Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||||||||||
Over genres en intertekstualiteit in Harry Potter
| |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
Roald Dahl, C.S. Lewis en T.H. White op te sporen of verder uit te diepen. Daarnaast zijn conventies in het griezelgenre, het avonturengenre en het sprookje onderzocht om tot een vergelijking met de Potterserie te kunnen komen. Hier volgt een beknopte interpretatie van een aantal gevonden verwijzingen. | |||||||||||
Een spel met genreconventiesTwee genres die het duidelijkst naar voren komen in de Potterserie zijn het avonturengenre en het griezelgenre, waarbinnen fantasy als een subgenre wordt gezien (Schouten, 1997). De afzonderlijke delen van de serie zijn opgebouwd volgens de structuur van het avonturengenre en in het bijzonder de kinderdetective: een inleiding, spannende verwikkeling en een goede afloop, met een held in de hoofdrol die aan het einde op het nippertje het kwaad weet te overwinnen. De spanningsopbouw is dan ook van doorslaggevend belang in de Potterboeken. Rowling doseert haar informatie zorgvuldig, zodat de lezer steeds wil doorlezen om te weten hoe het afloopt. De detectiespanning komt naar voren in de hoofdverhaallijnen van de afzonderlijkedelen. Steeds komen Harry en zijn vrienden Ron en Hermelien een geheim te weten, gaan op onderzoek uit en belanden in een avontuur dat steeds verband houdt met Voldemort. Natuurlijk lossen de kinderen het mysterie eerder op dan de volwassenen. De beloning die de kinderen na ieder avontuur ontvangen, is steeds dezelfde: door hun moedige optreden krijgen ze punten voor Griffoendor toegekend, waardoor ze de afdelingsbeker bemachtigen. Daarnaast maakt Rowling gebruik van situatiespanning door nevenverhaallijnen, zoals het proces tegen een hippogrief of het smokkelen van een draak. Rowling voegt spannende gebeurtenissen in die de lezer steeds stukjes van de oplossing aanreiken. Haar manieren om spanning op te roepen, zijn heel gebruikelijk in het avonturengenre, zoals het verbod, het opvangen van flarden van gesprekken, dromen en voorspellingen. Door de magie is dit extra goed mogelijk: een onzichtbaarheidsmantel legt de hele wereld open voor een | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
nieuwsgierige speurder en de kunst van volleerde tovenaars om in dieren te veranderen blijkt een belangrijk element in de opbouw van de plot in De gevangene van Azkaban. In De steen der wijzen bijvoorbeeld begint Perkamentus zijn toespraak met het verbod om in de gang op de derde verdieping te komen. Dit roept spanning op, omdat de lezer verwacht dat de jonge avonturiers zich hier niet aan zullen houden. En dat gebeurt ook. Op de vlucht voor de conciërge komen de kinderen per ongeluk in de verboden gang terecht. Beetje bij beetje komen ze meer te weten over wat zich in de gang bevindt: door stukjes krantenberichten, doordat Hagrid zijn mond voorbij praat en door verdachte personen te bespioneren. Met haar verhaalstructuur en spanningsopbouw plaatst Rowling zich vooral in het avonturengenre. leder deel kent een gelukkige afloop: de held komt heelhuids uit het avontuur en de ontknoping is een (tijdelijke) overwinning op het kwaad. Rowling wijkt echter af van de standaard goede afloop in avonturenboeken: er loopt namelijk nog een verhaallijn door de boeken, die betrekking heeft op de hele serie. Dit is de thematiek van de strijd tussen goed en kwaad. In het begin van de serie is de duistere tovenaar Voldemort op de achtergrond aanwezig, maar langzaamaan wint hij aan macht. Er zijn allerlei gebeurtenissen en voortekenen die erop wijzen dat zijn invloed sterker wordt. In deel vier is de spanning aardig opgelopen als Voldemort zichzelf met bloed van Harry tot leven weet te wekken en zijn oude macht terugwint. Deze spanningsboog geeft het gevoel van dreiging: het kwaad dat steeds dichterbij komt. Dit is kenmerkend voor het griezelgenre, waarin de strijd tussen goed en kwaad een veelgebruikt thema is. Door de toenemende dreiging in de serie krijgt het ‘goede einde’ van de afzonderlijke boeken steeds meer een open karakter. Het avontuur loopt weliswaar goed af, maar het kwaad is niet uitgeroeid. De Potterserie in zijn geheel is dan ook het beste te kenmerken als fantasy: een griezelverhaal waarin de strijd tussen goed en kwaad het hoofdthema is en de spanning wordt veroorzaakt door dreiging en huiver. De delen op zich zijn echter avonturenverhalen, in de magische setting van de fantasy. De verhalen spelen in een andere werkelijkheid, in een magische wereld die naast de onze bestaat. De setting is typerend voor een griezelverhaal: een afgelegen kasteel met verborgen gangen, dat omringd is door een duister bos. Deze wereld wordt bevolkt door magische wezens die hun oorsprong hebben in sprookjes, legenden en de mythologie. Rowling gebruikt bekende figuren en motieven uit sprookjes om humor in te brengen in de serie. Ze past ze daarvoor wel aan de context aan. Zo heeft het Ministerie van Toverkunst in deel vier te maken met ‘Ali Bobo’ en illegale tapijtensmokkel, en roept een toverspiegel Harry toe: ‘Stop je hemd in je broek, sloddervos!’ De sprookjesachtige figuren zoals | |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
heksen en tovenaars wekken de verwachting van het wonder: in sprookjes is immers alles mogelijk. Maar Rowling speelt met deze conventie door een magische wereld te creëren waarin regels gelden net als in de gewone wereld, waardoor een verrassingseffect ontstaat. De lezer is vanuit sprookjes bijvoorbeeld ‘gewend’ dat een heks of tovenaar willekeurige gedaantes kan aannemen, maar in de wereld van Harry Potter moeten tovenaars een lang en moeizaam leerproces ondergaan om faunatenGa naar voetnoot2. te kunnen worden. Daarbij moeten ze zich laten registreren bij het Ministerie van Toverkunst. De tovenaarsleerlingen moeten hard studeren om spreuken en vloeken onder de knie te krijgen. Toveren is niet iets wat vanzelf gaat. Door een systeem van regels in te voeren in een magische wereld, legt Rowling een link naar de werkelijke wereld. Heel wat zaken uit de wereld van de tovenaars kunnen geprojecteerd worden op die van ons, zoals een bestuursorgaan met ministers op allerlei vlakken, het schoolbestuur van heksen en tovenaars, de problematiek van buitenstaanders en niet te vergeten het WK Zwerkbal dat een niet mis te verstane knipoog is naar de kampioenschappen voetbal. Rowling speelt de magische en de ‘werkelijke’ wereld tegen elkaar uit en past de magische wereld daarbij naadloos in in de realiteit van de lezer. ‘Waarom wil iemand nou een sleutel laten slinken?’ zei George. ‘Gewoon Dreuzeltje pesten,’ verzuchtte meneer Wemel. ‘Ze een sleutel verkopen die steeds maar slinkt tot niets, zodat ze hem nooit kunnen vinden als ze hem nodig hebben... Het is natuurlijk moeilijk om tot een veroordeling te komen, omdat geen enkele Dreuzel wil toegeven dat z'n sleutel slinkt - ze houden stug vol dat ze hem gewoon kwijt zijn. Ze doen werkelijk alles om niet in toverkunst te hoeven geloven, zelfs als het zo klaar is als een klontje...’ (Harry Potter en de geheime kamer, blz. 32) Een ander element van zowel avonturenboeken als griezelboeken dat is terug te vinden in de Potterboeken, is de typering van de personages. In de eerste plaats zijn karakters in het avonturen- en griezelgenre vaak vrij vlak. Spanning en vaart worden vaak boven de psychologische uitdieping van het verhaal gesteld (Van Coillie, 1999). In de eerste delen van de serie houdt Rowling zich aan dit patroon. Harry is de echte held van het verhaal, hij is soms onzeker en niet bijzonder slim of knap, maar hij is moedig en rechtvaardig. Zijn beste vriend Ron is vriendelijk en trouw en de slimme en ijverige Hermelien is de beste van de klas: een enorme betweter maar met haar hart op de goede plaats. In de volgende delen verandert er weinig aan deze typering, al komt de | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
lezer in deel drie meer te weten over de achtergrond van Harry Potter, als zijn ouders ter sprake komen. In De vuurbeker ten slotte worden de drie personages verder uitgediept als Ron en Harry ruzie krijgen omdat Ron jaloers is op alle aandacht die Harry krijgt. Terwijl Hermelien steeds als ‘one of the guys’ naar voren werd gebracht, wordt nu ook een andere kant van haar getoond. Door haar toverachtige verschijning op het schoolbal laat ze zien dat ze ook een meisje is dat vrouwelijke trekken heeft en Ron lijkt hier niet ongevoelig voor te zijn. Langzaamaan krijgen de karakters dus iets meer kleur. Daarnaast is het typerend dat er een duidelijke scheidslijn is tussen goed en kwaad. Ook hier speelt Rowling op in. De personages die de twee uitersten vertegenwoordigen zijn direct te herkennen: Harry, Ron en Hermelien zijn moedig en trouw, terwijl Draco Malfidus laaghartige streken uithaalt en zijn vrienden Korzel en Kwast bijzonder dom en gemeen zijn. Niet alleen is de naamkeuze veelzeggend; ook uit de typering van het uiterlijk van personages blijkt meteen wie ‘de slechteriken’ zijn. Malfidus heeft ‘kille ogen’, hij praat ‘lijzig en bekakt’ en heeft ‘een zelfvoldane grijns op zijn bleke, spitse gezicht’. Zijn vrienden Korzel en Kwast zijn allebei ‘zwaar van postuur’ en ‘zien er bijzonder gemeen uit’. Ze hebben ‘doffe, diepliggende oogjes’, ‘aapachtige armen’ en een ‘domme grijns op hun gezicht’. Ook de beschrijving van professor Sneep laat op het eerste gezicht geen twijfel over zijn plaats: ‘Hij was mager, met een tanige huid, een kromme neus en vettig zwart haar tot op zijn schouders.’ Bovendien is hij ‘hatelijk’ en ‘sarcastisch’ en ‘zijn ogen waren kil en leeg en deden aan donkere tunnels denken.’ Met deze stereotiepe beschrijving van personages lijkt Rowling zich te voegen naar wat de lezer verwacht van avonturen- en griezelverhalen: een overzichtelijke indeling in goed en kwaad. Hierdoor wekt ze verwachtingen bij de lezer over de ontwikkeling van de plot. Echter, het verschil tussen goed en kwaad dat in het begin zo duidelijk aanwezig is, wordt steeds twijfelachtiger. Harry Potter ontdekt dat er een deel van Voldemort in hem is achtergebleven door de vloek, waardoor het kwaad zich vermengt met het goede. Daarnaast blijken personages niet te zijn wie ze werkelijk zijn, zoals professor Dolleman in deel vier, en er wordt in hetzelfde deel een beroep gedaan op het vertrouwen in dubieuze figuren als professor Sneep, die nu aan de kant van Perkamentus lijkt te staan, maar wel het teken van de dooddoeners - de aanhangers van Voldemort - op zijn arm heeft staan. Door het mengen van bekende elementen uit onder meer griezelverhalen, avonturenboeken en sprookjes weet Rowling de lezer te verrassen en op het verkeerde been te zetten. De verwachtingen die de lezer bij de verschillende genres heeft, moeten dan ook voortdurend worden bijgesteld: de goede afloop, de karikaturale personages, de ongenuanceerde indeling in goed en kwaad. | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
Intertekstuele verwijzingenNiet alleen speelt Rowling met genreconventies; de Potterserie zit ook boordevol verwijzingen naar en toespelingen op bekende verhalen uit de (jeugd)literatuur. Sommige liggen aan de oppervlakte en zijn voor de lezer direct aanwijsbaar; andere zijn zorgvuldig in de verhaallijn verweven. Een paar voorbeelden, afkomstig uit een vergelijking tussen het werk van Rowling en dat van Roald Dahl, C.S. Lewis en T.H. White. Rowling heeft net als Roald Dahl een voorkeur voor bizarre en extreme personages. In de oom en tante van Harry herkennen we in een oogopslag de harteloze, onbeschaafde ouders van Matilda: hij is directeur van een boormachinefabriek, zij verdoet haar tijd met roddelen en de buren bespioneren. Als ze een nieuwe auto hebben moet die luidkeels bewonderd worden, zodat de hele straat het kan horen. En natuurlijk wordt de talentvolle Harry door hen als oud vuil behandeld. Hiermee brengt Rowling humor in het verhaal, maar het effect is ook dat deze lezer in eerste instantie het gevoel krijgt dat de personages zijn ‘afgekeken’, omdat niet direct duidelijk is wat de meerwaarde is van deze associatie. Behalve dat het gevoel versterkt wordt dat de lezer met een bijzondere hoofdpersoon te maken heeft - maar dat wordt sowieso al snel duidelijk. Daarnaast lopen op Zweinstein docenten rond die niet voor juffrouw Bulstronk - eveneens uit Matilda - onderdoen. Dit buitengewone schoolhoofd sluit kinderen op in het stikhok, tilt ze op aan hun oren of slingert ze aan hun vlechten over het schoolterrein. Eens laat ze een jongetje als straf een enorme chocoladecake in een keer opeten, terwijl de overige kinderen angstig toekijken. Veel kinderen dachten dat er misschien wel peper of kruipolie of iets anders smerigs in zou zitten waar de jongen kotsmisselijk van zou worden. Het zou zelfs wel arsenicum kunnen zijn en dan zou hij binnen tien seconden morsdood zijn. (Matilda, blz. 119) Dit zijn praktijken waar professor Sneep zijn hand niet voor zou omdraaien. In de kerker van Sneep hangt altijd een dreigende sfeer en hij geeft kinderen als strafwerk de opdracht om rattenhersenen te pekelen of po's in de ziekenzaal schoon te schrobben. Ook met zijn huiswerkopdrachten boezemt Sneep de leerlingen angst in: Sneep dwong hen om onderzoek te doen naar tegengiffen en dat namen ze heel serieus, omdat hij had laten doorschemeren dat hij rond Kerstmis misschien een leerling zou vergiftigen om te kijken of hun tegengif werkte. (Harry Potter en de vuurbeker, blz. 180) | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
Op iedere school lopen natuurlijk sympathieke en minder sympathieke leraren rond, maar de manier waarop Rowling de geniepige docent Sneep uitvergroot, doet denken aan de typering van de Bulstronk, die in ieders geheugen zit gegrift. Door de personages à la Dahl te typeren, zet Rowling de lezer op het verkeerde been, een truc die ze erg graag toepast. De extreme typering suggereert een duidelijke indeling in goede en slechte karakters zoals dat bij Dahl het geval is, maar die blijkt gaandeweg in de serie niet meer te kloppen. Zo is Sneep duidelijk vervuld van haat tegenover Harry Potter, maar hij redt hem toch als professor Krinkel tijdens een zwerkbalwedstrijd Harry's bezem heeft behekst. De lezer moet zijn verwachtingen drastisch bijstellen, waardoor het verhaal een onverwachte wending neemt. Dezelfde functie heeft de verwijzing naar de Grim in deel drie. ‘Beste jongen,’ zei professor Zwamdrift, die haar enorme ogen plotseling dramatisch opensperde, ‘je hebt de Grim’ ‘De wat?’ zei Harry. Hij zag dat hij niet de enige was die het niet begreep; Daan Tomas haalde zijn schouders op en Belinda Broom keek verbaasd, maar verder sloeg iedereen vol afschuw zijn hand voor zijn mond. ‘De Grim, beste jongen, de Grim!’ riep professor Zwamdrift, die zo te zien nog het meest geschokt was dat Harry dat niet direct begreep. ‘De reusachtige spookhond die kerkhoven onveilig maakt! Beste jongen, dat is het allerergste voorteken - een voorteken - van de dood’. (Harry Potter en de gevangene van Azkaban, blz. 83) De Grim, die in de Potterserie als sterfsignaal wordt gezien, vertoont in naam en gedaante overeenkomsten met een figuur in Het betoverde land achter de kleerkast van C.S. Lewis. In dit boek is Maugrim een donkere wolf, moordenaar en vertegenwoordiger van het kwaad. De Grim in de Potterserie is niet alleen een citaat wat betreft klank, maar ook wat betreft inhoud. De verwijzing naar Maugrim in Lewis versterkt het geloof in het feit dat de zwarte hond die Harry ziet te maken heeft met de dood. Bovendien is het een verwijzing naar de Britse folklore. Daarin zou de zogenaamde ‘Church Grim’ een bewaker zijn van dode zielen: ‘It protected the dead from the Devil, demons and other nefarious supernatural creatures. The dog was often seen on stormy nights and was regarded as a portent of death.’Ga naar voetnoot3. | |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
Opnieuw heeft de verwijzing de functie om te spelen met de verwachtingen van de lezer. Ondanks de voortekenen en het bijgeloof blijkt de hond immers ongevaarlijk te zijn voor Harry. Om de plot te ondersteunen dienen ook de vele toespelingen op het verhaal over koning Arthur. Talloze gelijkenissen bestaan tussen de personages Perkamentus en Merlijn, van uiterlijk, verstrooid gedrag en uitzonderlijke hobby's, tot aan de eretitel van het schoolhoofd van Zweinstein: Commandeur in de Orde van Merlijn. Merlijns verstrooidheid is volgens hem te wijten aan zijn helderziendheid. Gewone mensen worden voorwaarts in de Tijd geboren, als je begrijpt wat ik bedoel, en vrijwel alles gaat ook voorwaarts in de wereld. Dat maakt het voor gewone mensen heel gemakkelijk om te leven, even gemakkelijk als het zou zijn om die vijf stippen tot een W te verbinden als je ze voorwaarts zou mogen zien in plaats van achterwaarts en binnenstebuiten. Maar ongelukkigerwijs ben ik aan het verkeerde einde van de tijd geboren, en moet ik van achteren naar voren leven, terwijl ik omringd ben door een hoop mensen die van voren naar achteren leven. Sommige mensen noemen dat het tweede gezicht. (Arthur, koning voor eens en altijd, blz. 40) Het is (nog) niet duidelijk of er sprake is van helderziendheid bij Perkamentus, maar gezien de overige gelijkenissen tussen de twee mannen is het een mogelijkheid. In De steen der wijzen wordt deze suggestie wel gewekt, als Perkamentus Harry precies leert wat hij moet weten over de Spiegel van Neregeb. Deze kennis komt later goed van pas als hij tegenover Voldemort staat. Bovendien is Perkamentus precies op tijd terug om Harry te helpen, voordat de waarschuwing van Ron en Hermelien hem zelfs had kunnen bereiken. Eigenlijk duikt Perkamentus steeds net op als hij ergens nodig is. Zo wordt er in deel drie ingebroken in de toren van Griffoendor en als Percy roept dat iemand Perkamentus moet gaan halen, komt hij net aangelopen. Gezien de bijzonder lange levensduur van Merlijn is het niet vreemd dat hij een feniks op zijn kamer heeft. Opvallend is, dat ook Perkamentus er een houdt in zijn torenkamer. Van Dale omschrijft de feniks als een Egyptische wondervogel die zich volgens de mythe elke duizend jaar verbrandde op zijn nest van geurige kruiden. Als herboren steeg de feniks dan uit de as op en werd zo het symbool van de eeuwige verjonging. De manier waarop Rowling Albus Perkamentus kenschetst, is een allusie op de rol van Merlijn in White. Door de overeenkomsten in uiterlijk en karaktertrekken, associeert de lezer de Potterserie met de Arthurlegende, wat van invloed is op de verwachting over het verloop van de serie. Dit wordt nog versterkt door | |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
de overeenkomsten tussen Potter en Arthur: beiden voorbestemd om groot te worden, als kind in een pleeggezin geplaatst en daar later weer weggehaald door een wijze tovenaar, die als leraar en raadgever optreedt. | |||||||||||
Een feest der herkenningNaast verwijzingen die de plot ondersteunen, zijn er ook die niet direct een functie lijken te hebben. Een verwijzing naar Roald Dahl, die vrij dicht aan de oppervlakte ligt, is het magische snoepgoed uit Zacharinus' Zoetwarenhuis, dat met zijn vreemde namen en eigenschappen rechtstreeks uit de chocoladefabriek van Willie Wonka lijkt te komen. Onder de vergelijkbare soorten snoep bijvoorbeeld de ‘ontzettend lekkere Suikerveren, waar je op kunt zuigen tijdens de les en dan lijkt het net alsof je gewoon probeert te bedenken wat je op moet schrijven.’ (Harry Potter en de gevangene van Azkaban, blz. 60) Deze suikerveren zijn een magische kopie van de ‘gekonfijte potloden om op te zuigen’ uit de chocoladefabriek van Wonka. Met een kleine aanpassing: tovenaarsleerlingen schrijven immers met ganzenveren en niet met potloden. Of vergelijk de volgende vondsten van Rowling en Dahl. In De geheime kamer vertelt Ron: Als je hoort over sommige boeken die het Ministerie in beslag heeft genomen - dat heeft pa wel eens verteld... [...] Een of andere oude heks uit Bath had een boek dat je altijd moest blijven lezen! Je kon alleen nog maar rondlopen met je neus in dat boek en proberen alles met één hand te doen.’ (Harry Potter en de geheime kamer, blz. 172) Als de Grote Vriendelijke Reus aan Sofie zijn dromenverzameling laat zien, leest deze op een van de etiketten: Ik heeft een boek geschreven en het is zo spannend, dan niemand het weg kant leggen. Zodra je de eerste zin gelezen heeft, is je er zo verslaafd aan dat je niet kant stoppen voor de laatste bladzijde. In alle steden loopt mensen tegen elkaar op te botsen, omdat hun gezichten in mijn boek begraven is en tandartsen leest het en probeert tegelijk kiezen te vullen. Maar niemand kan het wat schelen, want ook in de tandartsstoel zitten mensen te lezen. (...) (De GVR, blz. 108) Wat mij betreft kunnen hier vraagtekens worden geplaatst bij de functie die intertekstualiteit ‘hoort’ te hebben, namelijk: met bestaande gegevens iets nieuws creëren. De toespelingen op de oorspronkelijke teksten geven naar mijn | |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
idee geen specifiekere betekenis aan de eindtekst. Het enige wat de toespelingen lijken te doen, is het verhaal plaatsen in een literaire traditie; de verhaalwereld inpassen in wat de lezer al kent. Dit doet Rowling ook expliciet door haar verhaalfiguren te omschrijven op de verzamelplaatjes die bij chocokikkers zitten, samen met bekende personages uit bijvoorbeeld de Arthurlegende. Hierdoor plaatst Rowling haar personages in een handomdraai op één lijn met bekende personen uit de geschiedenis, de mythologie en het volksverhaal. Deze koppeling tussen fictie en realiteit en gevestigde verhalen draagt bij tot het realistische karakter dat Rowling de serie geeft. Hier tegenover staan verwijzingen die subtiel in het verhaal zijn verweven en die de lezer het plezier van herkenning geven. Er moet gezegd worden dat dit regelmatig leidt tot originele vondsten. Zo situeert Rowling het ridderverhaal in de gangen van een schoolgebouwGa naar voetnoot4. en is een verwijzing naar Archimedes, de uil van de tovenaar Merlijn, zorgvuldig in het verhaal ingepast. In de Potterserie zijn uilen het gezelschap van tovenaars, zoals ook in het werk van T.H. White. Als Arthur kennismaakt met Archimedes, de uil van Merlijn, wil hij hem een koosnaam geven. Merlijn wijst hem echter terecht: Je zult leren dat uilen de hoffelijkste, eerlijkste en trouwste schepselen zijn die er bestaan. Je moet nooit familiair, grof of vulgair tegen ze zijn, of ze voor gek zetten. Hun moeder is Athene, de godin van de wijsheid, en hoewel ze vaak bereid zijn om gek te doen om je te vermaken, is een dergelijk gedrag toch het privilege van de waarlijk wijzen. Een uil kan onmogelijk Archie heten. (Arthur, koning voor eens en altijd, blz. 41) Archimedes, die zich beledigd van Arthur afwendt, is het levende bewijs. Later krijgt Arthur vlieglessen van Archimedes, als hij voor een tijd in een uil is veranderd - deze gedaanteverwisselingen in dieren horen bij Arthurs educatie. In het begin fladdert hij nogal, waarop hij kritiek krijgt van Archimedes. ‘In 's hemelsnaam,’ hijgde Archimedes, die in de donkere lucht naast hem op en neer bewoog, ‘hou eens op met als een specht te vliegen. Iedereen zou je voor een Kleine Uil houden, als die schepselen waren geïmporteerd.’ [...] ‘Idioot,’ zei de uil. ‘Blijf met je vleugels klappen, net zoals ik, in plaats van ermee te fladderen zoals je nu doet.’ (Arthur, koning voor eens en altijd, blz. 168) | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
Hieruit blijkt duidelijk de neerbuigende houding van Archimedes tegenover de zogenoemde ‘kleine uilen’. Op deze gegevens heeft Rowling in de Potterserie voortgeborduurd. Harry's uil Hedwig is een waardige uil met een bijpassende naam - zoals ook Egidius, de uil van de familie Wemel, een naam heeft die bij de status van het dier past. Net als Archimedes wil Hedwig met respect worden behandeld, en straalt ze waardigheid uit. Als Ron een uiltje krijgt dat in het rond fladdert en aan iedereen laat zien hoe leuk hij is, laat ze haar minachting duidelijk blijken. Harry zag Hedwig tussen een kerkuil en een bosuil zitten en liep haastig naar haar toe, glibberend over de met uitwerpselen bezaaide vloer. Het duurde een tijdje voor hij Hedwig had overgehaald om wakker te worden en hem aan te kijken, want ze draaide zich steeds om op haar stok en keerde hem haar staart toe. Het was duidelijk dat ze nog altijd woedend was omdat Harry de avond tevoren zo ondankbaar was geweest. Pas toen Harry suggereerde dat ze misschien te moe was en dat hij Ron zou vragen of hij Koekeroekus mocht lenen, stak ze haar poot uit en mocht hij zijn brief daaraan vastbinden.’ (Harry Potter en de vuurbeker, blz. 177) Hieruit blijkt de afkeer voor de uil van Ron - die zonder twijfel tot de kleine uilen behoort - door Rowling passend voorzien van de onelegante bijnaam ‘Koe’. Rowling knipoogt hier duidelijk naar White, en kennis van de brontekst geeft een toegevoegde waarde aan het voorval. | |||||||||||
SchatplichtigDeze voorbeelden mogen duidelijk maken dat Rowling schatplichtig is aan verschillende grootheden in de Engelse literatuur en speelt met genres. Wat Rowling doet, is de kernelementen uit verschillende genres destilleren en ze aaneen smeden tot een boeiend verhaal. Maar niet alleen deze populaire elementen zorgen voor het succes bij veel lezers; ze speelt met conventies door op bekende verhaallijnen in te gaan en er een andere draai aan te geven. Zo wekt ze bij de lezer verwachtingen, om het verhaal vervolgens een andere richting uit te sturen. Niets is wat het lijkt in de Potterserie, wat de lezer des te nieuwsgieriger maakt. Hetzelfde doet Rowling met de verwijzingen naar andere auteurs. Allerhande soorten literatuur en auteurs komen in haar werk naar voren. Door associaties met, bijvoorbeeld de personages van Roald Dahl, krijgt de lezer een verwachting over het verloop van het verhaal, waarop Rowling handig inspeelt. Perso- | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
nen blijken niet te zijn wie ze lijken te zijn en het verhaal krijgt geregeld een onverwachte wending. Rowlings houdt ervan te verrassen, al wordt het verrassingseffect wel degelijk kleiner naarmate ze dit trucje vaker toepast. Daarnaast gebruikt ze verwijzingen om haar verhaalwereld een plaats te geven binnen dat wat de lezer al kent. Ze past haar hele verhaalwereld in in de bestaande verhalen en geschiedenis, waardoor ze een magische wereld schept die zowel nieuw is als vertrouwd. In deze bijdrage zijn slechts enkele voorbeelden genoemd. Voor de lezer die ervoor openstaat, zijn in de Potterserie ongetwijfeld meer verwijzingen te vinden naar andere genres en auteurs. Rowling maakt op vele manieren gebruik van haar voorgangers. Om zich in een literaire traditie te plaatsen, om een hechte en geloofwaardige verhaalwerkelijkheid te construeren en om de verwachtingen van de lezer met betrekking tot personages en de plot te sturen. De associaties geven de lezer het gevoel grip te hebben op het verhaal, om die vervolgens weer te verliezen. Rowling speelt haar spel, met de tekst, de intertekst en de lezer. | |||||||||||
Literatuur
|
|