van de Sociëteit de Vriendschap. Er werd een conciërgewoning naast gebouwd voor het gezin Draafsel dat uiteindelijk acht kinderen zou krijgen. Dat huis werd al snel het tramhotel aan de tramlijn Zutphen-Emmerik. Schrijven over deze kant van mijn familie zou voor mij de ultieme manier zijn om mijn binding met de provincie uit de drukken. De locatie Doetinchem was daarbij minstens zo belangrijk. Ik heb er 7 jaar lesgegeven, maar ik kon er maar niet van gaan houden. Ook vond ik dat ik het alle gestorven Draafsels verplicht was een paar van hen te vereeuwigen. Het tramhotel moest de locatie worden. Nu nog een verhaal. Als periode koos ik de Eerste Wereldoorlog, omdat ik daar al langer over wil schrijven. Het is een tijd in onze geschiedenis die ondergesneeuwd is door gebeurtenissen ervoor en erna. OorlogsgastenGa naar voetnoot3. had me doen beseffen, dat de oorlog ook voor ons land verstrekkende gevolgen had. Ik besloot in het archief de Graafschapbode uit die tijd te gaan lezen, de Doetinchemse krant. Wat viel dat tegen! Ondanks de oorlog net over de grens gebeurde er niets spannends in Doetinchem. Een pluimveetentoonstelling, een verdwaalde boer die gelukkig de volgende week weer gevonden werd en veel meer van dat soort slaapverwekkende gebeurtenissen. In de herinneringen van een Doetinchems inwoner uit die tijdGa naar voetnoot4. vond ik aardiger dingen: er werd gesmokkeld! Zo werd er een Lange Jan aangehouden met holle boomstammen, gevuld met Kwattarepen. Ook waren er | |
[pagina 75]
| |
Belgische vluchtelingen in Doetinchem. Dat zou het onderwerp van mijn verhaal worden: een Vlaamse vluchtelinge in Doetinchem, die de oorlog in het tramhotel bij mijn familie zou doorbrengen. Ik had inmiddels een foto gezien van mijn jong gestorven oudoom Willem Oscar. Die knappe jongeman moest harten gebroken hebben, toen hij op zijn 24ste omkwam door een motorongeluk in Nederlands Indië. In het boek Wachten op een brief vormen mijn familieleden het decor van een tragische liefdesgeschiedenis. Tien jaar later komt de fictieve vluchtelinge Jeanne terug in het hotel. Ze heeft nooit meer wat gehoord van haar grote liefde Willem. Het bericht over zijn dood heeft haar niet bereikt. Nu is ze in gezelschap van haar eveneens fictieve nichtje Mathilde, die een man beneden haar stand moet vergeten van haar ouders. Omdat zij tien jaar jonger is, maakt ze andere keuzes dan haar tante indertijd. Op die manier kan ik dankzij mijn familie laten zien, dat een nieuwe generatie in die tijd een verschil kan maken in de manier van denken. Mathilde neemt haar lot in eigen hand, terwijl haar tante dat tot nu toe nog nooit gedaan heeft. De familiegeschiedenis was de prikkel tot het uitzoeken van de geschiedenis van een periode en tegelijkertijd van die van een tot op dat moment kleurloze provinciestad waar ik jaren gewerkt heb. Het schrijven van het Cahier kreeg voor elkaar wat in zeven jaar lesgeven niet gelukt was: het gaf Doetinchem voor mij kleur. Ik ben van er zelfs van gaan houden nu ik weet hoe het was. Wachten op een brief combineert de twee onderwerpen die me steeds opnieuw tot schrijven zullen aanzetten: omgevings- en familiegeschiedenis. Hoe meer ik me in beide verdiep, hoe meer ik tegenkom waar ik over zou willen schrijven. Ze vormen een onuitputtelijke bron van inspiratie, dus ik hoop dat ik 150 jaar word en helder van geest blijf. |
|