Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 15
(2001)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
Matzerathiaans trommelen
| |
[pagina 394]
| |
Heimeriks de genese van De hele Bibelebontse berg geschetst.Ga naar voetnoot1 Haar verhaal bevestigde de indruk dat de keuzes van de redactie vooral pragmatisch gemotiveerd zijn geweest. Redactie en auteursteam vormden bovendien een gelegenheidsformatie. Slechts enkelen van de negentien medewerkers aan het boek hebben hierna nog in jeugdliteratuurbeschouwelijke zin van zich laten horen. Recent verschenen belangwekkende publicaties van Anne de Vries en P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets (een bibliografie van achttiende-eeuwse kinderboeken en het elders in dit nummer besproken Lust en leering) zijn in niet geringe mate het resultaat van persoonlijk enthousiasme en grote speurzin, eerder dan van een uitgebreid of tenminste systematisch jeugdliterair onderzoeksprogramma. | |
Bibelebonts vervolgZal de jeugdliteratuurstudie dan nooit ‘tot volle waschdom’ komen? Onder deze titel vond in oktober 1999 in Utrecht een symposium plaats dat de stand van zaken inventariseerde. De bijbehorende, vorig jaar verschenen kloeke symposiumbundel Tot volle waschdom bevat achttien ‘bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur’. Het boek is ingedeeld in vier hoofdstukken en bevat hiernaast een in- en uitleiding. De symposiumorganisatie en redactie stond voor ogen om nader in te gaan op wat De hele Bibelebontse berg had laten liggen. In de praktijk leverde dat vier thema's op die met name de sociaalculturele en institutionele achtergronden van jeugdliteratuur belichten: ‘Auteurs en genres’, ‘Uitgevers en boekverkopers’, ‘Illustraties en illustratoren’ en ‘Leescultuur’. In de eerste plaats valt het op dat het volledige schrijfteam steviger gebed is in een academische context. Bijna alle auteurs hebben een academische opleiding, elf van de achttien zijn werkzaam aan een universiteit. Samen bestrijkt het team know-how op het terrein van de neerlandistiek, (kunst)geschiedenis, pedagogiek, leesbevordering, journalistiek en het bibliotheekwezen. Aan multidisciplinariteit dus geen gebrek. Heeft die door velen gewenste brede aanpak ook artikelen opgeleverd die ertoe doen? Is Tot volle waschdom inderdaad het op de achterflap beloofde belangrijke Bibelebontse vervolg? Bijna inherent aan de symposiumbasis van de bundel is dat importantie, aanpak en kwaliteit van de artikelen wisselen. Overzichtsartikelen en stukken over specialistische onderwerpen staan door elkaar. Ieder legt eigen accenten. Zo lijkt Theo Meder, die een goed gedocumenteerd overzichtsartikel schreef over de ontwikkeling van het Nederlandse sprookje in de afgelopen tweehonderd jaar, een van de door staatssecretaris van cultuur Rick van der Ploeg geformuleerde beleidszwaartepunten in zijn van oorsprong volkenkundig onderzoek te | |
[pagina 395]
| |
integreren. In grove lijnen schetst hij hoe volkssprookjes in de loop van de tijd steeds nadrukkelijker zijn afgedaald naar het wat lieflijker (lees: minder gruwelijker) terrein van de kinderliteratuur en hij inventariseert hun populariteit. En passant is zijn bijdrage een pleidooi voor een vanzelfsprekender inter- of multiculturele studie van het moderne leesgedrag van kinderen en jongeren. Gegevens over leesgedrag zijn in Tot volle waschdom op uiteenlopende manieren verkregen. Zo baseert Meder zich op enquêtes, Arianne Baggerman op historische egodocumenten en Pieter Boekholt op historische schoolboekenlijsten. Anderen gebruiken achttiende-eeuwse advertentiegegevens (Jeroen Salman) of inschrijvingen (zoals opdrachten) in negentiende-eeuwse kinderboeken (Frits Booij) om meer inzicht te krijgen in het functioneren van de jeugdliteratuur. Hoewel deze artikelen soms aardige inkijkjes opleveren in de historische omgang met en misschien ook wel betekenis van kinderboeken, ontstijgen ze zelden het niveau van degelijke cijferinventarisatie en brave filologie. Dergelijk onderzoek brengt frustraties met zich mee. Het besluit van het artikel van Booij is in dit opzicht bijna exemplarisch. Na zijn conclusie dat zijn onderzoek ‘tot nu toe niet erg veel en overwegend incidentele gegevens’ opleverde, stelt Booij vast dat het van toeval en volharding van onderzoekers af zal hangen, of er meer en vruchtbaarder onderzoeksmateriaal aan het licht zal komen. ‘Dus of dit struikje tot volle wasdom zal komen, is nog de vraag.’ Al vanaf het verschijnen van De hele Bibelebontse berg benadrukt Anne de Vries dat er eerst nog heel veel exploratief onderzoek verricht moet worden, voordat er een scherper beeld kan ontstaan van de geschiedenis van de jeugdliteratuur. In zijn ogen schetst deze bestaande jeugdliteratuurgeschiedenis eigenlijk slechts grofkorrelige contouren. Zelf schrijft De Vries een boeiend artikel over de kinderpoëzie van na Hieronymus van Alphen. En vorig jaar verscheen van zijn hand de bloemlezing Van Alphen tot Zonderland, door zowel zichzelf als anderen al een ‘Komrij van de jeugdpoëzie’ gedoopt.Ga naar voetnoot2. Onderzoekers kunnen hiermee enthousiast aan de slag. | |
IllustratiegeschiedenisUitputtend bronnenonderzoek is natuurlijk niet de enige manier om de Bibelebontse brei te ontginnen. Soms werkt een zoeklicht op een afzonderlijke titel ook inzichtelijk. Zo volgt Theo Gielen de illustratiegeschiedenis van Piet de Smeerpoets. De ontwikkeling van deze ragebol in Biedermeier-kledij, via tragische antiheld in tafelkleed tot gestileerde punker (met aan het einde van de negentiende eeuw nog een brave duts-variant) geeft inzicht in de overwegingen van uitgevers en drukkers en de smaak van het publiek. | |
[pagina 396]
| |
Nergens weken de afbeeldingen van Der Struwwelpeter zo sterk af van de Duitse originelen als bij ons te lande. Misschien vormt de illustratiegeschiedenis van Piet de Smeerpoets zo al een bescheiden kiem van de oorspronkelijkheid en relatieve autonomie waarom Nederlandse illustratoren nog steeds bekend staan. Een bijdrage die in feite in het verlengde ligt van die over kinderboekenillustraties, is Hans Matla's artikel ‘Van centsprent tot album’. Matla is stripboekendeskundige bij uitstek en schrijft over de ontwikkeling van het beeldverhaal. Zo vult hij inderdaad een lacune in De hele Bibelebontse berg op. Van oudsher vormt de strip een populair genre, dat wordt verslonden door de jeugd en vaak niet minder geliefd is bij volwassenen. In de afgelopen postmoderne decennia zijn de grenzen tussen hoge en lage kunsten, literatuur en commercie geslecht. In dezelfde periode heeft het stripverhaal zich een volwaardige plaats in de leescultuur verworven. Hoewel begrijpelijk vanwege het korte bestek van zijn artikel is het jammer dat Matla niet uitgebreider ingaat op de dubbelpubliekselementen in veel strips. De verschijning van veelgeprezen stripbewerkingen van wereldauteurs als KafkaGa naar voetnoot3 en ProustGa naar voetnoot4 en series die het ideeëngoed van de grote filosofen verstript samenvatten, illustreert de prominente plaats van het beeld in de moderne cultuur. Er vallen veel interessante parallellen te trekken tussen de volwassenwording van de strip en de literaire emancipatie van de jeugdliteratuur. Of en hoe dit onderzoek ook verder uitgewerkt wordt, een nieuwe geschiedenis van de jeugdliteratuur zal nadrukkelijk plaats moeten inruimen voor de moderne beeldcultuur. Tot volle waschdom sluit af met een ‘Synthese’ van Annie M.G. Schmidthoogleraar Helma van Lierop. Zij schetst de ontvangst die De hele Bibelebontse berg ten deel viel en stipt het debat aan dat gevoerd wordt over de opzet van een nieuwe literatuurgeschiedenis. Ze trekt lijnen tussen de vele artikelen en onderstreept het belang voor de institutionele factoren binnen de jeugdliteratuur. Terecht merkt zij echter ook op dat de jeugdteksten zelf en hun auteurs onverminderd een plek in het centrum van de belangstelling verdienen. Om te concluderen dat er enerzijds inderdaad nog heel veel onderzoeksmateriaal verzameld en geïnventariseerd moet worden, terwijl anderzijds nagedacht moet blijven worden over ‘een duidelijk en overkoepelend concept’ om samenhang te brengen in een vervolgjeugdgeschiedschrijving. Het lijkt me dat ze hier misschien wel haar belangrijkste hoogleraarstaak formuleert. Er moet nog heel veel geroffeld en getrommeld worden. Met Oskar-Matzerathiaanse overtuiging, eigenwijsheid en gretigheid. En af en toe een flinke paukenslag. | |
[pagina 397]
| |
Berrie Dongelmans, Nettie van Rotterdam, Jeroen Salman en Janneke van der Veer (red.), Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinderen jeugdliteratuur. Den Haag, Biblion, 2000. |
|