Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Lang gewacht, maar niet gezwegen
| |||||||||||||||||||||||||||||
OvidiusDe eerste vijfentwintig jaar van zijn carrière als dichter schreef Publius Ovidius Naso (43 v. Chr. - 16 (?) na Chr.) virtuoze liefdespoëzie, die hem razend populair maakte. In het merendeel van deze gedichten betoonde hij zich erudiet, geestig, wellustig, ijdel, een tovenaar met taal, zelden hartstochtelijk, vaak ongrijpbaar. Als gevolg hiervan kreeg hij in sommige kringen al vroeg de reputatie van een losbol en een ijdeltuit, die wel bijzonder begaafd was, maar echte diepgang miste. En zo is het eigenlijk altijd min of meer gebleven: in alle mij bekende overzichten van de Latijnse literatuur wordt Ovidius gewaardeerd, maar uitdrukkelijk op de tweede plaats gezet, onder Vergilius (die hij overigens zeer bewonderde). Als echter één werk van Ovidius bewijst dat speelsheid en ernst samen kunnen gaan en dat een volmaakte vorm geen wissel hoeft te trekken op de inhoud, dan is dat zijn meesterwerk, de Metamorfosen. In dit werk, geschreven tussen 1 en 8 na Christus, vertelt Ovidius ruim 250 mythen in versvormGa naar voetnoot1.. Deze mythen zijn op verschillende manieren met elkaar verbonden: op de eerste plaats verhalen ze bijna allemaal over gedaanteverwisselingen, zoals de titel al aangeeft. Deze gedaanteverwisselingen komen meestal voort uit de relatie tussen goden en mensen. Soms veranderen goden zich in mensen, dieren of anderszins om mensen te controleren, te waarschuwen of een seksuele relatie met hen aan te gaan. Vaker veranderen zij mensen in dieren, planten of stenen om hen te straffen voor hybrisGa naar voetnoot2. of om hen te beschermen tegen belagers of verdriet. Daarnaast is een ruwe chronologie zichtbaar: het eerste boek begint met de transformatie van chaos in | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kosmos, het laatste eindigt met de apotheose van Julius Caesar. Tevens reflecteert het werk de veranderlijkheid van de wereld om ons heen. De mythen die Ovidius in zijn Metamorfosen heeft verwerkt, waren grotendeels afkomstig uit Griekenland en al honderden jaren gemeengoed. Dat hij ze voor de zoveelste keer gebruikte, heeft niets met plagiaat of gebrek aan fantasie te maken. Een van de belangrijkste grondslagen van de Latijnse literatuur was namelijk het imitatio- en aemulatioprincipe: voor de Romeinen was het een kunst om een bestaand thema op een meer ingenieuze en oorspronkelijke manier te behandelen dan hun (soms Griekse) voorgangers. En precies hierin is Ovidius wonderwel geslaagd, alleen al door zijn werk in de vorm van een epos te schrijven. Tot Ovidius' tijd kende men tweesoorten epen: het heldendicht en het leerdicht. Maar hoewel de Metamorfosen van beide enige kenmerken hebbenGa naar voetnoot3., was de ‘lichte’ mythe voor een epos tot dan toe ongebruikelijk. Ook de structuur was vernieuwend: de mythen worden verbonden door talloze ringcomposities en raamvertellingen (soms raamvertellingen in raamvertellingen). Bovendien had tot dan toe geen Romein in zulke vloeiende hexameters geschreven en zoveel aandacht geschonken aan de psychologie van zijn karakters. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de Metamorfosen al tweeduizend jaar een onuitputtelijke bron van inspiratie voor alle takken van de kunst vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Wachten op ApolloWachten op Apollo is een titel die de hoofdhandeling van het verhaal precies dekt: de hoofdpersoon van het boek, de bonte kraai CornixGa naar voetnoot4., staat voor het heiligdom in Delphi in de rij om een orakel van de god Apollo te ontvangen. Om de tijd sneller te doen verlopen vertelt ze verhalen. Dit levert verhalen-in-een-verhaal-in- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een-verhaal op, een verteltrant die, zoals gezegd, ook Ovidius herhaaldelijk gebruikte. Cornix' verhalen onderscheiden zich van de buitenste raamvertelling door hun vorm: het zijn prozagedichten, waarin veel gespeeld wordt met indeling en typografie. Hierdoor benadert Dijkstra de impact van het Latijn, dat veel vermag door zijn vrije woordvolgorde, soms nog beter dan de (overigens briljante) vertaling van d'Hane-Scheltema, waarop Dijkstra haar vertaling baseerde (Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1998). Cornix vertelt haar verhalen aan een haveloze herdersjongen, op wiens schouder ze is neergestreken. Aan het einde van het boek blijkt dat deze herdersjongen, die naamloos blijft en niets over zichzelf kwijt wil, in feite Apollo in vermomming is. Cornix komt hier niet achter, hoewel ze een paar aanwijzingen krijgt. Zo waarschuwt de ‘herdersjongen’ haar dat Apollo vaak bij zijn heiligdom in de buurt is en misschien wel in de rij staat (blz. 15 en 39). Verder speelt de godin Minerva, als oud vrouwtje vermomd, een belangrijke rol in één van Cornix verhalen (zie: Arachne). Op blz. 107 oppert Cornix tenslotte zelf het idee dat Apollo de gedaante van één van de wachtenden kan hebben aangenomen; dit, nadat de herdersjongen haar ervan heeft verzekerd dat haar verhalen die dag het mooiste offer aan Apollo zijn geweest. Wat ook bijdraagt tot de ironie van de situatie is dat Apollo in alle verhalen die Cornix vertelt, opduikt en in twee ervan zelfs een hoofdrol speelt. In het derde verhaal slaat hij een modderfiguur, hetgeen hem ook nog eens een vernietigend commentaar van Cornix oplevert: ‘Hij is veel minder groot dan wordt beweerd en, om eerlijk te zijn, veel minder sterk dan de verhalen je willen laten geloven. Eerder nogal een mietje.’ (blz. 39) Het besef van deze dramatische ironie maakt het boek de moeite waard om te herlezen, zoals dat ook bij een goede whodunnit het geval kan zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
Kraaitje kwebbelVan de bijna 12.000 versregels van zijn Metamorfosen heeft Ovidius er slechts 58 gewijd aan Cornix, wier verhaal bijna terloops aan bod komt binnen dat van Apollo en Coronis (Metamorfosen II, 542-99). Cornix waarschuwt Corvus (raaf) dat hij Apollo niet moet berichten over Coronis' ontrouw, omdat de goden zich soms afreageren op klikspanen: dat heeft ze zelf meegemaakt. Cornix begint haar leven als een mooie Phocische prinses met vele aanbidders. Tijdens een wandeling langs het strand wordt ze belaagd door een zeegod; ze smeekt goden en mensen om bijstand, waarop Minerva, de eeuwige maagd, haar te hulp schiet door haar in een kraai te veranderen. Vanaf dat moment geniet ze de eer Minerva's vogel te zijn. Minerva heeft echter een geheim: ze is ooit aangerand door Vulcanus. Diens sperma kwam op haar been terecht en toen ze het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||
op de grond veegde ontstond Erichthonius. Drie vrouwen moeten op deze baby passen, maar mogen hem niet zien. Cornix bespiedt de vrouwen, betrapt één ervan erop dat ze stiekem een kijkje neemt en gaat het aan Minerva verklappen. Vervolgens moet ze haar positie afstaan aan Nyctimene, die in een uil is veranderd, omdat ze een seksuele relatie met haar vader had. Dijkstra geeft de kraai Cornix twee functies. Enerzijds is ze de hoofdpersoon van de buitenste vertelling: Cornix wacht op Apollo om hem voorspraak bij Minerva te vragen, want ze wil graag haar mensengedaante terugkrijgen. Zo begint het boek wanneer Cornix in de rij terechtkomt en eindigt het, wanneer ze de godsspraak heeft gehoord. Maar ook na iedere mythe die Cornix vertelt, keert dit verhaal terug en wordt er gereflecteerd op de mythe in kwestie en de reden van het bezoek aan het heiligdom. Deze passages zijn duidelijk herkenbaar door hun prozavorm en normale bladspiegel. Daarnaast is Cornix de hoofdpersoon van de eerste mythe die zij vertelt. De gebeurtenissen zijn dezelfde als bij Ovidius, hoewel de aanleiding tot Cornix' gedaanteverandering anders is: Cornix verklapt in dit geval dat de riviergod op wie Minerva verliefd is, zijn nachten doorbrengt met een paarsharige nimf. Een duidelijke afwijking van de mythologische Minerva, die zo'n hekel had aan het huwelijk, dat zij zelfs niet uit een moeder, maar uit het hoofd van haar vader (en in volledige wapenrusting!) geboren werd. Ook de reden van Nyctimenes metamorfose wordt (wijselijk) niet vermeld. Verder is de uitwerking van de mythe in Wachten op Apollo gedetailleerder. Er wordt meer ruimte genomen voor beschrijvingen van bijvoorbeeld Cornix' strandwandeling, het uiterlijk van de zeegod en zijn avances. Ovidius' karakterisering van de kraai als ‘zo'n kletsdier dat alles weten wil’ wordt consequent volgehouden, maar Cornix krijgt ook andere eigenschappen toebedeeld: ze beschikt over haar eigen wijsheid en kan prachtig vertellen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Beter dan Minerva zelf!Het thema van de woede van Minerva vormt in Wachten op Apollo de aanleiding voor het verhaal van Arachne, eveneens een raamvertelling. Bij Ovidius (Metamorfosen VI, 1-145) volgt het op Minerva's bezoek aan de zangwedstrijd tussen Muzen en de (sterfelijke) dochters van Pierus. Arachne is een briljante weefster, maar ze heeft last van hybris: ze laat zich erop voorstaan dat niemand haar in het weven kan overtreffen. De veronderstelling dat Minerva (als godin van o.a. het handwerk) haar lerares had kunnen zijn beledigt haar zo, dat ze Minerva tot een wedstrijd uitdaagt. Minerva verschijnt in de gedaante van een oud vrouwtje om haar te waarschuwen, dat ze haar woorden | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||
terug moet nemen. Arachne beledigt haar verschrikkelijk. Dan toont Minerva zich in haar ware gedaante en wordt er tot een wedstrijd besloten. Bij Ovidius wordt eerst Minerva's werkstuk beschreven (VI, 70-102). De centrale voorstelling is hier haar eigen overwinning op Poseidon in de strijd om het beschermheerschap over de stad Athene; in de vier hoeken toont ze mensen die door de goden vanwege hun hybris met metamorfosen gestraft zijn. Arachne (VI, 103-28) beeldt, in een krans van bloemen en klimop, twintig scènes af, waarin goden in verschillende gedaanten (meestal dieren) sterfelijke vrouwen verleiden. Met andere woorden: bij Minerva ligt de nadruk op de superioriteit van de goden en een rechtvaardig gebruik van hun macht; bij Arachne op hun zwakheden en op misbruik van hun macht.
Dijkstra houdt hetzelfde principe aan:
(Arachne spreekt)
‘Ik ken een boel verhalen over
jaloerse en verliefde goden,
wraakzuchtige en gemene goden.
Evenals mensen zijn
goden soms achterbaks of dom.
Ik weet het goed gemaakt:
in mijn kleed zal ik het tonen.’
‘Doe wat je niet laten kunt,’
beet de godin haar toe.
‘Dan zal ik op mijn beurt bewijzen
hoe de ware aard van de mensen is.’ (blz. 25-26)
Zij laat Arachne echter beginnen en ieder slechts twee mythen uitbeelden, die de vier binnenste verhalen vormen. Door minder verschillende onderwerpen aan bod te laten komen en deze meer ruimte te geven, bereikt ze eigenlijk een gunstiger effect dan Ovidius. En pas na die vier mythen vernemen we de afloop van het verhaal van Arachne. Wanneer beide kleden voltooid zijn, wordt Minerva razend van jaloezie. Ze verscheurt Arachnes kleed en steekt het meisje met haar weefnaald in het gezicht. Wanneer Arachne vervolgens probeert zich op te hangen, verandert Minerva haar uit medelijden in een spinGa naar voetnoot5., een betovering die zich uitstrekt tot haar nageslacht. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Net als Ovidius geeft Dijkstra een mooie, ritmische beschrijving van het weven, en bovendien geeft ze de kleurenpracht grafisch weer:
Tegelijk krijgt Arachne bij haar meer achtergrond. De dood van haar moeder en het werk van haar vader, de wolverver Idmon, komen uitgebreid aan bod, evenals haar werkplaats, waar iedereen haar en haar werk komt bewonderen. Een prachtige vondst is de vlieg, die ‘zomaar op een zaterdag bij haar [was] ingetrokken om niet meer weg te gaan’ (blz. 19), en waaraan Arachne zich hevig ergert. De betekenis van die vlieg wordt vier verhalen verder wel duidelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||
Om Apollo een lesje te leren
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Lida Dijkstra maakt het verhaal van Apollo en Daphne tot het eerste verhaal dat Arachne uitbeeldt. De versie die zij Arachne laat weven blijft dicht bij het origineel, maar is kleurrijker. Zo scheldt Apollo Cupido uit voor ‘broekeman’ en ‘blaasweg’ en is Daphne bijna een new age-type met een vogelnestje in haar haar (dat haar goed staat, wanneer ze in een laurier is veranderd). Bovendien is ze zeer geëmancipeerd: ze hoeft geen man die boert en winden laat en haar bestaan tot dat van een sloofje reduceert. Haar reactie op Apollo's liefdesbetuigingen is zeer modern: ze verwijt hem dat hij op haar uiterlijk afgaat, zonder zich ervoor te interesseren wie ze werkelijk is. Toch doet Apollo het beter dan bij Ovidius: hij houdt het kort en belooft haar een prachtig leven, terwijl hij in de Metamorfosen eindeloos opschept over zichzelf. Het einde is geestig: na Daphnes metamorfose barst Apollo in snikken uit en wordt hij op zijn beurt door Cupido bespot. Op twee punten is de vorm schitterend aangepast aan de inhoud. Bij het beschrijven van zowel de eerste confrontatie tussen Apollo en Daphne als de achtervolging, is gekozen voor twee smalle kolommen tekst, die precies parallel de respectievelijke reacties van hitsigheid en afkeer beschrijven. Een voorbeeld:
Apollo zag de gloed
in haar ogen,
haar volle lippen,
haar slanke benen.
Daphne zag zijn
hongerige oogopslag,
zijn natte mond,
zijn grijpgrage handen. (blz. 33)
In de Metamorfosen worden de reacties beurtelings beschreven en is die van Daphne minder fel. Daarnaast wordt op het moment dat de metamorfose een aanvang neemt (de gedaanteverwisselingen worden door beide auteurs steeds zeer gedetailleerd beschreven) en Daphnes stem wegsterft, de drukinkt steeds grijzer. | |||||||||||||||||||||||||||||
‘Ik wil de zonnewagen mennen!’
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Phaëthon reist naar het oogverblindende paleis van de zon. Hij is meer dan welkom en mag vragen wat hij wil. Van het verzoek om de zonnewagen met zijn vier vurige paarden te mogen besturen schrikt de Zon echter: dat kan Jupiter niet eens. In een rede van 52 verzen, die veel weg heeft van een suasoriaGa naar voetnoot7., probeert de Zon Phaëthon op andere gedachten te brengen: het besturen van de zonnewagen is levensgevaarlijk en geen genoegen maar een straf; Apollo's bezorgdheid is voldoende bewijs van zijn vaderschap. Phaëthon houdt echter vol en Apollo is door zijn belofte gehouden hem zijn zin te geven. Na de nodige aanwijzingen van Apollo vertrekt Phaëthon. De paarden voelen dat ze gemend worden door iemand die ze niet aan kan en gaan hun eigen gang. Phaëthon krijgt spijt en verlangt naar zijn stiefvader. Wanneer hij vervolgens ook nog, geschrokken van het giftige sterrenbeeld Schorpioen, de teugels loslaat, slaan de paarden op hol. Wolken beginnen te schroeien, de aarde vliegt in brand (zo komen de Ethiopiërs aan hun zwarte huidskleur) en het felle licht dringt zelfs de onderwereld binnen. Moeder Aarde smeekt Jupiter om hulp, waarop deze met een bliksemschicht het vuur dooft en Phaëthon van de wagen slingert. Phaëthon komt om. De natuur herstelt zich geleidelijk. Het kost Jupiter veel moeite om Apollo te overreden zijn taak te hervatten. In hun verdriet om zijn dood veranderen Phaëthons zusters in bomen die tranen van barnsteen wenen. Voor Ovidius is het verhaal van Phaëthon bij uitstek een aanleiding om blijk te geven van zijn eruditie, niet alleen in de genoemde suasoria, maar ook in de talrijke beschrijvingen en geleerde opsommingen (b.v. van het paleis van de Zon, van het heelal en van de aarde, wanneer zij in brand vliegt).
In Dijkstra's bewerking wordt de ruzie tussen Epaphus en Phaëthon een smeuïge vechtpartij. Clymene zweert vervolgens dezelfde eed als bij Ovidius, maar de betekenis hiervan wordt tenietgedaan, doordat Phaëthon vijf dagen en nachten moet reizen om zijn vader te bereiken. Voor het paleis staan als wachters Dag en Nacht. Zij proberen Phaëthon het bekende raadsel op te geven, waarmee de sfinx Thebe in haar greep hieldGa naar voetnoot8., maar het lukt ze niet om het goed te formuleren. Phaëthon glipt langs hen terwijl hij de oplossing mompelt. De scènes in het paleis wijken nauwelijks van die bij Ovidius af, zij het, dat het taalgebruik veel minder gedragen is. Phaëthons wanhopig makende, duizelingwekkende tocht wordt met veel vaart beschreven; op het moment dat Phaëthon over de kop slaat wordt de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tekst zelfs ondersteboven afgedrukt. Van Ovidius' uitgebreide beschrijvingen blijft niet veel over, maar Phaëthons angst wordt zeer treffend uitgedrukt:
Een zonnewagen zonder menner is stuurloos en verloren.
Een menner, jankend en kotsend over de rand van een stuurloze
zonnewagen, is ten dode opgeschreven.
Steil omlaag ging het. (blz. 53)
Het einde is veel minder tragisch dan bij Ovidius. Apollo moet bij Jupiter op het matje komen (‘Knetter en bliksem! Zit je kop soms vol pluis?’) en Phaëthon komt niet om, maar wordt door een riviergodin opgevangen, die hem een nieuwe kans geeft. De beschrijving, tot slot, van de aarde die weer tot leven komt, is eenvoudig en ontroerend:
De aarde was verwoest, zwart en stinkend,
maar nog niet verloren.
Een kever, een vlinder, een kikker, een adder,
een koolmees, een spitsmuis, een haas en een hert,
een meisje met roet op haar wangen,
maar ze lachte...
Een riviergodin die tot haar knieën
in een stroom stond en een goudvisje aaide...
kleuren,
geuren,
geluiden,
vormen.
Vanaf zijn hoge post bekeek Jupiter
hoe ver beneden hem het leven zijn loop hernam.
En Jupiter zag dat het goed was. (blz. 55)
| |||||||||||||||||||||||||||||
‘Pas op voor uw wensen, soms komen ze uit.’
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||
giffenis en deze verhoort zijn bede: Midas moet zijn hele lichaam in de rivier de Pactolus afspoelen om van zijn vervloekte gave verlost te worden.
Dijkstra's versie van het verhaal is zowel komischer als droeviger. Midas is een koninkje van niks met een houten kroon die bij vochtig weer groen uitslaat. Hij heeft maar één slaaf, ServusGa naar voetnoot9., die, net als de slaven in de antieke komedie, een stuk verstandiger is dan zijn meester. Silenus is spectaculair stomdronken als hij bij Midas aankomt en blijft dat gedurende zijn hele bezoek (Ovidius duidt hier slechts met één woord op). Halverwege Silenus' thuisreis wordt het gezelschap met een mensenetende griffioen geconfronteerd, maar Silenus weet hem met een bijzonder sterke borrel te bedwingen. Wanneer Midas zijn wens geuit heeft, waarschuwt Bacchus hem door op het lot van Phaëthon te wijzen. Midas zet door en verandert op de terugweg alles in goud, hetgeen hem een stroom achtervolgers oplevert. Servus lokt hen echter naar het hol van de griffioen en verbiedt de koning om nog iets in goud te veranderen, voordat ze thuis zijn. Daar ondergaat het paleis een metamorfose. Midas' gretigheid en gelukzaligheid worden prachtig uitgedrukt:
Hij aaide de tafel tot goud,
pakte, raakte, graaide en
greep, kneep, tastte en sloeg
tot alles rondom hem glom,
glitterde en glansde.
‘Wat ben ik een mazzelkont, Servus’,
zei hij innig tevreden (...) (blz. 69)
Zodra Midas merkt dat hij niet meer zal kunnen eten, grijpt hij in paniek Servus vast, zodat deze in een gouden standbeeld verandert. Midas krijgt bittere spijt en probeert in zijn wanhoop zichzelf in goud te veranderen, maar dat lukt niet. De goden hebben alles gadegeslagen vanaf een wolk, waar ze zaten op te scheppen over de diverse metamorfosen die ze tot stand gebracht hebben. Bacchus komt door het opgooien van een muntje tot het besluit om Midas te redden. Servus blijft echter, als straf voor Midas' dwaasheid, van goud. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wat er slecht uitziet, kan goed uitpakken. Wat er goed uitziet, kan slecht uitpakken.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dat alle wegen die hij kiest naar zijn lot zullen leiden. Hij komt een vrouw tegen die in het kraambed gestorven is en even later haar eveneens overleden baby terugziet, maar ook Tantalus, die hij water en een appel geeft. Opvallend genoeg kiest Dijkstra voor de in de oudheid meer gangbare, maar nu minder bekende aanleiding voor diens straf: hij wordt niet gekweld omdat hij zijn zoon geslacht en aan de goden voorgezet heeft, maar omdat hij voedsel van de goden heeft gestolen. Wanneer Orpheus zijn smeekbede aanheft, gaat de aarde open en stroomt het zonlicht naar binnen, waarop Hades opmerkt: ‘Als ik niet beter wist, zou ik denken dat de zonnewagen neerstort.’ Eurydice mag met Orpheus mee, maar hij draait zich om als hij haar hoort vallen, zodat ze definitief verdwijnt. Hier wordt Cornix onderbroken door de ‘herdersjongen’, die het niet kan verkroppen dat de dag met zo'n droevig verhaal moet eindigen. Cornix merkt op dat wat er goed uitziet, slecht kan uitpakken en vice versa. Om haar opmerking te illustreren, geeft ze vervolgens twee versies van het einde van het verhaal, die naast elkaar afgedrukt zijn. Links het conventionele, poëtische einde (met als enige toevoeging een paar mislukte zelfmoordpogingen: Orpheus moet blijven leven). Rechts het uiterst banale einde dat Cornix zelf verzonnen heeft: Orpheus en Eurydice komen samen uit de onderwereld (een anticlimax voor de nabestaanden) en trouwen om samen precies het eenvoudige, geborgen leventje te gaan leiden waarvan Orpheus had gedroomd. Geleidelijk begint Eurydice echter te klagen dat Orpheus niet naar haar luistert en dat ze zich eenzaam voelt. Ze verlangt naar een kind en krijgt een geit. Wanneer ze door tussenkomst van Apollo een dochtertje heeft gekregen, klaagt ze over haar bedorven figuur en de sleur van het moederschap. Vervolgens begint ze Orpheus met van alles te bekogelen en heeft hij nog net tijd om terug te verlangen naar zijn vrijgezellenbestaan, voordat hij dodelijk getroffen wordt door een bronzen spiegel.
Rest de vraag, hoe het met Cornix afloopt. Wanneer ze uitverteld is, verdwijnt de ‘herdersjongen’, nadat hij haar ervan verzekerd heeft dat haar verhalen het mooiste geschenk voor Apollo waren. In het bos verandert hij zich weer in Apollo. Cornix' bezoek aan het heiligdom is een anticlimax. De priester is chagrijnig en de Pythia produceert groene fluimen. Het antwoord op Cornix' vraag luidt:
De vraag was gesteld
voor de tempel bereikt was.
De god is geraakt door de kraai. (blz. 109)
Cornix begrijpt het niet en vertrekt teleurgesteld. Apollo ziet haar overvliegen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wachten op Apollo is een spannend, humoristisch en ontroerend kinderboek, dat jonge lezers op een uiterst plezierige manier laat kennismaken met de antieke wereld. Het is bovendien mooi vormgegeven. De (voor)klassieke oudheid wordt treffend geschetst als een wereld die weliswaar van magie doordrongen is, maar wordt bewoond door gewone, herkenbare mensen en geregeerd door goden die eigenlijk een soort uitvergrote mensen zijn. Lida Dijkstra maakt de antieke wereld hiermee toegankelijk en zelfs vertrouwd voor jonge kinderen. Om het haar lezers gemakkelijker te maken heeft ze bovendien haar boek voorzien van duidelijke naam- en zaakregisters. |
|