Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 15
(2001)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
Negentiende-eeuwse kinderboeken in soorten en maten
| |
Onbevooroordeeld en veelzijdigEen belangrijke verdienste van Lust en leering is de onbevangenheid waarmee het echtpaar Buijnsters zijn onderzoeksobject tegemoet treedt. En met onbevan- | |
[pagina 399]
| |
gen bedoel ik zeer zeker niet zonder kennis en zonder bagage, wel: zonder vooroordelen. Ze proberen, zoals boek- en literatuurhistorici tegenwoordig betaamt, eigentijdse literaire normen los te laten en de oude boeken in hun historische context te bekijken. In hun tekst hameren ze zelf regelmatig op het belang hiervan en delen ze - terecht - links en rechts reprimandes uit naar mensen met een kortzichtiger blik. In het hoofdstuk over de moralistische vertelling stellen ze bijvoorbeeld: ‘Natuurlijk kan het niet de bedoeling zijn om de hier aan de orde zijnde verhalen als literatuur voor fijnproevers voor te stellen. Dat was ook helemaal niet het oogmerk waar deze auteurs naar streefden. Maar wie aan de kinderboeken die in de Biedermeier-tijd geschreven en hoog gewaardeerd zijn, recht wil doen, mag hun morele boodschap niet negeren. En dit te minder omdat ook de “grote” literatuur tot ver in de negentiende eeuw toe, gedragen werd door of zelfs de vertolkster was van een heel patroon van normen en waarden. Voor onze literaire smaak mogen deze zedenkundige vertellingen dan misschien weinig meer te bieden hebben, als barometer van de publieke moraal uit die periode verdienen ze juist alle aandacht.’ (blz. 21) Vlijmscherp is ook hun uitval naar de Haagse kunstcriticus Loffelt die in 1893 in studio Pulchri een tentoonstelling van Engelse prentenboekenkunst organiseerde, ter lering en verbetering van de Nederlandse wanproducten die er naar zijn oordeel afschuwelijk uitzagen. B&B constateren dat Loffelt het Nederlandse aanbod schromelijk tekort deed: ‘Wat een onzin, en vooral, wat een pretentie! (...) deze voorstelling van zaken [miskent] het geheel eigene wat zeker in de periode 1770-1840 aan Nederlandse kinderboeken op de markt is gebracht. Hier geldt eens te meer: onbekend maakt onbemind.’ (blz. 356) Bovendien constateren ze - en dat lijkt me ernstiger - dat vele geschiedschrijvers na Loffelt klakkeloos diens oordeel overnamen: ‘En zijn bewonderend geluid [voor de Engelse prentenboeken, br] echode sindsdien door in vrijwel alles wat er daarna over de vormgeving van het oude Nederlandse kinderboek geschreven is. Met die Meermanno-tentoonstellingscatalogus als voorlopig sluitstuk’ (blz. 356). Het is deze onbevooroordeelde blik en de veelzijdigheid waarmee Lust en leering zich van voorgangers onderscheidt. Wie tot voor kort iets wilde weten over het negentiende-eeuwse jeugdboek kon - afgezien van deelstudies zoals de proefschriften van Wirth over kinderpoëzie en van Rietveld-van Wingerden over het jeugdtijdschriftGa naar voetnoot2. - terecht bij de historische overzichten van Knuttel-Fabius, Riemens-Reurslag, D.L. Daalder en het betreffende hoofdstuk in | |
[pagina 400]
| |
Uit: Geheel nieuw groot en vermakelijk Prentenboek voor Kinderen van Vaderlandsche Kunsten, Ambachten en Bedrijven.
Zaltbommel, Johannes Noman, 1826. De hele Bibelebontse bergGa naar voetnoot3.. Van hen past op Riemens-Reurslag (1949) het etiket eenzijdige geschiedschrijving het best. Tenminste, voor zover het de negentiende eeuw betreft. Verder is haar aanpak juist heel ruim: wat hoofdstukken over genres (het sprookje en klassieke jeugdboeken als Robinson Crusoe en Alice in Wonderland), een institutioneel hoofdstuk avant la lettre over producenten en bemiddelaars van het jeugdboek (maar dit betreft alleen de twintigste eeuw) en enkele historische hoofdstukken. Onder die laatste valt ook het hoofdstuk over de negentiende eeuw, een periode die wordt weggezet onder de noemer ‘het moralistische kinderboek’. Het negentiende-eeuwse kinderboek is, aldus Riemens-Reurslag, moralistisch en vrijwel altijd in de dichtvorm. Wie B&B erop naslaat, weet dat de negentiende eeuw het nodige ongecompliceerde proza voor de jeugd bood. Knuttel-Fabius kan om te beginnen een onvolledigheid in vorm verweten worden: bij haar ontbreken een inhoudsopgave, verwijzingen naar geraadpleegde literatuur en bronnen alsmede een register. Enige systematiek ontbreekt ook in haar inhoudelijke beschrijving van de jeugdliteratuur vanaf eind zestiende tot eind negentiende eeuw. Ze springt heen en weer door de tijd en vergelijkt daarbij auteurs en titels alsof het tijdgenoten zijn. Al lezend wordt duidelijk waar het Knuttel-Fabius vooral om te doen is: ze toetst ‘oude kinderboeken’ op hun moraal, waarbij ze een vooringenomenheid aan de dag legt die meer over haar | |
[pagina 401]
| |
eigen tijd dan over het onderzochte verleden zegt, getuige woorden als ‘Hier staan wij nu voor een staaltje van zeer onzuivere moraal in een kinderboek en dit geeft mij aanleiding om in een volgend hoofdstuk aan te toonen hoeveel onzuivers en onreins de kinderboeken bevatten in een tijd, waarin het moraliseeren, het wijsgeerig getheoretiseer over deugd en goede zeden juist overheerschend aan de orde zijn.’Ga naar voetnoot4. Om vervolgens in dat hoofdstuk enkele staaltjes te geven van onoirbaarheden in kinderboeken. Erna keert ze terug naar ‘reiner kringen’, maar daarin is de moraal dan weer te ‘zwoel’Ga naar voetnoot5.. En zelfs het serieuze, degelijke werk is voor ‘het tegenwoordig opgroeiende [geslacht] ongenietbaar’.Ga naar voetnoot6. De negentiende eeuw staat er weer gekleurd op. Daalder is in feite de eerste die een literatuurgeschiedenis, van middeleeuwen tot (zijn) heden, schreef en bovendien zijn aanpak verantwoordt. Waar Knuttel-Fabius het kinderboek vanuit de pedagogiek benaderde, kiest Daalder nadrukkelijk voor een literaire benadering. Hij verdeelt de negentiende eeuw in drie blokken: 1800-1830, 1830-1880 en 1880-1900. Samen goed voor krap veertig pagina's van de in totaal 264 (minus de bijlagen), waarbij Daalder elke periode ook nog eens start met de volwassenenliteratuur in vogelvlucht. Niet erg veel, als men dat vergelijkt met de rijke oogst van het echtpaar Buijnsters. Uit: Louise d'Aulnay, Gedenkschriften eener pop. Groningen, W. van Boekeren, [1840].
| |
[pagina 402]
| |
Terecht heeft men Daalder bekritiseerd op al te veel namedropping. Alleen voor de echt goeden - de auteur hanteert een strikt literaire norm - reserveert hij enkele alinea's. In de eerste periode, zo meldt hij, ‘is niet veel van betekenis te vinden’: ‘overal staan de deugd, de goede manieren, de gehoorzaamheid, het nut op de voorgrond; humor ontbreekt, van kinderlijkheid valt niet veel te bespeuren, de taal is die van volwassenen’.Ga naar voetnoot7. In de tweede periode komt er volgens Daalder langzaam verbetering, onder meer door de vertaling van klassiekers en door de jeugdtijdschriften. Maar nog steeds zijn er, evenals in de derde periode, ‘maar enkelen, die er in slagen boven een zekere matheid en braafheid uit te komen - het meeste werk is tam en vertoont maar weinig sporen van de stormachtige beweging, die de literatuur der volwassenen zo heeft beroerd.’Ga naar voetnoot8. Een beetje poëzie, veel moralisme, wat avonturenromans, de klassiekers, daarmee heb je het bij Daalder wel gehad. Dan heeft het boek dat wilde afmaken wat Daalder was begonnen, De hele Bibelebontse berg, meer genres in de aanbieding. Desondanks valt het tegen wat de lezer hier aan nieuwe namen, nieuwe titels en nieuwe inzichten aantreft. Het staat allemaal wat ordelijker bij elkaar, maar wie een beetje thuis is in de negentiende eeuw, komt voornamelijk oude bekenden tegen. Of mist deze. Het voornaamste bezwaar dat tegen het hoofdstuk over de negentiende eeuw is ingebracht, is de onvolledigheid ervan. Frits Booy wijst op het ontbreken van het kerst- en sinterklaasverhaal en van prentenboekenGa naar voetnoot9.. Met name dat laatste is onbegrijpelijk. Uit de drie hoofdstukken die de auteurs van Lust en leering aan prentenboeken besteden, blijkt hoe belangrijk - en veelzijdig - prentenboeken destijds waren. Hoewel de auteurs geen uitgebreid inzicht in de contemporaine leescultuur geven, waren prentenboeken beslist niet louter leesvoer voor de kleintjes. | |
Genres en thema'sBuijnsters en Buijnsters verdelen de totale opgedolven oogst van een eeuw kinderboeken onder in een aantal genres en thema's. De opeenvolging van deze genres tonen tegelijkertijd een opeenvolging in de tijd. Het boek start bij de moralistische vertelling in de geest van de Verlichting en eindigt met het kunstzinnige prentenboek dat past binnen de Kunsterziehungsbeweging en de reformpedagogiek rond 1900. | |
[pagina 403]
| |
Natuurlijk treffen we in het boek oude bekenden aan. De moralistische vertelling, de ABC-boeken, de historische romans, de sprookjes en klassiekers, en de vaderlandslievende liedjes van J.P. Heye kennen we ook al uit andere overzichtswerken. Maar B&B brengen niet alleen hierin een fijnmaziger net aan (onder andere door veel meer auteurs en titels te behandelen), ze brengen ook tot nu toe - in elk geval relatief - onbekende genres voor het voetlicht. Een verrassing is het hoofdstuk over poppenboeken: een genre boeken voor meisjes om, al spelende met poppen, hun toekomstige rol als moeder en echtgenote kunnen oefenen. Dat mag oubollig klinken, wie moderne meisjes tijdens hun poppenspel bespiedt, weet dat er in feite qua spel niets veranderd is - al vinden we tegenwoordig dat je dergelijk gedrag maar beter niet moet stimuleren met speciale boeken. Opvallend is het hoofdstuk over bakerrijmpjes. Opvallend omdat dit genre in andere literatuurgeschiedenissen schitterde door afwezigheid.Ga naar voetnoot10. B&B kunnen het niet laten hier een opmerking over te maken: ‘Ook latere literair-historici hebben zich altijd beperkt tot de min of meer officiele kinderpoëzie, waarbij de negentiende-eeuwse baker- en kinderrijmpjes geheel buiten beschouwing bleven. Zelfs in het meest recente handboek met de intrigerende titel De hele Bibelebontse berg wordt de sleutel die de toegang geeft tot dit deel van de berg niet gegeven.’ (blz. 171) Nieuwe informatie bieden ook de hoofdstukken over Nederlandse vertalingen en navolgingen van buitenlandse klassiekers als Der Struwwelpeter en Old Mother Hubbard and her Dog. Het vormen tevens een mooie voorbeelden van hoe onbekommerd er destijds geplagieerd, gejat en gekopieerd werd. Met een passend Nederlands sausje uiteraard. | |
WillekeurigLust en leering heeft dus het nodige te bieden aan nieuwe informatie. Toch valt op de inhoud, of wellicht beter gezegd op de indeling daarvan wel wat af te dingen. Een voorbeeld: twee hoofdstukken zijn geheel gewijd aan een afzonderlijke auteur: J.J.A. Goeverneur krijgt een eigen hoofdstuk, evenals de inmiddels veel onbekendere Jan Schenkman. Dat komt een beetje willekeurig over. Waarom Heye niet ook vereerd met een eigen hoofdstuk? Zeker bij Goeverneur komen de auteurs ook in de problemen, want als veelschrijver beoefende hij vele genres en we komen zijn naam dan ook in tal van andere hoofdstukken weer tegen. Zo'n apart hoofdstuk lijkt vooral ingelast om het probleem op te lossen bij welk genre uitgebreide informatie te geven over Goeverneur. | |
[pagina 404]
| |
Het probleem van waar wat in te delen geldt in feite voor het hele boek. Auteursnamen buitelen over de grenzen heen, boeken zijn veelzijdiger dan dat ze zich in een genre laten opsluiten, sommige genres reizen de hele eeuw door. Dat leidt ertoe dat B&B sommige dingen dubbel melden en op andere plekken moeten terug- of vooruitwijzen. Echt dramatisch is dat niet - zeker niet met zo'n goed register - maar het legt wel precies bloot wat de moeilijkheden zijn bij het maken van een dergelijk boek. Kies je voor auteurs? Voor genres? Voor thema's? B&B doen het dus alledrie, maar nergens vind je een verantwoording van hun keuze. ‘Zesde avond’. Uit: Vertellingen van de goede oude Moeder Hubbard en haar Hondje.
Tweede druk. Gouda, G.B. van Goor, [1849]. | |
[pagina 405]
| |
Wat ik ook mis, is systematische aandacht voor de bredere context van de jeugdliteratuur. In het boek dat nu voorhanden is, is deze informatie verstrooid over het hele boek. In sommige hoofdstukken vind je ruime informatie over uitgevers, hier eens een zinnetje dat de ‘serieuze literaire tijdschriften het kinderboek links lieten liggen’, daar weer een glimp van wat het betekende jeugdboekenauteur te zijn. Ook hier weer doorzie je als lezer niet waarom in het ene hoofdstuk wel en het andere niet wordt uitgeweid over de belangrijkste uitgevers. Of waarom in het ene hoofdstuk wel uitgebreid wordt ingegaan op zeg de Verlichtingspedagogiek en elders gewoon gestart vanuit het boek. Het is alsof de auteurs omringd door een enorme berg boeken de boel wat geschikt en ingedeeld hebben en zijn begonnen te schrijven aan de afzonderlijke hoofdstukken. Te schrijven vanuit - en dat lees en voel je op elke pagina - een enorme geestdrift gecombineerd met feitenkennis en een precieze, kritische blik. Alleen het theoretische, literairhistorische kader en een verantwoording van de keuzes ontbreekt - het is in elk geval onzichtbaar voor de lezer. Het vertrekpunt ligt bij de berg boeken en niet, zoals hedendaagse literatuurhistorici bepleiten, vanuit een functionalistische benadering, met systematische aandacht voor instituties, literaire systemen en context.Ga naar voetnoot11. Alvorens een overkoepelend beeld van de jeugdliteratuur in de negentiende eeuw te krijgen zullen nog de nodige studies naar met name de (jeugd)literaire kritiek, de plaats van jeugdboekenauteurs in de hele literatuur, uitgeverijen, leescultuur moeten plaatsvinden. Lust en leering is een veelbelovend begin. En, voor zover ik kan nagaan, een veilig begin, omdat het een schat aan betrouwbare bibliografische informatie bevat. Wie een negentiende-eeuws kinderboek in handen krijgt, kan het voortaan onmiddellijk thuisbrengen in een van de rubrieken van B&B. En we weten nu tenminste dat de negentiende eeuw zo niet voor elk wat wils, toch in elk geval rijkgeschakeerd aanbod aan kinderboeken had.
P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse Kinderboek in de negentiende eeuw. Zwolle, Waanders, 2001. |
|