Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 15
(2001)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Artistieke hoogvlieger of oppervlakkige portrettengalerij?
| |
RoversbendeDutch Oranges werd samengesteld door een panel van vier, aangevoerd door Truusje Vrooland-Löb, die al decennialang geldt als specialist op het gebied van kinderboekillustraties en in de afgelopen jaren ook voorzitster van de Penseeljury was. Natuurlijk was werk te zien van de grand old ladies Mance Post en Fiep Westendorp (Jip en Janneke uit 1985 was de oudst geëxposeerde illustratie) en konden bezoekers zich vergapen aan illustraties van alle Penseelwinnaars sinds begin jaren tachtig, zoals Annemarie van Haeringen, Margriet Heymans, Joke van Leeuwen en Ingrid en Dieter Schubert. Maar naast alle aandacht voor iconen als Nijntje en Kikker en televisiebekendheden als Dikkie Dik en Hondje Waf, was ook veel plaats ingeruimd voor minder bekende helden als Henkelmannetje en Roekel. | |
[pagina 386]
| |
Opvallend was dat de selectie van het panel veel overeenkomsten vertoonde met de ‘roversbende’ uit Ali Baba en de veertig tekenaars. 1 In deze jubileumuitgave van de Bijenkorf, ook samengesteld door Vrooland, werden veertig illustratoren uitgenodigd om een couplet van dit sprookje uit Duizend en een nacht, op rijm gezet door Willem Wilmink, op eigen wijze te verbeelden. Om Dutch Oranges actueel te houden waren ‘rovers’ van boven de tachtig met pensioen gestuurd (Jenny Dalenoord, Jean Dulieu). Tragisch genoeg overleed de afgelopen jaren een aantal belangrijke illustratoren: Carl Hollander, Alfons van Heusden en Kees de Kiefte. Hun gemis bleef op de tentoonstelling pijnlijk voelbaar. Een handjevol boeven werd bij opnieuw wegen te licht bevonden (onder wie Juliëtte de Wit, Patsy Backx, maar ook Peter van Straaten, die in de tussentijd nog wel zijn debuut maakte als kinderboekenauteur). En toen waren er nog maar dertig... Illustratie Fiep Westendorp.
Uit: Annie M.G. Schmidt, Jip en Janneke | |
[pagina 387]
| |
De overgebleven harde kern van gelauwerde en gerespecteerde tekenaars werd aangevuld tot vijftig, waarbij de keus vooral viel op onalledaags werk om het geheel een exotisch tintje te geven. Zoals Licht uit, Tim. Boek toe! van grafisch ontwerper Berry van Gerwen, dat in 1997 verraste door een Vlag en Wimpel in de wacht te slepen. Het boek ontstond uit een kunstopdracht van de gemeente Amsterdam om een basisschool te verfraaien. Van Gerwen maakte hiervoor afficheachtige emaille borden, die hij samen met Rik Oerlemans versierde met taalgrapjes; Querido bewerkte deze later en gaf ze uit in boekvorm. Een andere opmerkelijke keuze waren de kleurrijke papiersneden van Willem van Malsen uit Het Schaampaard, het kinderboekdebuut van Kees van Kooten. Olivia Ettema en Judith Ten Bosch vertegenwoordigden de grafische hoek van het kinderboek. Beide illustratrices hebben een zeer herkenbare stijl in zwart-wit
Uit: Licht uit, Tim. Boek toe! van grafisch ontwerper Berry van Gerwen
| |
[pagina 388]
| |
ontwikkeld en zijn bekend om hun werk voor kranten en tijdschriften. Ook werd jong bloed uitgekozen, zoals de veelbelovende eeneiige tweeling Alfons en Adrie Kennis, die met hun nauwgezette en sfeervolle tekeningen De oervogel tot leven wekten, een debuut dat een welkome afwisseling was op het stoffige genre van de non-fictie. Tot mijn groot plezier zag ik ook het liefdevol geschilderde bonenbedje van Ceseli Josephus Jitta, waarin Jan Jappie en zijn poes opgekruld de nacht doorbrengen. Meer onverwachte ‘nieuwkomers’ waren Han Janken en Yvonne Kroese, die vrij conventionele kinderboekillustraties maken in een niet zo expliciet eigen stijl. Tenslotte werd een hele categorie illustratoren ingelijfd, die Vrooland in haar inleiding benoemt als ‘eigenzinnigen’. Zij maken ‘bewust “niet-knappe” en wat kinderlijk aandoende tekeningen’, onder hen Katrien Holland, Jaap de Vries, Harriët van Reek en Mario van Brakel. Ook de boekomslagen van Yvonne Jagtenberg zou je met enige welwillendheid hiertoe kunnen rekenen, al zou ik het kinderlijke aspect van haar collages eerder zoeken in de toegepaste techniek dan in het effect dat ze ermee bereikt. Alles bij elkaar toonde Dutch Oranges een geslaagde selectie, met slechts hier en daar een twijfelgeval. | |
ContextafhankelijkEen deel van het geëxposeerde werk is terug te vinden in de tentoonstellingscatalogus, die met zijn aparte lay-out aansluit bij de sfeer van de expositie. Hierin wordt iedere illustrator geportretteerd door een mini-interview. Dit geeft een boeiend beeld van opvattingen over het vak. Een kleine greep: ‘Ik vind het spannend in mijn tekeningen een gelaagdheid aan te brengen’ (Sieb Posthuma), ‘In mijn prentenboeken werk ik (...) met zo weinig mogelijk middelen om een vrij moeilijke filosofie uitleggen aan kinderen’ (Harry Geelen), ‘Aard, wezen, vorm en uiterlijk van een illustratie moeten elkaar zonder aarzeling en glashelder omarmen. Als een prachtige dans of een gewaagde sprong in het diepe.’ (Judith ten Bosch). Ambitieuze, diepzinnige en poëtische opmerkingen: de moderne kinderboek-illustrator lijkt zijn vak graag serieus te nemen. Uit de interviews blijkt dat een toenemend aantal illustratoren zichzelf liever typeert als kunstenaar dan als ambachtsman; een ontwikkeling die past in de lijn van de groeiende waardering voor het literaire kinderboek. Opvallend is dat een groot deel van hen niet alleen voor kinderen werkt, maar ook bekendheid geniet als filmmaker (Harrie Geelen), vrij kunstenaar (Peter van Poppel, Tom Eyzenbach) of illustrator voor volwassenen (Olivia Ettema, Angela de Vrede). Logisch dat voor deze allround kunstenaars het kinderboek geen ambacht, maar een volwaardige kunstvorm is. ‘Illustraties zijn het summum als ze zonder tekst kunnen bestaan’, stelt Wim | |
[pagina 389]
| |
Hofman helder in zijn interview en in deze opmerking schuilt de grootste hindernis, die een tentoonstelling als Dutch Oranges onvermijdelijk moet nemen. Kinderboekillustraties kunnen bijzonder contextafhankelijk zijn en bezitten niet allemaal de kracht om buiten het boek overeind te blijven. Helaas zijn de samenstellers er niet in alle gevallen in geslaagd om dit probleem te omzeilen. Op de tentoonstelling was de context van het geëxposeerde werk nog duidelijk, omdat het boek waaruit de illustraties afkomstig waren, ter inzage lag. In de catalogus ontbreekt dit oorspronkelijke kader en blijkt dat niet altijd is gekozen voor een beeld met voldoende zeggingskracht. Hierdoor blijft het boek te oppervlakkig en boeit niet lang genoeg. Wie niet al eerder verliefd is geraakt op het werk van Wim Hofman, zal het door de hier afgebeelde priegelige zwartwit-tekeningen waarschijnlijk ook niet worden. Dat is jammer, want zijn boekomslagen, die vaak grenzen aan vrij werk, kunnen prima op zichzelf staan. En wie niet weet hoe overtuigend Jan Jutte kan zijn, zal vast niet warm lopen voor de hier gekozen afgeraffelde fletse strip, die alleen tot leven komt door het plezier van de herkenning van een Jutte. Een ander minpunt van de catalogus is dat de vormgeefsters de kwaliteit van het afgebeelde werk ondergeschikt hebben gemaakt aan de lay-out. Zo zijn de negen tekeningen van Jannes (Peter Vos) gereduceerd tot kleine vierkantjes, die wel een leuk effect geven op de bladspiegel, maar waarvoor je een vergrootglas nodig hebt | |
[pagina 390]
| |
om er iets op te kunnen onderscheiden. Het is ook zonde om de eekhoorn en de mol van Mance Post samen niet meer ruimte te gunnen dan een halve bladzijde, waardoor ze beide niet goed uit de verf komen. | |
Alternatieve catalogusEen verbond van dertien Nederlandse en twee Vlaamse uitgeverijen onder leiding van Lemniscaat, kwam met een ‘aanvullende’ catalogus naar Bologna. Hierin werd werk gepresenteerd, dat in de meeste gevallen niet was uitverkoren tot ‘sinaasappeltje’, maar dat toch graag gezien en vooral ook verkocht wilde worden. Al wordt dit overzicht in de inleiding nadrukkelijk op een lijn geplaatst met Dutch Oranges, het uitgangspunt is toch verschillend. Terwijl Dutch Oranges een gevarieerde artistieke staalkaart wil laten zien, is de alternatieve catalogus geboren uit commerciële belangen (de ondertitel Books and rights available liegt er niet om). Hier zijn toegankelijkheid en verkoopbaarheid de toverwoorden. Natuurlijk is de verontwaardiging, die ik proef uit de inleiding van Dutch illustrators, wel begrijpelijk: het zijn altijd dezelfde wijze vrouwen die mogen kiezen wie er in aanmerking komt voor een Penseel, wie er wordt gehuldigd als appeltje van oranje. Dus komen we vaak dezelfde namen tegen. Maar biedt Dutch illustrators serieuze alternatieven? De uitvoering van het boek is, op de saaie zwarte kaft na, beslist fraai; in tegenstelling tot de ‘officiële’ catalogus, zijn de illustraties paginagroot afgedrukt. Echte uitschieters zijn tekeningen van Philip Hopman, het echtpaar Schubert en Ceseli Josephus Jitta, maar die waren ook al van de partij in Dutch Oranges. Enkele andere illustraties zouden wellicht niet hebben misstaan in de officiële eregalerij. Zo zijn de blauw- en groentinten in de krijttekeningen van Jeroen Heeman (zijn debuut Hoe Lorre haar kleuren kreeg) bijzonder subtiel, en geven de introverte, geheimzinnige prenten van Natascha Stenvert de sprookjes van Andersen beslist een meerwaarde. Maar de kwaliteit van het gepresenteerde werk in Dutch illustrators is zeker niet constant. De hoofdmoot bestaat uit herkenbare afbeeldingen van dieren en kleuters, misschien verdienstelijk, maar weinig origineel. Een aantal (jonge) illustratoren heeft meer ambitie, maar lijkt nog zoekende naar een eigen stijl. Jeska Verstegen en Mark Janssen proberen in hun illustraties naar mijn idee net iets te dicht bij de sprookjesachtige en bijna surrealistische sfeer van Lisbeth Zwerger te komen door gebruik te maken van haar vervreemdende perspectief. En op de tekeningen van Paula Gerritsen lopen de gelijkenissen met de geesteskinderen van Wolf Erlbruch zo in het oog (zie bijvoorbeeld Mevrouw Meijer de merel en Het Berenwonder), dat er een behoorlijke dosis ruimhartigheid voor nodig is om hier nog te spreken van ‘beïnvloeding’. Door weinig selectief te werk te gaan in hun overzicht nuanceren Lemnis- | |
[pagina 391]
| |
caat en bondgenoten het kunstzinnige beeld van Nederland, dat het panel Vrooland zo zorgvuldig had gecreëerd. Alsof men de toekomstige klanten gerust wilde stellen met de gedachte: ‘Niks ingewikkeld gedoe met collages van pleisters en verband, we zijn in Nederland vooral ook heel gewoon.’ | |
KinderboekenkritiekNa het grote buitenlandse succes is het spannend om te zien hoe Dutch Oranges het in eigen land doet. Tijdens een bezoek op een woensdagmiddag in juli sprankelde het Stedelijk bepaald niet van levendigheid, het was er akelig stil. Maar aangekomen bij Dutch Oranges bleek de zaal te gonzen van bedrijvigheid. Driekwart van de museumbezoekers slenterde hier rond over de voor de gelegenheid oranje geschilderde tentoonstellingsvloer en bekeek de illustraties met grote belangstelling. De geëxposeerde boeken, die in Bologna nog kraakten van nieuwigheid, werden intensief bekeken en waren veranderd in afgeschrevenIllustratie Mance Post.
Uit: Toon Tellegen, Toen niemand iets te doen had | |
[pagina 392]
| |
bibliotheekexemplaren met losse ruggen en beduimelde pagina's. Voor haast iedere lessenaar stond een rijtje wachtenden. Toch haalde de kunstpagina van het NRC Handelsblad venijnig uit met de kop ‘Expositie doet tekenaars veel onrecht’Ga naar voetnoot2. Dutch Oranges werd afgeschilderd als een ‘oppervlakkige portrettengalerij’ waarin iedere vorm van verdieping ontbrak. Nu was het oorspronkelijke doel van deze expositie Hollandpromotie; je kunt de samenstellers nauwelijks beschuldigen dat ze zich aan die opdracht hebben gehouden. Maar wie zich dit scherpe verwijt wel zou kunnen aantrekken, is de kinderboekenkritiek. Want ondanks het hoge niveau en de wereldwijde bekendheid van de Nederlandse kinderboekillustraties is in eigen land niet alleen de ‘volwassen’ museale aandacht oppervlakkig, maar stelt ook de wetenschap en de kritiek op dit gebied nog steeds weinig voor. Een klein onderzoek naar Penseelwinnende prentenboeken leert dat de aandacht die recensenten in kranten en vakbladen aan illustraties besteden, marginaal is en ver achter blijft bij het niveau van tekstbeoordeling. Slechts in uitzonderlijke gevallen worden tekeningen in een breder perspectief van een oeuvre geplaatst, wordt gekeken waar illustratoren hun inspiratie vandaan halen of met welke tijdgenoten zij zich verwant voelen. Laat staan dat verbanden worden gelegd met de moderne beeldende kunst, zoals Den Hartog Jager graag had gezien. Dat het publiek wel in deze zaken geïnteresseerd is en dat ook de commercie wel kan varen bij serieuze aandacht voor het illustratievak, bewijzen de Verenigde Staten. Hier zijn monografieën over coryfeeën als Maurice Sendak en William Steig volop verkrijgbaar en zijn de prachtigste wetenschappelijke studies zo op internet te vinden. In Nederland ontbreekt vaak de Schwung om kennis op een aansprekende manier te verpakken, zodat de zeldzame studies die er gedaan worden, verdwijnen op een stoffige boekenplank en niet onder de aandacht komen van een breder publiek. In dat opzicht is Dutch Oranges beslist een grote stap voorwaarts: het heeft op een sprankelende manier aan een groot publiek laten zien hoeveel kwaliteit in Nederland aanwezig is. Laten we hopen dat ook het een positieve impuls aan de kritiek geeft, zodat deze haar gemiste kansen kan goedmaken. Anders blijft de stap van kinderboek naar ‘fatsoenlijke inhoudelijke expositie’ onoverbrugbaar. We hebben in Nederland misschien bloembollen, kazen en Dick Bruna in de aanbieding, maar zevenmijlslaarzen, die verkopen zelfs wij niet.
Dutch Oranges. Fifty illustrators from Holland. Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds. Waanders Uitgevers, Zwolle, 2001. Dutch illustrators. Books and rights available. Dutch Publishers Association. Lemniscaat, Rotterdam, 2001. |
|