Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Oude verhalen voor nieuwe lezers
| |
Feest der herkenning?Er was eens een Wolf die tegen water praatte. Hij stond elke dag wel een paar uur bij de vijver in het grote bos en hield lange verhalen. Zo begint De Wolf die tegen water praatte, een verhaal van Imme Dros dat in 1991 in een klein, mooi, door eenmansuitgeverij Moon Press uitgegeven boekje verscheen. Dit ‘er was eens’-begin, de magische beginformule van het vertellen, voert ons naar een onbestemde tijd, zodat bijvoorbeeld ‘het grote bos’ een vanzelfsprekende locatie is: meer expositie is niet nodig. We herkennen de van ouds bekende sprookjeswereld, die we meestal al op jonge leeftijd leren kennen. Later herkennen we bovendien het verhaal: de wolf wordt in zijn huilende heimwee gestoord door de vraag van een klein mensje: ‘Weet je de weg naar het huisje van Grootmoeder?’ Een paar bladzijden later stelt het meisje zich voor als Roodkapje. Imme Dros schreef derhalve een nieuwe versie van het oude verhaal. Het gebeurt vaker dat oude verhalen een nieuw jasje krijgen en de snit van de nieuwe kleding verschilt soms danig van karakter. Klassieke verhalen kregen een aan de tijd aangepast model, of oogden als afdankertjes van wat eerder voor volwassenen bestemd was geweest. Sprookjes verloren soms veel van hun verleidelijke karakter, of kregen juist een prikkelend, parodistisch aanzien. In onze postmoderne tijd verschijnen er ook bewerkingen die duidelijk herkenbaar, maar toch ook anders zijn. Naast het geciteerde De wolf die tegen water praatte zijn daar bij- | |
[pagina 8]
| |
voorbeeld Wim Hofmans Zwart als inkt, Peter van Gestels Mariken of De Roos en het Zwijn en De arkvaarders van Anne Provoost.Ga naar voetnoot1. Op zich is het niet verwonderlijk dat oude verhalen worden bewerkt en opnieuw uitgegeven, zeker niet als het om verhalen voor kinderen gaat. De kracht van het vertellen die die oude verhalen kenmerkt, kan steeds opnieuw lezersgeneraties imponeren, het ware klassieke verhaal blijft nieuwe lezers bekoren. Maar dat sluit niet uit dat er soms modernisering nodig is, bijvoorbeeld van de bij het vertellen gebruikte taal. Dat kan pijnlijk ingrijpend zijn voor wie aan de oude taalvormen hecht. Wie het ‘IJdelheid der ijdelheden’ van Prediker kent, kan het moeilijk krijgen met: ‘Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is maar leegte’, dat in 2002 in de Bijbel zal staan. En in de kinderboekenwereld stak al eens een stormpje op, toen uitgeverij Kluitman de nostalgie fnuikte door jongensboeken aan de nieuwere tijd aan te passen omwille van de leesbaarheid. Laten we maar zeggen dat zulke moderniseringen de leesopvoeding dienen - al zullen uitgevers ook overwegingen met betrekking tot hun nering niet uit het oog verliezen. Als het specifiek om kinderboeken gaat, zijn er nogal wat bewerkingen ontstaan vanuit zéér opvoedkundige aard. Gemaakt door volwassen opvoeders die de aan hun zorg toevertrouwde pupillen willen beschermen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het schrappen van de gruwelijkheden des levens die in menige moralistische optiek de oude verhalen ontsieren. Er zijn dan ook versies gepubliceerd waarin Roodkapje melk brengt naar haar grootmoeder, terwijl Grimm wel degelijk wijn heeft voorgeschreven. In ons stukgelezen sprookjesboek uit 1952 wordt dat zelfs uitgelegd door moeder, die zegt: Roodkapje, breng een koek en een fles wijn naar grootmoeder, die ziek en zwak is en ervan zal opknappen. Je kunt die wijn uit Roodkapjes mandje gemakkelijk als levenwekkend opvatten, maar blijkbaar zien bezorgde opvoeders die fles eerder als een opwekking tot alcoholisme of dronkenschap. Men stelle zich voor hoe lastig de getergde opvoeder het moet hebben gehad om zijn pupil aan het opensnijden van de wolf te laten ontkomen! Eerder bevatte het mandje dat moeder meegaf trouwens ‘une galette’ en ‘un pot de beurre’ (zie Moeder de Gans). Die wijn kwam er dus láter bij en werd door | |
[pagina 9]
| |
de gebroeders Grimm getolereerd. En dat terwijl die Duitse sprookjesverzamelaars de opvoedkundige moraal bepaald niet schuwden!Ga naar voetnoot2. Kijk maar hoe het verder gaat in ons oude sprookjesboek: Ga direct, voor het warm wordt, gedraag je netjes en loop niet van het pad af, want dan breek je het glas en dan heeft grootmoeder niets. Vergeet niet goedendag te zeggen als je er bent en kijk niet in alle kasten rond. De dan nog brave Roodkapje bezweert dat ze dat alles zal doen, de jonge lezer heeft de medicinale moraal mét het naar meer smakende verhaalbegin ingenomen, als wormcruyt met suycker. De Wolf die tegen water praatte is gebaseerd op een van de bekendste sprookjes. Maar het is zeker geen bewerking die een klassiek verhaal ‘modern’ leesbaar of pedagogisch verantwoord wil maken. Wie het boek van Imme Dros leest ontdekt een nieuw soort bewerking, eerder literair dan belerend of opvoedend. | |
‘Als wij er vanaf blijven dan blijft de jeugd er ook vanaf’Ga naar voetnoot3.Volgens het Lexicon van literaire termenGa naar voetnoot4. is een bewerking een: ...behandeling van een reeds bestaand werk om het voor een specifiek doel geschikt te maken. Vooral gebruikt in de zin van omzetting naar een ander genre of een ander, gewoonlijk ruimer of jonger leespubliek. B.v. de bewerking van klassieke werken tot jeugdboeken. De voor bewerking in aanmerking komende ‘klassieke werken’ zijn volgens LannoyGa naar voetnoot5. sprookjes, mythen/sagen/legenden/fabels, direct voor kinderen geschreven werken (denk aan Alice in Wonderland) en voor volwassenen geschreven boeken die langs een omweg kinderen bereikten (zoals Robinson Crusoë). In de moderne Nederlandstalige jeugdliteratuur is het bewerken van klassieke werken voor jeugdige lezers niet onopgemerkt gebleven. In 1995 stond het klassieke kinderboek centraal tijdens symposia in Tilburg en Utrecht. Nicolaas MatsierGa naar voetnoot6. sprak in Utrecht zelfs van een tijdgeest, toen hij vaststelde dat ‘allerlei soor- | |
[pagina 10]
| |
ten klassieken’ zich ‘weer’ mogen verheugen ‘in grote belangstelling, bij volwassenen zowel als bij kinderen’. Hij had een reeks als Oud Goud al ‘geruime tijd’ gemist. Daarbij zag hij weliswaar herdrukken van diezelfde reeks over het hoofd. Ongetwijfeld moet hij hebben gedacht aan het verschijnen van een nieuwe serie, de Averbode klassiekers, aan de Odysseus-boeken van Imme Dros, of aan Paul Biegels moderne Brandaan en Reinaart de Vos. Het gelijk van Matsier voor 2002 kun je aflezen aan wat er momenteel te koop is. De onvolprezen Gids Boek en Jeugd toont dat aan. Vanaf het moment dat de 12+-boeken in een afzonderlijke Gids staan, bevat die 12+-Gids de rubriek ‘Sprookjes, volksverhalen, mythen, sagen en legenden’. Daar treffen we de nieuwe bewerkingen aan uit de Valentijnreeks of de reeks Mythen en sagen, beide van uitgeverij Averbode, de Sprookverhalen van Fontein, en ‘losse titels’ van onder meer Paul Biegel, Imme Dros, Evert Hartman, Wim Hofman en Anne Provoost. De ‘sprookverhalen’ zijn eigentijdse navertellingen door Agave Kruijssen van oude verhalen en legenden, zoals Het Lied van heer Halewijn, Elegast, Lancelot en Het Vrouwtje van Stavoren, ‘zeer geslaagde pogingen dit culturele erfgoed te doen herleven en door te geven aan 10 j.e.o.’, schrijft de Gids Boek en Jeugd 12+ 2001.Ga naar voetnoot7. En over Tijl UilenspiegelGa naar voetnoot8. schrijft de Gids ‘Van Daele moderniseerde het oorspronkelijke verhaal met respect en behield het speelse karakter’. De Valentijnreeks presenteert de liefdesgeschiedenissen van Medea, Beatrijs, Romeo en Julia en Salome. De Gids karakteriseert deze bewerkingen van Ed Franck onder meer met: ‘Anders dan in het oorspronkelijke verhaal worden de beweegredenen van Salome inzichtelijk gemaakt’ en ‘In de versie van Franck wordt de mogelijkheid open gehouden dat Medea zelf in leven blijft en nog allerlei verschrikkingen beleeft’. Zulke korte typeringen, die natuurlijk bedoeld zijn als consumenteninformatie, tonen tevens iets van de (gerealiseerde) intenties van de bewerkers. Ed Franck liet zich over zijn beweegredenen uit in interviewsGa naar voetnoot9.. De kern, het thema, ofwel het hart van het oorspronkelijke werk moest in elk geval gerespecteerd worden. Een bewerker mag inkorten, uitweiden, herhalingen schrappen, de structuur veranderen, dialogen inlassen, personages uitdiepen, de stijl moderniseren etc., maar die kern moest onaangetast blijven. Dit ‘bewerken uit schroom’ komt voort uit Francks behoefte aan cultuuroverdracht: bijvoorbeeld in het onderwijs kunnen kinderen via de bewerkingen kennis maken met het culturele erfgoed. Bovendien is een aantal meesterwerken uit de wereldliteratuur er doodeenvoudig niet meer, | |
[pagina 11]
| |
zo zei Henri van Daele, die samen met Ed Franck het idee voor het heruitgeven van klassieke werken uitvoerde. Hun keuze voor de reeks Averbode klassiekers is, bekennen ze, eigenzinnig, maar er is wel gelet op structuur, verhaal, boodschap en identificatiemogelijkheid: de jeugdige lezers van nu moeten rode oortjes krijgen van de (bewerkte) klassieke verhalen. De jury die Anderland van Paul Biegel bekroonde, prees eveneens het opnieuw vertellen voor de jeugd aan. Maar ze wees er tevens op dat het niet om louter navertellen mocht gaan: het voor jonge lezers toegankelijk maken van ‘zulke mythen en verhalen’, in dit geval de Brandaanmythe, diende te gebeuren ‘op een manier die aan de oorspronkelijke literatuur geen afbreuk doet en het jeugdig publiek serieus neemt’. Het was onder meer deze visie die Quirin van Os bracht tot de stellingname voor haar onderzoek Woorden reizen langs kromme wegen (1995)Ga naar voetnoot10.: het toegankelijk maken van het culturele erfgoed draagt bij tot het slechten van de kloof tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen. In haar onderzoek ging zij vooral na hoe dat culturele erfgoed wordt doorgegeven. Haar optiek belicht tevens de veranderende motieven voor het bewerken van klassieke werken voor de jeugd. | |
Alles voor de jeugdige lezer!Op het moment dat Verlichtingspedagogen niet meer geloofden in de relatieve gelijkheid tussen kind en volwassene betekende schrijven voor kinderen: adaptatie naar onderwerpskeuze, genre en stijl. En omdat er geen specifieke teksten voor kinderen waren, leidden zulke pedagogische overwegingen tot het bewerken van voor volwassenen bestemde literatuur. Het beroemdste voorbeeld is Robinson Crusoë in de bewerking van Heinrich Campe. Dit boek laat zien wat er bij zulke bewerkingen kan gebeuren. Het oorspronkelijke ik-verhaal van Daniël Defoe kreeg van Campe een kader mee van een vertelavond in een gezin. Terwijl in het originele verhaal het overleven in primitieve omstandigheden prevaleert is bij Campe de terugkeer in de familie ineens belangrijker geworden!Ga naar voetnoot11. De denkbeelden van de Verlichte pedagoog blijken bepalend voor de aard van de bewerking. Veranderingen in het denken over kind en opvoeding zorgden voor andere opvattin- | |
[pagina 12]
| |
gen over het uitgeven van teksten voor de jeugd. De Vom Kinde aus-Bewegung zag bijvoorbeeld veel in het zinvol verkorten van ook voor kinderen waardevolle literatuur die voor volwassenen was geschreven. De Kunsterziehungsbewegung keerde zich juist tegen bewerkingen, omdat elke bewerking het oorspronkelijke werk zou schaden. Inmiddels ging het natuurlijk al lang niet meer om het bewerken ter compensatie van het gemis aan jeugdliteratuur, maar om een bekommernis met de smaakontwikkeling van jeugdige lezers. Adaptaties waren noodzakelijk in de opvoeding en scholing van de jeugd, was het adagium van de voorstanders van het bewerken van teksten die waardevol, maar voor kinderen te moeilijk, te ontoegankelijk, of te ouderwets waren. Zulke ideeën hielden lang stand, want ook in de jaren vijftig van de twintigste eeuw spoorden uitgevers hun schrijvers aan om ‘in vroeger eeuwen verschenen gekende werken’ te bewerken voor de jeugd. Robert BaccarneGa naar voetnoot12. laat deze vaststelling gepaard gaan met de verzuchting dat dit vaak tot slechte verhalen leidde: Er werd te hard en te onoordeelkundig bewerkt en herwerkt, zodat slechts fragmentarische en rammelende allegaartjes overbleven. (...). De soms ellenlange beschrijvende, verklarende en moraliserende stukken die door de jeugd of de moderne mens niet worden geapprecieerd, hadden eertijds wél hun zin en vormden zelfs een belangrijke schakel in het boek. Die werden door bewerkers meestal weggelaten, zodat alleen de avontuurtjes overbleven. Zonder de verbindende ‘droge’ teksten vervielen ze tot een reeks losstaande anekdootjes. In de jaren zestig bepaalde internationale samenwerking de wijze van bewerken. Uitgevers speculeerden er op dat de naam van beroemde hoofdfiguren - Robin Hood, Ben Hur of Don Quichotte - succes zou garanderen: ‘Odysseus werd langs Italië om tot onze jeugd gebracht. Maar wat die te lezen kreeg was helemaal Homeros niet meer, wel een troebele soep van dwaze Griekse mythen.’Ga naar voetnoot13. Als positieve uitzondering was er de reeks Oud Goud van uitgever Van Goor onder leiding van P. de Zeeuw. Hij wilde de jeugd vooral informatie verschaffen. | |
[pagina 13]
| |
Voorafgaand aan het eigenlijke verhaal over Robinson Crusoë (1957) gaf De Zeeuw bijvoorbeeld in enkele regels informatie over de tijd waarin de Robinsonauteur Defoe leefde, etc. Hij maakte er ook melding van dat het verhaal op een waar gebeurde geschiedenis berust - dat zou de aantrekkelijkheid van het boek vergroten. Dat het verhaal echt gebeurd was, rechtvaardigde de bewerking: ‘Natuurlijk moet dit mooie boek een plaats hebben in onze serie Oud Goud. Daarin vinden jullie immers alle mooie verhalen uit vroeger tijden? En daarin heeft nu ook Robinson Crusoë zijn plaats.’ De bewerkingen van De Zeeuw oogstten lof om de moderne, aansprekende taal en stijl en omdat ze de juiste dosering van oude en aangepaste of vernieuwde tekstfragmenten bevatten. De Zeeuw stelde zich bescheiden op en noemde zich ‘naverteller’. Brinkman en JansseGa naar voetnoot14., die in hun scriptie ook deze Robinson-bewerking bespreken, stelden vast dat ‘het meest in het oog springende bewerkingsverschijnsel (..) de aanwezigheid van illustraties [is]. Het toevoegen van afbeeldingen, waar ze voorheen niet waren, zegt iets over hoe de bewerker zijn of haar publiek inschat’. Vermeldenswaard is nog dat eerder door P. de Zeeuw verzorgde bewerkingen soms later opnieuw werden bewerkt voor de Oud Goud-reeks. In 1946 kwam P. de Zeeuw met zíjn Gulliver, in 1981 verscheen Gullivers reizen weer, ‘Vrij naverteld door Peter van Gestel voor jeugdige lezers’. Brinkman en Jansse zagen dat in de editie 1981 het taalgebruik was gepopulariseerd en dat de stijl werd verlevendigd. Waar mogelijk waren er bovendien dialogen toegevoegd. De allerbeste in de categorie adaptatieve bewerkingen waren die waarin het oude gegeven - niet het oude verhaal! - op een ‘totaal andere wijze werd herschreven, zelfs zover doorgedreven dat het een nieuw verhaal werd’.Ga naar voetnoot15. Dat geldt misschien wel voor de bewerking die Anton Quintana in 1982 maakte van Tijl Uilenspiegel en die nog in 1992 een herdruk kreeg. Al na globale lezing blijkt dat Quintana rekening houdt met de beperkte kennis van zijn lezerspubliek. De verteller richt zich regelmatig tot de jonge lezer om uitleg en verklaringen te geven over de context en de gebeurtenissen in het verhaal. Hij begint daar al mee in de eerste zinnen: Wanneer precies weten we niet, maar zo rond het jaar 1300 werd er in het gehucht Kneitlingen in Duitsland een jongetje geboren. ‘Nou èn?’ zul je misschien zeggen. ‘Wat dan nog? Er worden zoveel jongetjes geboren’. Dat is waar, maar dit jongetje was een heel bijzonder jongetje en waaróm, dat kun je in dit boek lezen. | |
[pagina 14]
| |
Henri van Daele nam Tijl Uilenspiegel ook op in de Averbode klassiekers. De lay out van het omslag maakte hém tot auteur van het verhaal. In een nawoord staat evenwel informatie over Tijl en zijn schepper Charles de Coster. Joep Bertrams zorgde voor illustraties die het verhaal ondersteunen en achterin staat een verklarende woordenlijst: ook manieren om onervaren lezers te helpen. Uit een analyse blijkt dat Van Daele De Costers grondverhaal zeer nauwkeurig aanhield.Ga naar voetnoot16. In de volgorde van het verhaal is, op hele kleine uitzonderingen na, niet ingegrepen. De bewerking bestaat vooral uit weglatingen op tekst- en taalniveau. In de tekst zijn vooral episodes of elementen weggelaten die erotisch of seksueel getint zijn. Daarnaast zijn veel Uilenspiegel-streken geschrapt. Van Daele heeft bovendien flink bekort op beschrijvingen, dialogen, getuigenissen, preken et cetera. De verhaallijn van de zoektocht werd versterkt, minder belangrijke verhaallijnen bleven gehandhaafd, maar werden korter behandeld. Het aantal verhaallijnen is door weglating van episodes ingekort. Hierdoor kreeg het verhaal meer vaart, een manier van bewerken die duidelijk maakt dat er rekening is gehouden met het concentratievermogen van de (jonge) lezer. Deze voorbeelden laten zien hoe een klassiek verhaal bewerkt kan worden. Er zijn meer mogelijkheden. | |
Korter, langer of vrijer?Hoe snijd je een oorspronkelijk voor volwassenen geschreven verhaal op maat voor kinderen? Hoe giet je een oud verhaal in een nieuwe toegankelijke vorm? Volgens GärtnerGa naar voetnoot17. zijn er bij ‘literaire’ bewerkingenGa naar voetnoot18. minstens vier grondvormen te onderscheiden: inkorting, uitbreiding, behoedzame bewerking en vrije bewerkingGa naar voetnoot19.. In het eerste geval is er een keuze gemaakt uit het originele werk. Er zijn (soms omvangrijke) delen, fragmenten of enkele hoofdstukken geschrapt. Tegelijkertijd is de tekst op taalkundig niveau bewerkt. Hier hebben we al een aantal voorbeelden van genoemd (Tijl Uilenspiegel, Oud Goud en de Averbode-series). Het gaat daarbij met name om verhalen die oorspronkelijk voor volwassen zijn geschreven en voor de jeugd ‘te moeilijk, te omvangrijk’ etc. worden geacht. Bij de tweede grondvorm gebeurt het tegenovergestelde: er zijn juist hoofdstukken of elementen toegevoegd, er vinden uitweidingen plaats, of er zijn nieuwe verhaallijnen bijgekomen. Een voorbeeld hiervan is toevoeging van Heinrich Campe van het vertelkader aan Robinson Crusoë. | |
[pagina 15]
| |
Als het origineel qua vorm en inhoud zoveel mogelijk gehandhaafd bleef, maar veranderingen zijn aangebracht op stilistisch en/of op orthografisch gebied - bijvoorbeeld vereenvoudigingen en actualiseringen van de woordenschat - spreekt Gärtner van een behoedzame bewerking. Voorbeelden hiervan zijn meer in de hoek van ‘herdrukken’ te vinden, zoals de opnieuw vertelde Pinkeltje-verhalen of de gemoderniseerde versie van Dik Trom. Bij de vrije bewerking tenslotte is de kern van het oorspronkelijke werk nog wel herkenbaar, maar heeft de bewerker er een volledig nieuw werk van gemaakt. De tekst is bijvoorbeeld omgevormd, omgezet, van nieuwe perspectieven voorzien, verlevendigd etc. Een voorbeeld hiervan is het al genoemde Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen van Wim Hofman. Paul ClaesGa naar voetnoot20. gebruikte voor het beschrijven van intertekstuele relaties tussen teksten de categorieën van de klassieke retorica. Hij onderscheidde vijf transformatiemogelijkhedenGa naar voetnoot21., en dit beschrijvingssysteem bleek bruikbaar voor het benoemen van verschillen en overeenkomsten tussen klassieke teksten en de bewerkingen daarvan voor kinderen. Als een bewerking voornamelijk beoogt om langdradige beschrijvingen in te korten, vaagheden wil verduidelijken, kortom: rekening houdt met de (on)mogelijkheden van de jonge lezer, dan zijn die bewerkingen doelgroepgericht. Die intentie moet menig opvoeder hebben gedreven. Ze leidt vooral tot het behulpzaam willen zijn, tot bescherming, bevoogding en moraliseren. Maar ingrepen in een klassieke tekst kunnen ook leiden tot een nieuw verhaal, of zelfs tot een parodieGa naar voetnoot22., tot een ander perspectief of plaatsing in een andere context. Postmoderne intertekstualiteit betekent de (literaire of culturele) traditie opvatten als materiaal dat ‘bewerkt, getransformeerd en gerecycleerd kan worden, zonder dat men zich aan zijn oorspronkelijke functie veel gelegen laat liggen’, aldus Claes. Zo geeft Imme DrosGa naar voetnoot23. een verregaande interpretatie van het verhaal van Homerus. Odysseus, een man van verhalen kan daarom een vrije bewerking worden genoemd. Zij transformeerde de Odysseia-tekst dusdanig dat er een nieuw verhaal is ontstaan, een bewerking waarin Telemachus centraal staat. Door de zoektocht naar zijn vader ontwikkelt hij zich van een twijfelende, beïnvloedbare en onzekere jongeman tot een volwassen held, een waardige zoon van zijn vader. In dit | |
[pagina 16]
| |
nieuwe (Dros-)perspectief is de vader-zoon relatie dus een factor van betekenis geworden. Imme Dros laat de personages vanuit hun subjectieve, ‘onbetrouwbare’ visie vertellen, waardoor het bestaan van de mythische held Odysseus in twijfel wordt getrokken. Hij komt zelf slechts aan het woord in een ingebed verhaal van Athene. In deze vrije bewerking blijft het daardoor onduidelijk of Odysseus een ooit bestaande held of slechts een fictief personage is. Odysseus bestaat alleen in taal, als een man van verhalen. Ook Paul Biegel speelt in Anderland met zijn literaire bronnen. In Anderland vertelt Biegel hoe verhalen verteld en doorverteld worden. Hoe ze daarbij veranderd worden en welke rol bijgeloof daarin speelt. Hij vertelt hoe mensen tot helden gemaakt worden en waarom de Kelten zo gefascineerd zijn door de Overkant. Het proces van de mondelinge overdracht is in het verhaal gethematiseerd. Sommige vrije bewerkingen zijn waarlijk literaire verwerkingen. | |
Literatuur voor kinderenDe wolf die tegen water praatte heeft charme omdat het een variatie is op een thema dat bekend wordt verondersteld. Maar het is niet alleen daarom intrigerend. Het is een ontroerend verhaal over een zielige wolf die heimwee heeft naar ‘het Noorden’, zijn moederland. Het is een verhaal vol poëzie en melancholie. Imme Dros bereikte dat ‘literaire’ effect door haar taal en stijl en doordat de lezer het verhaal vanuit de wolf kan meebeleven. Op het moment evenwel dat je Roodkapje herkent, ontstaat er extra esthetische bevrediging, een feest der herkenning, of liever een leesplezier-der-herkenning. ‘Weet je de weg naar het huisje van Grootmoeder?’ De Wolf schrok, viel half om en keek over zijn schouder. Wie durfde hem zomaar aan te spreken? Achter hem stond een mens en niet eens een groot mens, maar een heel kleintje. Een meisje heette zoiets nietigs. Was hij eigenlijk nog wel een wolf, als een mens niet eens meer voor hem wegrende? Er ontstaat een dialoog tussen de wolf die tegen water praatte en het kleine mensje, die als volgt eindigt: Mijn moeder zei het al. Denk erom dat je niet van de weg afgaat. Loop vooral rechtdoor naar het huisje van Oma. Anders verdwaal je in het bos en in het bos zit de Boze Wolf. Alles is precies gegaan zoals ze zei, dus straks kom ik de Boze Wolf ook nog tegen. Dan is mijn moeder helemaal woedend als ik thuiskom. ‘Hoe heet jij?’ ‘Noordenloos’, zei de Wolf, ‘En hoe heet jij?’ ‘Roodkapje’, zei het meisje. | |
[pagina 17]
| |
Waarna Roodkapje nog even uitweidt over het rode mutsje, dat gewoonlijk in de eerste alinea van alle Roodkapje-verhalen wordt genoemd. Op dit moment heeft de lezer niet alleen het genre sprookje herkent, maar zelfs het specifieke sprookjesverhaal Roodkapje: we ervaren het effect van intertekstualiteit, een tekststrategie die veel moderne literatuur kenmerkt - en misschien wel alle literaire teksten. Het type ‘bewerking’ van Imme Dros verdient een eigen aanduiding, bijvoorbeeld ‘literaire verwerking’. Daarmee willen we andere vormen van bewerking, zoals de Alice-vertaling van Nicolaas Matsier, of De vloek van Polyfemos van Evert Hartman niet literair declasseren. Het gaat om de waarneming dat het scala van de jeugdliteratuur uitgebreid werd met die literaire verwerking, een fenomeen dat we bovendien herkennen als er klassieke motieven worden ingezet, zoals in Het vlot van Wim Hofman, of in De reizen van de slimme man van Imme Dros.Ga naar voetnoot24. De grenzen van het literaire verwerken zijn trouwens niet altijd duidelijk (maar waarom zou dat ook moeten?). We spraken al over de intenties van Ed Franck en Henri van Daele. Zij willen de kern van de klassieke verhalen behouden. Toch voegde Franck wel degelijk eigen interpretaties toe, bijvoorbeeld aan Beatrijs. Max Verbeek merkte op dat Ed Franck een mooi verhaal van Beatrijs heeft gemaakt, waarbij zelfs het beroemde begin - ‘Van dichten comt mi/cleine bate. Die lieden raden mi dat ict late’ - knap is vertaald.Ga naar voetnoot25. Hij noemde het verder een vondst dat de nieuwe verteller een flash back opnam over de verliefdheid van de twaalfjarige Beatrijs, en uitvoerig ingaat op de liefdesnachten van Beatrijs en haar (nu: Egidius geheten) geliefde. ‘Lezers van nu doe je daar een plezier mee’, weet Verbeek. Interessant is dat hij er vervolgens op wijst dat die lezers ongetwijfeld niet op de hoogte zijn van de regels van de hoofse minne, zodat een aantal gedragingen van de hoofdpersonages volstrekt raadselachtig moet blijven: Waarom laat Egidius Beatrijs na zeven vette (liefdes)jaren in de steek? Waarom kiest Beatrijs eerst voor de prostitutie en pas dan voor de bedelstaf? Hier wreekt zich het ontbreken van commentaar uit de voor schoolgebruik gemaakte Beatrijs-edities is zijn constatering. Wij onderstrepen nu vooral de meer literaire gedrevenheid die deze be/verwerking stuurde. Nog een ander voorbeeld. In Peter Van Gestels Mariken trekt het in het Waanwoud opgegroeide vondelingetje de wereld in. Ze ontdekt er allerlei soorten men- | |
[pagina 18]
| |
sen, probeert een jongen te helpen die als een soort Hans (van Hans-en-Grietje) wordt vastgehouden door een heksachtige vrouw, en terechtkomt bij een troep toneelspelers. Zij voelt zich thuis bij die rondreizende artiesten, onder andere bij Joachim die de Duvel speelt. Steeds zijn er reminiscenties aan het verhaal van Mariken van Nieumeghen, maar Van Gestels Mariken blijft onschuldig.Ga naar voetnoot26. De wereld van deze Mariken is die van ‘Lang geleden, toen de mensen zich niet vaak wasten’, waarmee de auteur een literaire variant geeft van de klassieke sprookjesformule.Ga naar voetnoot27. Het is een verhaal waarin andere verhalen op subtiele, ontroerende, poëtische manier zijn verwerkt. Aukje Holtrop noemde Mariken een lofzang op vertellen, want het staat vol met: ...duivelsverhalen en sprookjes, nachtmerries en wensdromen, bijzondere versies van het scheppingsverhaal, toneelstukken waarin de duivel en de zwarte dood een rol spelen, verhalen van mensen die voor god willen spelen of voor de duivel, vrome bekeringsverhalen en het prachtige verhaal van het verboden kind Ganzerik dat net als Mariken tussen de ganzeriken te vondeling gelegd werd. Mariken is in onze optiek een sprankelend voorbeeld van nieuwe verhalen die berusten op oude verhalen en die jeugdboekenauteurs wisten te inspireren tot literaire hoogstandjes, een vorm van bewerken die literair is en niet in de eerste plaats pedagogisch of moralistisch: een literaire verwerking dus. Van Gestel gaf zijn boek een motto mee uit het middeleeuwse mirakelspel: ‘Schoon kint, en vreest grief noch smerte; Ick en sal u hindere, grief noch quaet doen.’ Dat motto oogt hypocriet-moraliserend, vooral als we beseffen dat het de duivel is die spreekt. We weten immers uit de verhalen wat duvelse uitspraken waard zijn. Maar waarom zou je het motto niet opvatten als een geruststelling voor de lezer van het verhaal, of voor degenen die luisteren naar vertellers? Bijvoorbeeld als ze luisteren naar oude verhalen, die met veel literair vernuft voor nieuwe lezers worden verteld? |
|