Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 15
(2001)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
Een koninginnepage in de Morvan
| |
[pagina 378]
| |
in het slik gevonden kind, met haar vliezen tussen vingers en tenen en haar kromme taaltje? Of toch die ene volwassene, die dementerende, paranoïde Opi, die lijdt onder het feit dat de dingen hem niet meer ‘heugen’. De verhaalfiguren zijn natuurlijk zo onvergetelijk, omdat Almond zo'n goed boek heeft geschreven: Het zwarte slik is niet alleen literair een hoogstaand werk, het is ook wat inhoud betreft een boek dat je bij de keel grijpt. Het zit knap in elkaar, is prachtig geschreven en het is ook nog spannend en ontroerend, mysterieus en hoopvol. Een boek dat laat zien dat ook jeugdliteratuur zich bezig houdt met het zoeken van antwoorden op grote levensvragen. | |
Symboliek‘Alles is met elkaar verweven,’ zegt Erin (166) als ze het heeft over het vlechtwerk van verhalen dat circuleert in de wereld en de werkelijkheid van het leven probeert te vangen. Het geldt ook voor het verslag dat ze zelf met dit boek geeft. Het zwarte slik is zo'n boek waarvan je mag aannemen dat alles een functie heeft. Als er bijvoorbeeld staat dat de tuin van het tehuis De Witte Poort is volgestort met beton, mag je je afvragen waarom dat er zo expliciet staat. Het antwoord zal dan iets zijn als: de betonnen tuin staat voor het afsluiten van alle leven, alle natuur. Het vreugdeloze leven van de kinderen in het tehuis is dichtgemetseld. Met kringgesprekken proberen welzijnswerkers de emoties uit ze te persen en het gedrag wordt in dossiers opgetekend en verklaard. De kinderloze directrice Maureen is een verbitterd mens en begrijpt niks van kinderen. Almond hekelt de valse bezorgdheid in de opvangtehuizen, zoals hij in de vorige boeken het onderwijs op de korrel nam. Geen wonder dus dat de kinderen de vrijheid willen, regelmatig het tehuis ontvluchten, deze keer op een vlot over de rivier. Die tuin was dus niet voor niks volgestort met beton en zo zit het hele boek vol zinvolle betekenis, symboliek. Je hoeft dat absoluut niet allemaal te zien om het boek mooi te kunnen vinden, zeker niet als je tot de oorspronkelijke doelgroep van jongeren hoort. Ik las het boek deze zomer in de Morvan en ik zag daar ook voor het eerst van mijn leven een koninginnepage. De prachtige vlinder, zwavelgeel met oranje en blauw, danste over de berghelling. Ik vroeg me geen moment af waarom het insect zo mooi was, hoe de kleurverhouding in de oogvlekken was, hoe de dakpanconstructie van de schubben in elkaar stak. Dat zou ik misschien gedaan hebben als ik een vlinderkundige was of het beestje heel vaak had gezien. Want het is natuurlijk wel zo dat er geen pracht is zonder de eventueel verborgen perfectie in structuur. Ik weet weinig van vlinders, wat meer van jeugdboeken. De eerste keer las ik Het zwarte slik met de voelsprieten van het gevoel uitgestoken, gericht op de | |
[pagina 379]
| |
inhoud, op de belevenissen van de mensen in het boek. Ik zat tot mijn nek in de modder, vloekte ‘Shit en tering’ met Januari mee, liep wacht met met de morsige Opi en huilde toen de vrouw met het rode rugzakje opdook. Uit nieuwsgierigheid, uit vakmatige interesse heb ik bij tweede lezing hier en daar de dakpanconstructie van het boek eens opgelicht om te zien hoe het geheel in elkaar stak. Over de twee wijzen van lezen wil ik hier graag wat meer zeggen. | |
Magisch realismeWat direct opvalt, is dat er net als in de andere jeugdboeken van Almond sprake is van twee werelden, waartussen heen en weer wordt gependeld. De verhaalfiguren komen in een andere wereld en er zijn ontmoetingen met wezens van daar. Skellig uit het eerste boek De schaduw van Skellig is onaards, een soort beschermengel, die het opneemt voor het welzijn van de zieke baby. Overigens als insekten- en knaagdiereneter, stinkend en lelijk van vergroeidheid, baldadig anders dan in de liefelijke vorm die hemelse wezens in onze voorstelling meestal hebben. In De wildernis duiken in een verlaten kolenmijn regelmatig de geesten van gestorven kinderen op. Het doet op het eerste gezicht allemaal denken aan het magisch realisme waarop Hubert Lampo het patent had, een ‘stroming’ die in het algemeen niet zoveel waardering en navolging ondervond. Het zwarte slik lijkt des te meer magisch realistisch, omdat we hier de uit die literatuur bekende rivier hebben die twee werelden scheidt, de doodsrivier, de Styx, aan welker overzijde het rijk van de dood zich uitstrekt. Een belangrijk kenmerk van magisch realistische literatuur is dat de grenzen van tijd en ruimte overschreden worden. In Lampo's De prins van Magonia bijvoorbeeld roeit een jongen naar de overkant van de Schelde. Hij is daar langdurig bij een joodse familie in een landhuis en als hij terug is, | |
[pagina 380]
| |
ziet hij dat hij toch maar een uur is weggeweest. Een paar dagen later blijkt dat het landhuis aan de overzijde al jaren geleden verwoest is en de familie weggevoerd is ver voor de jongen ze ontmoette. In Het zwarte slikGa naar voetnoot2. komen de drie kinderen ook in een duister rijk terecht. Muis die mee wil, betaalt de overtocht zelfs met een muntje, de klassieke vergoeding voor de veerman. Is dat duistere rijk bij Almond nu een soort Magonia? Erin, Januari en Muis zakken op een vlot de rivier af (de Tyne bij Newcastle stond model). Ze passeren in het donker het stadsleven met de cafes en disco's ‘aan de Nortonkade’, drijven langs donkere buitenwijken, oude buurten, verlaten havens en werven, sloopterreinen en stranden uiteindelijk in het slikgebied van de rivier. Sterre, het meisje met de vliezen tussen vingers en tenen vindt hen daar. Ze brengt het drietal naar de vreemde wereld die achter de modderbank begint: een verlaten industrieterrein met bouwvallige loodsen, ingestorte muren, donkere gangetjes, steegjes en pakhuizen, die nog volgestouwd zijn met containers vol voedsel: bonbons, vlees in blik, koekjes. Centraal staat daar een oude drukkerij met gigantische drukpersen, beelden van arenden en engelen erop. De grond ligt vol gruis, glas, boeken, kranten. Het is duidelijk een andere wereld (144: ‘“We zijn in een andere wereld geweest”, fluisterde ik.’) Januari wil er onmiddelllijk weg: hij noemt het een duivels oord, het oord van de dood.(75) Maar zijn de drie kinderen nu ‘aan gene zijde van de rivier’ beland? Zitten ze in de onderwereld, het dodenrijk? Het is daar weliswaar donker, unheimisch, vol verval en afbraak. Het zwarte slik blijkt mummies te bergen en in de kelders en krochten op de verlaten fabrieksterreinen lijken geesten te huizen. Er zijn diepe gaten in de vloeren, waardoor je ‘de wereld uitvalt.’(73) Het is allemaal heel vreemd, maar er is nergens sprake van grenzen van ruimte en tijd die doorbroken worden, het meeste lijkt gewoon verklaarbaar en realistisch. Dat geldt ook voor de bewoners van dit oord: Sterre en Opi, de vreemde ‘grootvader’, die in een kantoor in de drukkerij huist, een verdwaasde oude man, ruim in veelbetekenend zwart beschreven: lang zwart haar, zwarte baard, rimpels vol vuil, een zwart colbertje. Hij schrijft gedurig in een groot boek: ‘Hij is oud en heugt zich weinig. Hij moet alles opschrijven,’ zegt Sterre(53). De voormalige bewaker denkt in zijn geestverdwazing dat hij nog steeds zorg moet dragen voor het terrein. Hij loopt wacht in unform, met een stormlantaarn in de hand en op het hoofd een helm met een soort Bismarckpiek. In zijn vrije tijd spit hij het slik om, blijkbaar op zoek naar iets. In zijn kantoor heeft hij zijn vondsten uitgestald op planken: munten, roestige messen, een propeller, | |
[pagina 381]
| |
een anker, gebleekte botten. Vol argwaan bekijken Opi en Sterre vanuit hun wereld de passanten (de spoken) aan de overzijde van de rivier. En als de vreemden te dichtbij komen, schrikt de oude er blijkbaar niet voor terug om ‘opruiming te houden’: Opi heeft daartoe een bijl en een vleesmes; volgens Januari is hij ‘een godvergeten moordenaar’(78). Een vreemde man dus, maar de wereld zit vol vreemde mensen. Iemand die in kabouters of ufo's gelooft, zit ook vreemd in elkaar, maar hij hoort wel bij deze wereld. Goed beschouwd is de wereld achter de slikvelden en Opi zelf dus realistisch. Sterre is ook een mysterieus meisje, maar uiteindelijk is ze gewoon het kind dat op wonderlijke wijze een scheepsramp heeft overleefd en door Opi is gered. Het meest onrealistische is de tocht van Erin door de kelders, een helletocht lijkt het waarbij geesten en mutanten, gedeformeerde wezens haar naar beneden proberen te trekken, het dodenrijk in. Maar het lijkt me dat Erin dit alleen beleeft in haar overspannen fantasie en een nachtmerrie hoort bij de realiteit. Erin schrijft ook op bladzijde79: ‘Ik beeldde me in dat overal om me heen geesten naar me keken...’ Hetzelfde geldt voor het lijk dat Muis uit het slijk spit en dat later ‘tot leven’ komt en wegschrijdt, met de ziel van de gestorven Opi die uit het lichaam lijkt weg te zweven. Droom en werkelijkheid lopen bij Almond vaker dooreen, zijn soms moeilijk te scheiden, maar de droom hoort bij de werkelijkheid. Erin heeft een schatkistje met herinneringen aan haar moeder. Ze spreekt ook met haar moeder en die lijkt dan lijfelijk aanwezig te zijn bij moeilijke momenten in het leven. Er staat dan bijvoorbeeld: ‘Ik hield de hand van mijn moeder vast’of ‘mam kwam bij ons’en geen lezer gelooft dan dat de moeder er echt is. De kinderen hebben soms wel het gevoel dat ze dromen. Maar is dat verwonderlijk als je meemaakt dat iemand sterft, dat er een lijk gevonden wordt en een kind als Sterre in je leven komt? Twijfel is er ook als ze later met het vlot terugreizen: ‘“Misschien kunnen ze ons niet zien,” zei ik.’(133) En als ze weer teruggaan naar het opvangtehuis, blijft Erin kijken naar Sterre: ze vervaagde niet, ze verdween niet, met andere woorden het is geen droom. Ze zien wat er gebeurt, misschien zien ze wel meer dan anderen, ook ingevolge het advies van Wilson, een lotgenoot in het tehuis, die aanraadde de ogen goed open te houden: ‘Anders ontgaat je van alles’ (28). Wilson ziet immers ook leven in de klei: hij is altijd aan het boetseren en kneedt figuurtjes uit klei, zoals God de mens uit klei schiep of zoals Opi Sterre uit de klei haalde en God, Opi en Wilson kijken het leven in hun scheppingen. Alles heeft met alles te maken, maar Het zwarte slik heeft niets magisch realistisch. De schaduw van Skellig had nog wel aanzetten daartoe: een krom baasje dat vliegt, bestaat tenslotte niet. Daarom vind ik Het zwarte slik ook het | |
[pagina 382]
| |
beste boek van de drie. De wereld achter Het zwarte slik verbeeldt mijns inziens niet de de wereld van de dood, maar de wereld waarin wij leven, in het bijzonder die van de kinderen die het houvast van hun afkomst missen, hoogstens wat herinneringen hebben (Erins schatkistje bijvoorbeeld met haarlok, oorbel, lippenstift en parfum van haar moeder) en op zoek zijn naar dat verleden of er van dromen. Er wordt veel gegraven en gespit in dit boek. Muis zit altijd in de grond te wroeten en wordt ook het hulpje van Opi om de modder om te spitten. De schatten van Sterre moeten daar verborgen zitten. Sporen van haar bij een zeilramp omgekomen ouders, haar twee broers en zusje misschien. Opi zal die schat opgraven voor hij ‘stiller dan stil’ wordt. Sterre weet dat er iets moois wacht en uiteindelijk levert Het zwarte slik de verwachte schat op: de drie weeskinderen duiken er op. Eindelijk zijn Sterres ‘broers en zusje’ terug; ze zullen haar naar het spokenland achter het stromende water brengen. Dan kan Opi rustig sterven: een ontroerende scene, dat sterven van Opi (126). | |
Hoopvolle verwachtingEen klassiek thema: de wereld is chaos en duisternis. Erins moeder zegt: ‘We komen vanuit de onbekende duisternis op de wereld. We hebben geen idee waar we vandaan komen. We hebben geen idee waar we heen gaan.’ We bestrijden de duisternis, we moeten ordening aanbrengen in de chaos, houvast zoeken. Het klinkt naar wat belegen existentialisme: Sartre, Greco in het zwart, Parijs, een halve eeuw geleden. Maar het is nog steeds geldig voor alle mensen. Zelfs de oude madame Bessiere die met haar kookkunst mijn dagen in de Morvan luisterrijk afsloot, schoof het bestek langdurig op het tafellinnen in rechthoekige orde en zoveel dorpelingen vond ik chaos bestrijdend in hun tuintjes. Ik zat warempel ook met een laptopje onder een Morvaanse eik naar orde in Almond te zoeken. Want taal is de ordeningsgarnituur van degene die schrijft. ‘De letters worden woorden en de woorden worden wij,’ zegt Erin (54). Ook Opi is bezig het bestaan te vangen in taal. Als de grote boekhouder noteert hij alle bevindingen in de boeken. Wat hij constateert, denkt, moet onthouden, legt hij vast, omdat zijn dementerende geest het anders laat glippen (zie 85 en 60). En uiteindelijk is dat ook wat de schrijver doet. Uit en met taal schept hij mensen die soms zo goed zijn gemodelleerd, dat ze (voor de lezer) levend worden. Met het woord blaast hij leven in de mens, zoals dat in Genesis gebeurde. Mooi in dit verband is de locatie die Almond koos, de oude drukkerij. De afbraak wordt met taal beschreven en door beschadigde taal gesuggereerd. Op het bord bij Opi's kantoor zijn letters weggevallen: B WAK NG. De seniele Opi zelf spreekt kreupele zinnen door de toenemende taalafbraak. Sterre doet dat ook (‘Is jij mijn zusje?) omdat ze - taalverwerving is imitatie - Opi als voorbeeld | |
[pagina 383]
| |
had bij haar taalontwikkeling. In de drukkerij leggen de beschadigde tehuiskinderen hun namen met loden letters en natuurlijk is het een hutspot van doorheengehusselde letters, hoofdletters en kleine letters (54): Erin, Janl, MuIS & piPo. Het zwarte slik lijkt al met al een somber verhaal: we zijn hier op de wereld geworpen en sommigen hebben het extra moeilijk als ze in de steek zijn gelaten, maar je moet er wat van maken, is de misschien wat banale filosofie van Almond. Maar het hoopvolle van Het zwarte slik is dat er zoveel is dat je op de been houdt, vooral de steun die je aan elkaar hebt. De verstandige Erin en de rommelende Januari (‘Shit en tering’ is het stopwoord) zien hun toekomst al samen. Behalve de steun van de lotgenoten is er de droom en de hoopvolle verwachting. Januari heeft het vaste vertrouwen dat zijn moeder hem ooit weer komt halen en vanzelfsprekend, het is nauwelijks een verrassing voor de lezer, aan het slot doemt in een prachtige passage een vrouw met een rood rugzakje op. En als je moeder echt niet bereikbaar is, heb je in je fantasie gesprekken met haar. Erin kan dat en ze leert het Sterre. De kleine Muis lijkt wel het minste te hebben, maar hij heeft in ieder geval nog zijn muis Pipo en de zekerheid dat hij bij een volgende vlucht weer mee mag en er dus bij hoort. Voor Erin en de anderen is er altijd de ander: in alle donkerte is er de goudvonk van het onaardse kind Sterre. Dat is het verschil met Sartre en consorten voor wie de naaste vreemd was. Een paar keer komt er een vogeltje binnenvliegen. Erins moeder noemt het het vogeltje van het Leven. Ook niet zo'n subtiele symboliek, maar het geeft wel aan dat er voor de kinderen perspectief is. Erin is zeker iemand die het karakter heeft om het leven aan te kunnen. De anderen lijken ook op het goede spoor. Terwijl Opi zinspeelt op zijn einde (‘stiller dan stil’ wordt) horen ze geratel. Als de oude bewaker het bijltje er tenslotte bij neerlegt, komt de sloopmachine aanrollen. De afbraak van de oude wereld gaat beginnen. Er komt hier een nieuwe wereld. Voor de kinderen ook. Januari krijgt zijn moeder terug. Erin krijgt een zusje, Sterre twee broers en een zusje. | |
PrachtboekHoeveel dakpannen je ook oplicht, het mooie van het boek blijft toch nog dat niet alle vragen opgelost worden. Er blijft iets achter waar je als lezer over kunt mijmeren. Bijvoorbeeld de heilige in het slik. Muis diept uit de modder een lichaam op, zwart haar, jong nog; ze vinden gespen van een overall. Wie is het? De kinderen concluderen dat het een oud lijk moet zijn, niet iemand die door Opi opgeruimd is. Een havenarbeider van vroeger misschien. Een heilige, zegt Opi. Het blijft duister wie de heilige is en dat is goed. Natuurlijk heeft Almond | |
[pagina 384]
| |
overwogen verband te leggen met zoveel mensen die verdwenen zijn. Het had het lijk van Erins vader kunnen zijn (na een liefdesnacht vertrokken naar zee), van Sterres nooit teruggevonden vader (maar zij herkent hem niet), Muis' vader. Het bleef een naamloze die staat voor alles wat we liefhebben en wat verdwenen is. Zo zijn er nog wat meer zaken waar we misschien niet uitkomen. Waarom heeft Sterre bijvoorbeeld vliezen tussen haar tenen? Slaat het op de omstandigheden rond het vinden van Sterre? Als een amfibie kroop ze aan land? Opi noemt haar ook wel eens een kikkervisje. Of hoeft het niet duidelijk te worden, want er bestaan gewoon mensen met vliezen tussen de vingers. Maar ook als het niet duidelijk wordt, heeft het in ieder geval een gevoelswerking, roept het associaties op. Ik moest denken aan het uur dat ik op de middelbare school met mijn handen voor de buik het gedicht ‘Voorwereldlijk Landschap’ van Slauerhoff moest declameren. De wereld van modder, carboonlagen, wat sauriërs en aanverwante giganten die door moerassen sompen en af en toe de doodsreutel van een in de drassigheid wegzakkende kolos. En de drukpersen in de verlaten drukkerij met de engelen en arenden? Nuchtere mensen zullen zeggen dat die engelen en arenden daar zitten, omdat de fabriek die de persen maakte (de firma Angels and Eagles of zo!) ze er gewoon op goot. Anderen zien misschien betekenis. Het zwarte slik is voor mij een prachtboek. Natuurlijk is er wel iets op aan te merken. Almond beweegt zich soms op de grens van het sentimentele en wankelt wel eens naar de verkeerde kant. Almond zou er ook beter aan doen als hij zijn boek met een knaller afsloot. Een nabeschouwing van een paar bladzijden voegt niks toe. Hij lijkt ook moeite te hebben met de start: het boek komt wat traag op gang met het voorstellen van de verhaalfiguren en de aktie komt pas in hoofdstuk 2. Maar waarom praten over wat missers als er zoveel pracht is. Met de koninginnepage, madame Bessiere en Het zwarte slik had ik in ieder geval een prachtige tijd in de Morvan. Misschien het volgend jaar naar de moors en de modderbanken bij Newcastle.
David Almond, Heaven Eyes. London, Hodder Children's Books, 2000. 216 pag. f 26,25. David Almond, Het zwarte slik. Vertaald door Annelies Jorna. Amsterdam, Querido, 2001. 166 pag. f 29,95. |
|