Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 17
(2003)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||
De verklaring van veranderingen in de kinder- en jeugdliteratuur
| |||||
Het probleem: de verklaring van veranderingenLiteratuur zonder leeftijd heeft een programmatische titel. Hoewel het tijdschrift is gewijd aan een specifieke vorm van literatuur (voor kinderen en voor jongeren), wenst het de relevantie van die literatuur niet te beperken tot die groep. De titel drukt uit dat kinder- en jeugdliteratuur ook relevant is voor volwassenen. Daarmee is het tijdschrift zelf een teken van de veranderingen die na de Tweede Wereldoorlog zijn opgetreden in de waarneming en waardering van kinder- en jeugdliteratuur. Het is niet nodig om die veranderingen hier uitvoerig te beschrijven. De lezers en de medewerkers van Literatuur zonder leeftijd zijn daar genoegzaam van op de hoogte. Enige steekwoorden kunnen dan ook volstaan. De ooit duidelijk (en ‘absoluut’) geachte grens tussen literatuur voor kinderen en voor volwassenen lijkt danig te vervagen: een toenemend aantal auteurs van kinder- en jeugdliteratuur maakt werk dat als literair wordt beschouwd; omgekeerd is er ook een groeiend aantal literaire schrijvers, wier werk zich tot volwassenen pleegt te richten, dat incidenteel of regelmatig kinder- en jeugdliteratuur maakt. Al besteden recensenten van boeken voor volwassenen zelden aandacht aan kinder- en jeugdliteratuur, het aantal dat deskundigheid heeft op het laatstgenoemde gebied stijgt, zoals te zien valt aan de samenstelling van jury's voor jeugdliteratuur. Voorts is de manier waarop over kinder- en jeugdliteratuur geschreven wordt academischer geworden. De beschouwende teksten verplaatsen zich minder vaak dan vroeger in de positie van het beoogde jeugdige publiek, maar | |||||
[pagina 12]
| |||||
concentreren zich op opvattingen (over opvoeding, moraal, enz.) die aan bepaalde jeugdliteraire werken ten grondslag liggen, beschrijven ontwikkelingen in de productie in de diverse genres van de kinder- en jeugdliteratuur en leggen verbanden tussen jeugdliteraire teksten onderling en tussen deze en teksten uit de literatuur voor volwassenen - niet zelden teksten uit het culturele erfgoed. Al deze veranderingen worden gedocumenteerd door de 59 voorafgaande nummers van Literatuur zonder leeftijd. Het tijdschrift heeft de veranderingen die het beschrijft, ook mede bewerkstelligd. Het blad heeft geschiedenis geschreven. Het toont aandacht voor de manieren waarop de omgang met kinder- en jeugdliteratuur kan worden aangeleerd en bevorderd (in het onderwijs, het bibliotheekwerk en de kunstzinnige vorming). Vooralsnog heeft het wat minder oog, meen ik, voor de veranderingen die zijn opgetreden in het gedrag van volwassen ‘leken’ jegens kinder- en jeugdliteratuur. Dat grote publiek zonder leeftijd, dat buiten het bereik valt van leesbevorderingsprojecten, is zich intensiever voor kinder- en jeugdliteratuur gaan interesseren: het stort zich massaal op de Harry Potter-boeken (zelfs verstokte niet-lezers doen dat), het ziet graag films als Kruimeltje, Minoes, Pietje Bell en Ja zuster, nee zuster en eveneens televisieprogramma's die zich in eerste instantie tot kinderen richten. Ook bepaalde deeltjes uit de non-fictie reeks Découvertes van Gallimard vinden, denk ik, een publiek zonder leeftijd. Literatuur zonder leeftijd heeft de verandering in de waarneming en waardering van kinder- en jeugdliteratuur voor een deel beschreven. Zou het blad die verandering ook kunnen verklaren? Die vraag moet ontkennend worden beantwoord, meen ik. | |||||
Waarom verklaringen?Waarom zou je de veranderingen binnen de kinder- en jeugdliteratuur moeten of willen verklaren? Is het niet voldoende om ze te beschrijven? Om de volgende redenen is dat niet voldoende. Van alle veranderingen die net zijn aangestipt, wordt aangenomen dat zij betrekking hebben op de grens tussen literatuur voor kinderen en literatuur voor volwassenen. De relatie tussen deze twee vormen van literatuur wijzigt dus. Het gedrag van auteurs, uitgevers, lezers en beschouwers drukt uit dat de vele relaties van overeenkomst en verschil die worden gelegd tussen literatuur voor kinderen en voor volwassenen anders zijn gaan liggen. Zoals aangegeven, worden deze veranderingen voor een deel gezien als veranderingen in de eigen aard en in de waarde van teksten - teksten op het gebied van de kinder- en jeugdliteratuur en op dat van de literatuur voor vol- | |||||
[pagina 13]
| |||||
wassenen. Om inzicht te krijgen in deze veranderingen (in de eigen aard en in de waarde van teksten) moeten we ze kunnen zien als veranderingen in de relaties tussen teksten - relaties binnen elk van de twee vormen van literatuur en tussen die twee vormen. Niet als veranderingen in intrinsieke eigenschappen van teksten, maar als veranderingen in de factoren die de waargenomen relaties tussen teksten beïnvloeden. Om deze factoren op het spoor te komen moeten we een idee ontwikkelen over het proces dat veranderingen teweegbrengt. Wanneer we dat proces specificeren kunnen we ook uitmaken in welke mate bepaalde factoren, in samenhang met andere, effect hebben op veranderingen in de aard en waarde die aan teksten worden toegekend. Bij nader onderzoek zal een aantal factoren, tegen de verwachting in, geen effect blijken te hebben. Van de factoren die wel effect hebben, zal blijken dat hun effecten in sterkte verschillen - en die sterkte zal ook nog met de tijd variëren. Wanneer we veranderingen willen verklaren, moeten we de factoren die daarbij een rol spelen een specifieke vorm geven: die van variabelen die verschillende waarden kunnen hebben. Alleen dan is het mogelijk om de onderscheiden sterkte te bepalen van hun effect op andere variabelen. Alleen dan kunnen we inzicht krijgen in het tempo waarmee die effecten, de veranderingen, optreden. Dat tempo - dus de termijn waarop veranderingen zich voordoen - dient een afzonderlijke factor in de analyse te zijn wanneer we veranderingen willen verklaren. Veranderingen voltrekken zich immers in de tijd en wel op kortere of langere termijn. Factoren waarmee we veranderingen willen verklaren, dienen dus aanzienlijk fijner geoperationaliseerd te worden dan de factoren in termen waarin we veranderingen willen beschrijven. Dank zij die verfijning kunnen we ook meer factoren in aanmerking nemen, want we blijven in staat hun effecten precies te meten en te wegen. De winst is dat we een duidelijker idee krijgen van de aard (de werking) van het proces dat veranderingen bewerkstelligt. Dat vergroot ons inzicht in de aard van de grenzen tussen literatuur voor kinderen en voor volwassenen en in de verschuivingen daartussen. | |||||
Het ‘veld’ van de kinder- en jeugdliteratuurWaarom liggen verklaringen vooralsnog buiten het bereik van de studie van de kinder- en jeugdliteratuur in haar huidige vorm? Mijn antwoord luidt dat die vorm grote beperkingen oplegt aan de kennis die kan worden verworven. Pierre Bourdieu noemt elk gespecialiseerd terrein waarop mensen actief zijn een ‘veld’. Hij spreekt van het veld van de kunsten, van de wetenschap, van de politiek, enz. Binnen zulke velden kunnen weer (deel)velden worden onder- | |||||
[pagina 14]
| |||||
scheiden: de literatuur, de kinder- en jeugdliteratuur binnen het veld van de kunsten.Ga naar voetnoot1. Twee stellingen ontleend aan Bourdieu zijn van bijzonder belang voor mijn betoog.
Dat de regels natuurlijk lijken, betekent niet dat ze het ook zijn. Volgens Bourdieu hebben alle partijen die binnen een bepaald veld actief zijn een blinde vlek voor de grondslagen van de regels die ze volgen. Deelnemen aan een veld, zegt hij, vergt een geloofsdaad waardoor de regels die daar gelden natuurlijk en noodzakelijk lijken. Hij trekt zelfs de (aanvechtbare) conclusie dat de partijen binnen een veld niet goed in staat zijn om na te denken over de basis van de regels waaraan zij zich houden. Binnen een veld zet men volgens hem ‘praktische kennis’ in - kennis over hoe de regels goed gevolgd kunnen worden - en geen kennis over de basis van de regels of over het systeem dat de regels tezamen vormen. Aan welke regels houdt men zich in het veld van de kinder- en jeugdliteratuur? Het zijn er minstens twee: (1) De eigen aard en de waarde van een indivi- | |||||
[pagina 15]
| |||||
duele tekst hangen af van zijn idiosyncratische (‘unieke’) eigenschappen; (2) Die eigenschappen kan men alleen op het spoor komen door de desbetreffende tekst te lezen. Deze regels hebben vergaande gevolgen. De eerste regel impliceert dat de aard en de waarde van een tekst vooral schuilen in dat waarin hij van alle andere teksten verschilt. Dat leidt ertoe dat men de aard en de waarde van een tekst alleen kan bepalen door contrastieve vergelijkingen te maken: tussen gedeelten van de tekst in kwestie, tussen de tekst en eerdere teksten van dezelfde auteur, tussen de tekst en teksten van andere auteurs. Het resultaat van zulke vergelijkingen is een verzameling overeenkomsten en, vooral, verschillen tussen (gedeeltes van) de gelezen tekst en (gedeeltes van) andere teksten. In wezen wordt iedere tekst ingebed in een netwerk waarin hij door allerlei verschillen en overeenkomsten met andere teksten is verbonden. Dat netwerk blijft echter buiten beeld omdat men op basis van het leesproces alleen de aard en waarde van één tekst kan bepalen. De tweede regel lijkt een waarheid als een koe te behelzen. Immers, hoe zou men iets over de eigen aard en de waarde van een tekst kunnen zeggen zonder hem te hebben gelezen? De regel wordt echter aanmerkelijk minder vanzelfsprekend, wanneer men bedenkt dat zij een heel specifiek gevolg heeft. In combinatie met de eerste regel leidt zij ertoe dat primaire teksten het natuurlijke object lijken van de studie van de kinder- en jeugdliteratuur. In dat opzicht is er een perfecte overeenkomst met de studie van literatuur voor volwassenen. Dat strookt natuurlijk met de intentie de studie van de kinder- en jeugdliteratuur hetzelfde literaire en wetenschappelijke gewicht te geven als de studie van de literatuur voor volwassenen. Het beweerde gevolg (‘primaire teksten zijn het natuurlijke object van de studie van de kinder- en jeugdliteratuur’) komt aldus tot stand. Wanneer we aannemen dat idiosyncratische eigenschappen van een tekst zijn aard en waarde bepalen en dat men die eigenschappen alleen op het spoor komt door die tekst te lezen, dan moeten we ook aannemen dat er geen algemene procedure bestaat om die eigenschappen vast te stellen. Wat idiosyncratisch is, onttrekt zich per definitie aan algemene regels. Aangezien er geen specifieke condities worden opgelegd aan het gebruik van termen om teksten te beschrijven (en te interpreteren) neemt men ook het leesproces in hoge mate waar als idiosyncratisch. Aangezien er, anderzijds, een nauwe relatie wordt aangenomen tussen de tekst en het leesproces (de tekst ‘stuurt’ dat proces sterk), kan men van mening zijn dat het leesproces een betrouwbare manier is om teksteigenschappen op het spoor te komen. Maar omdat het om idiosyncratische eigenschappen gaat, weet men nooit zeker of die eigenschappen die men als zodanig aanmerkt wel | |||||
[pagina 16]
| |||||
bepalend zijn voor de aard en waarde van een tekst. Idiosyncratische eigenschappen zijn per definitie niet vast of welbepaald. Dan moet men aannemen dat ieder lezing van een tekst andere idiosyncratische eigenschappen kan opleveren die bepalend kunnen worden geacht voor de aard en de waarde van die tekst. Dit zorgt voor de vele, vaak zeer verschillende, beschrijvingen en interpretaties van dezelfde tekst. Daardoor ontstaat de indruk dat een tekst een onuitputtelijke bron is voor het doen van nieuwe ontdekkingen. Dat geeft kracht aan het idee dat de tekst het natuurlijke object vormt van de studie van literatuur voor kinderen en voor volwassenen. Er lijkt immers geen reden te zijn om een onderzoeksterrein op te geven waar voortdurend nieuwe ontdekkingen kunnen worden gedaan. Elk ander onderzoeksterrein - waar de twee regels die ik noemde niet gelden - zal dan minder rijk en veelbelovend lijken. | |||||
Naar een verklaring van veranderingen in de aard en waarde van kinder- en jeugdliteratuurDe zeer grote, bijna exclusieve, gerichtheid op individuele teksten die de studie van literatuur voor kinderen (en voor volwassenen) vertoont, legt nog verdere beperkingen op. Aangezien lezen de enige manier wordt geacht om de aard en de waarde van teksten te bepalen, en aangezien lezen een operatie is die betrekking heeft op één tekst, wekt dit de gedachte dat de toekenning van een specifieke aard en waarde ook alleen betrekking kan hebben op één (individuele) tekst - los van zijn relatie met andere teksten. Al hanteert men, zoals betoogd, tijdens het lezen een vergelijkende aanpak - een die relaties legt tussen een tekst en andere teksten - het idee dat alleen een individuele tekst object kan zijn van de toekenning van aard en waarde leidt tot het idee dat intrinsieke (niet-relationele) eigenschappen van die individuele tekst de basis zijn voor die toekenning. Dan kan men geen gevolg geven aan Bourdieu's idee dat de aard en waarde van een tekst bepaald worden door de interactie van alle partijen binnen het veld van de kinder- en jeugdliteratuur. Tevens is men dan niet meer in staat veranderingen te verklaren. Immers, welk proces men ook ten grondslag wenst te leggen aan veranderingen in de aard en waarde van teksten, het leesproces kan die rol niet vervullen. Want voor het verklaren (zelfs voor het beschrijven) van veranderingen moeten relaties gelegd worden tussen eigenschappen van verschillende objecten. Het leesproces heeft echter betrekking op één object. Bijgevolg kan de studie van de kinder- en jeugdliteratuur, door haar tekstgerichtheid, de eigen aard en waarde van teksten niet opvatten als een relatie tussen teksten - een relatie bovendien die kan veranderen. Een relationele opvatting van de aard en waarde van teksten vergt uiteraard | |||||
[pagina 17]
| |||||
dat we teksten in hun onderlinge samenhang bezien. We gaan dan van het niveau van de individuele tekst naar dat van repertoires. Een repertoire is een verzameling teksten waaraan een groep mensen gedurende een bepaalde tijd een specifieke aard en waarde toekent. Voorbeelden van repertoires zijn: het fonds van een uitgeverij, een bestsellerlijst, de teksten waaraan jeugdliteraire critici gedurende een bepaalde periode aandacht besteden, de groep teksten die als de ‘canon’ van een nationale literatuur gelden, enz. Ook individuele lezers hebben repertoires, dus grotere of kleinere verzamelingen teksten waarmee zij ervaring hebben. Die ervaringen kunnen uit de eerste hand zijn (dus berusten op de lectuur van de desbetreffende teksten) of uit de tweede hand (opinies van anderen over teksten). Waaraan meten we de waarde af van teksten in een repertoire? Een manier om dat te doen is: aan de hand van de lengte van de periode gedurende welke een tekst in dat repertoire verblijft. Repertoires veranderen namelijk: er komen nieuwe teksten bij; teksten die in het repertoire zaten, verdwijnen daaruit. Zulke veranderingen zijn goed waarneembaar. Vaak kunnen ze ook precies gedateerd worden. Hoe langer een tekst in een repertoire verblijft, des te groter is de waarde die hem wordt toegekend. Welk proces ligt ten grondslag aan de veranderingen die in repertoires optreden? Dat is een beslissingsproces: degenen die een repertoire ‘beheren’ besluiten op gezette tijden om bepaalde teksten te handhaven, andere te verwijderen en weer andere toe te voegen. Dat proces wordt gestuurd door informatie (uit de eerste of de tweede hand) over teksten. Die informatie verandert met de tijd. Op deze wijze zijn we in staat gevolg te geven aan Bourdieu's idee dat de aard en waarde van teksten tot stand komt door interactie tussen de verschillende partijen in het veld van de kinder- en jeugdliteratuur. We kunnen informatie van verschillende soort en uit verschillende bronnen expliciet in aanmerking nemen. Het beslissingsproces voltrekt zich in de tijd - er worden periodiek beslissingen genomen. Dat zorgt ervoor dat een beslissing afhangt van eerdere beslissingen. In deze voorstelling van zaken kunnen veranderingen verklaard worden: we kunnen nagaan welke veranderingen in de beschikbare informatie tot specifieke beslissingen leiden, die op hun beurt veranderingen in het repertoire tot gevolg hebben. Wat betreft verschuivingen in de waarneming en waardering van jeugdliteraire teksten (en van teksten bedoeld voor volwassenen) betekent dit dat we verschillende repertoires moeten identificeren die door onderscheiden groepen worden beheerd, bijvoorbeeld het repertoire van beschouwers van kinder- en jeugdliteratuur, dat van het onderwijs, dat van de bibliotheken, uitgeverijen en dat van groepen ‘gewone’ lezers. Uiteraard moeten we niet verdwalen in een | |||||
[pagina 18]
| |||||
wirwar van repertoires. Een belangrijk criterium om specifieke repertoires als object van onderzoek te nemen zou kunnen zijn welke repertoires de grootste kans hebben om elkaar te beïnvloeden, dus welke veranderingen in specifieke repertoires licht tot veranderingen in andere repertoires leiden. Dit veronderstelt wel dat we inzicht hebben in de informatie die effect heeft op de beslissingen ten aanzien van ieder afzonderlijk repertoire. Hoe ziet onderzoek naar de veranderingen in een repertoire er concreet uit? Als illustratie gebruik ik mijn analyses van bestsellerlijsten met fictie-titels.Ga naar voetnoot2. Zo'n lijst vat ik op als een repertoire dat wekelijks verandert. Het aantrekkelijke van dat repertoire is dat het een betrekkelijk klein aantal titels omvat (10 tot 15), dat die veranderingen op vaste tijdstippen optreden (iedere week) en dat het een expliciete rangordening kent. Een verandering die goed bestudeerd kan worden betreft dan de onderscheiden plaatsen die titels iedere week innemen. Wanneer men begint met de studie van repertoires, mag men het zich relatief gemakkelijk maken. Die veranderingen komen tot stand door beslissingen van de makers van de lijst. Bestsellerlijsten zijn geen rangordeningen alleen op basis van verkoopcijfers. Uit mijn analyses bleek dat de posities van titels worden bepaald door veranderingen in de informatie de over die titels beschikbaar is. Wanneer een auteur een lang verleden heeft als maker van bestsellers (Stephen King, Appie Baantjer) - dus: naarmate zulke informatie ouder is, verder in het verleden teruggaat - komt een titel op een hoge plaats en bereikt hij die sneller. Op hoge plaatsen blijven titels langer staan dan op lagere plaatsen. Wanneer een auteur een minder lang verleden heeft als maker van bestsellers staat zij of haar titel op een lage plaats. Of hij stijgt of daalt (van de lijst verdwijnt) hangt af van recente informatie (er is namelijk geen informatie over een lang verleden). De plaats die de vorige titel van zo'n auteur op de lijst innam, heeft effect op de plaats die de nieuwe titel bereikt. Wanneer een auteur op de lijst debuteert, bereikt zijn of haar titel een lage plaats en verdwijnt vlug van de lijst. De hoge of minder hoge plaats die een titel op de lijst bereikt en de snelheid waarmee hij zich op de lijst beweegt, hangen af van de scherpte waarmee de makers van de lijst onderscheiden tussen de aard van iedere individuele titel. | |||||
[pagina 19]
| |||||
De bestsellerlijsten werden over een periode van vijf jaar gevolgd. Gedurende die periode veranderde de informatie die gebruikt werd om beslissingen te nemen: naarmate ik verder opschoof naar het eind van deze observatieperiode, bouwden de auteurs van wie herhaaldelijk titels op de lijst kwamen een langer verleden op als ‘leveranciers’ van titels aan de lijst. Naarmate dat verleden langer werd, steeg de kans dat een nieuwe titel van zo'n auteur een hoge plaats bereikte. Tenslotte bleek uit de analyses dat de snelheid waarmee een titel op een hoge plaats kwam samenhing met de scherpte waarmee de makers van de lijst tussen afzonderlijke titels onderscheidden. Dit wees op samenhang tussen de eigen aard die aan een titel werd toegekend - i.e. de mate waarin deze titel verschillend werd geacht van alle andere op de lijst - en de hoge of minder hoge plaats die hij bereikte. Zoals gezegd, verlengen hoge plaatsen de levensduur van titels op bestsellerlijsten. Op deze manier krijgen zulke titels meer waarde toegekend dan titels die op lage plaatsen blijven steken en korter op de lijst verblijven. |
|