Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 15
(2001)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||
Het succes van een katholieke held
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||
Maar het systeem is niet statisch en er zijn verschillende centra. Er is contact tussen de systemen en er vinden verschuivingen en veranderingen plaats, een argument van Even-Zohar om de systemen niet apart te (blijven) zien, maar als samenhangende elementen in een systeem onder te brengen. Even-Zohar beschreef het polysysteem voor het gebied van de taal en de literatuur. Maar het zou ook goed toepasbaar kunnen zijn op het gebied van de uitgaven voor het onderwijs; met de gangbare methodes als ‘canonized’ in het centrum van het leesonderwijs en de overige methodes als ‘non-canonized’ in de periferie. Hierdoor is de polysysteemtheorie een interessante theorie om bijvoorbeeld toe te passen op uitgeverijen, die van zichzelf al uit twee ‘systemen’ bestaan en een dubbel karakter hebben: zowel literair als educatief. Dat geldt voor uitgeverijen als Malmberg en Zwijsen.Ga naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||
Katholieke marktWat deze uitgeverijen daarbij nog extra interessant maakt, is de katholieke oorsprong: de wortels van Zwijsen liggen in een fratercongregatie en Malmberg is vanaf haar ontstaan nauw verbonden met een congregatie. Ze zijn ontstaan in respectievelijk de jaren veertig en de jaren tachtig van de negentiende eeuw, een tijd waarin de katholieke emancipatie goed op gang kwam, en ze het katholieke onderwijs konden voorzien van uitgaven voorzien van een katholieke levensovertuiging. De uitgaven voor het onderwijs stonden en staan nog steeds op de eerste plaats. De uitgevers hebben in de loop van de tijd een belangrijke plaats op deze markt, zowel die van het basis- als van het voortgezet onderwijs weten te verwerven. Dat ging - heel kort samengevat - in een proces van afstemming van de uitgaven op de katholieke markt en het verwerven van een belangrijke positie naast andere katholieke uitgevers naar een geleidelijke afstemming van de uitgaven op de neutrale markt en het verwerven van een belangrijke positie op die neutrale markt. De vraag is dan, of diezelfde beweging ook geldt voor het jeugdboekenfonds. Waaruit bestond dat fonds in de opbouwfase van de uitgeverij en hoe is het uitgebreid? Heeft de uitgever ook op dit gebied naar ‘hegemonie’ gestreefd, en zo ja, op wat voor manier dan? | |||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||
Om een fonds op te bouwen kan een uitgever onder meer gebruik maken van vertalingen. Vertalingen vormen een directe relatie tussen onderdelen van het polysysteem; Even-Zohar noemt deze relatie ‘literary interference’ en definieert dat als volgt: ‘Interference can be defined as a relation(ship) between literatures, whereby a certain literature A (a source literature) may become a source of direct or indirect loans for another literature B (a target literature).’ Shavit laat in haar boek Poetics of children's literature (1986) zien dat in de opbouwfase van een uitgeverij het proces van overname en adaptatie van soorten verhalen en uiteindelijk verzelfstandiging daarvan een belangrijke rol speelt. Bij uitgeverij Zwijsen is dit bijvoorbeeld het geval met de Puk en Muk-verhalen. Deze verhaalfiguren zijn qua uiterlijk, karaktertrekken en avonturen ontleend aan een religieus-neutrale traditie - de Duitse nationale kinderliteratuur - en via een religieuze traditie - die van Duitse Capucijnen - ingebed in de religieuseducatieve traditie van de Nederlandse katholieke kinderliteratuurGa naar voetnoot3. Bij Malmberg blijkt adaptatie uit de succesvolle Arendsoog-serie. In dit artikel zal ik mij tot deze ‘casus’ beperken. Alvorens daar verder op in te gaan schets ik eerst kort een beeld van de geschiedenis van het jeugdboekenfonds van de uitgeverij. | |||||||||||||||||||||||
Het jeugdboekenfonds van MalmbergMalmberg is als boekhandel/uitgeverij in 1885 in Nijmegen opgericht door L.C.G. Malmberg. De uitgeverij speelt een belangrijke rol als schoolboekenuitgever voor het lager onderwijs. De schoolboeken worden vooral afgezet op de ruim vijftig scholen van de Congregatie van de Broeders van Maastricht, waar Malmberg toen een speciale band mee had, maar ook op andere katholieke scholen. Naast schoolboeken verschijnen er ook religieuze en historische verhalen. In 1919 gaat het bedrijf samen met Teulings' Drukkerijen in Den Bosch. Malmberg legt zich vanaf dat moment ook toe op schoolboeken voor het voortgezet onderwijs. Van een systematisch opgezet jeugdboekenfonds is vanaf ongeveer 1920 sprake. In de periode tussen de twee wereldoorlogen, die van ‘het rijke Roomsche leven’, wordt het jeugdboekenfonds systematisch opgebouwd en uitgebreid met reeksen. Men wil zich profileren als katholieke uitgever, met de juiste lectuur voor ook het katholieke kind, en reeksen werden als een goed middel daartoe gezien. Malmberg heeft een ‘jeugdbibliotheek’ (1926-1928) en twee series prentenboeken voor jonge kinderen van Anna Sutorius (1925, 1928). De uitgaven staan in deze periode in het kader van het motto van de in 1924 opgerichte Keurraad voor katholieke jeugdlectuur, namelijk Roomsche kinderen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||
Meteen na de Tweede Wereldoorlog worden er aanzienlijk minder nieuwe jeugdboekentitels uitgegeven. Aan het aantal titels in de periode 1941-1950 valt als gevolg van de oorlogsomstandigheden duidelijk een breuk met de voorafgaande periode af te lezen. De uitgeverij richt zich steeds meer op uitbreiding van de schoolboekenmarkt met meer uitgaven voor het voortgezet onderwijs en op uitgaven voor het niet-katholieke onderwijs. Deze ‘dubbele verbreding’ zou de schoolboekenuitgeverij als bedrijf meer levenskansen moeten bieden. Dat men zich meer en meer ging richten op ‘verbreding en kwaliteitsverbetering van het schoolboekenfonds’ was niet vreemd: ‘het was altijd al de hoofdbezigheid van de uitgeverij, men was er goed in, en het ontbrak de uitgeverijleiding aan tijd om op twee fronten tegelijk aanwezig te zijn’ (Pieter Hagers in De Glas, 2000: 132). In de jaren vijftig ontstaat er een vernieuwd jeugdboekenfonds met minder en andere auteurs dan in de periode daarvoor. Het grote aantal titels in de periode 1951-1970 hangt samen met een aantal successeries waar het fonds op ‘drijft’: Pim Pandoer, Arendsoog, Pietje Prik en andere series van Lea Smulders. In verband met de afname van het aandeel religieuze, historische en realistische verhalen en de relatieve toename van het aandeel avonturenverhalen, sprak De Glas over de ‘Kluitmannisering’ van het jeugdboekenfonds (De Glas, 2000: 130). Eind jaren zeventig heeft Malmberg alle series aan andere uitgeverijen overgedaan, behalve de Arendsoog-serie. In de jaren tachtig is er nog een opleving qua aantal nieuwe titels door het Kiekeboek-project: dit project biedt scholen regelmatig een aantal vertaalde boekjes aan voor groep 3 tot en met 5 die in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||
het leesonderwijs te gebruiken zijn. Deze boekenclubformule, waarmee de Amerikaanse uitgeverij Scholastic veel succes had in Amerika en Canada, werkte hier niet, en het project werd voortijdig beëindigd. Hoewel mislukt is dit project misschien de start geweest van een jeugdboekenfonds dat veel meer dan daarvoor - en in die zin vergelijkbaar met een uitgeverij als Zwijsen - op het onderwijs is gericht, en wel op de niveaus en thema's uit de eigen methoden: de jeugdboeken die nu nog worden uitgegeven zijn leesseries voor het basisonderwijs, die aansluiten bij de leesmethode en de geschiedenismethode, en met de serie Boektoppers, waarin succesvolle boeken van andere uitgeverijen in een nieuw ‘jasje’ goedkoop via scholen (zowel basisonderwijs als voortgezet onderwijs) worden verspreid, is het ‘boekenclub’-concept weer teruggekomen. | |||||||||||||||||||||||
Arendsoog in de geschiedenis van MalmbergDe schrijver van Arendsoog, Johannes Nowee, was hoofd van een lagere school in Den Haag, en schreef naast zijn werk jeugdboeken, dat wil zeggen spannende jongensboeken, die bij verschillende uitgeverijen verschenen. Omdat het hem was opgevallen dat veel jongens ‘vroegen om cowboyboeken voor hun vaders’ om ze vervolgens zelf te lezen, begon hij zelf jeugdboeken in dat genre te schrijven om in de leemte voor de jeugd te voorzien (Tromp, 1989 [1]: 1)). Als uitgeverij Spaarnestad hem in 1934 om een manuscript vraagt voor de Jeugdbibliotheek, laat hij weten met iets bezig te zijnGa naar voetnoot4.: ‘In antwoord op Uw schrijven [...] kan ik U mededeelen, dat ik inderdaad met een nieuw werk bezig ben. Daar dit een nieuw genre is, (het draagt de titel van “Arendsoog” en is bedoeld als tegenhanger van de Karl Mayboeken) heeft het me dezen keer veel tijd gekost.’ De uitgever reageert terughoudend: ‘Wanneer het geschreven werd voor de ons bekende serie-uitgave [..] zou het om zijn neutraal karakter niet voor de Jeugdbibliotheek kunnen dienen. Is dat echter niet het geval dan wacht ik de inzending graag af.’ De uitgever gaat er dus bij voorbaat eigenlijk al van uit dat een cowboy-verhaal een neutraal karakter heeft. Dat neutrale karakter kan betekenen dat het op godsdienstig en opvoedkundig terrein niet genoeg te bieden heeft. In de tussentijd heeft Nowee hierop als het ware geanticipeerd. Met een exemplaar van zijn eerste Arendsoog stuurt hij een brief van de Keurraad: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||
‘Hierbij zend ik U de copy van mijn nieuwe boek “Arendsoog”. Omdat het genre voor mij een experiment was, heb ik het eerst ter beoordeeling opgezonden naar de Keurraad. Fr. Ludwinus achtte het noodig, dat er enkele wijzigingen werden aangebracht. Daarna mocht ik op 17 dezer bijgaand schrijven ontvangen, waarin, zooals U ziet, het stempel verleend kan worden.’ Hoewel Nowee er nu vast van overtuigd is dat hij behalve een goed boek ook ‘een rooms boek voor het roomse kind’ heeft ingeleverd, besluit Spaarnestad het niet uit te geven. De uitgever geeft hiervoor het volgende argument: ‘Voor kinderen voor den daarvoor bepaalden leeftijd lijkt me het verhaal niet geschikt. Ook komt het me voor, dat een tegenhanger van Karl May's werken het opwindende en verruwende van deze zou moeten missen en daarentegen een opvoedkundige strekking in katholieken geest diende te bezitten. U hebt er wel getracht op een enkel punt die tendens aan te brengen, maar het was mijns inziens beter geweest, dat ze onopzettelijk uit het verhaal voortkwam. Tegenover het knallen van zooveel schoten heeft “de Geest” geen kans.’ Naast deze literaire en religieuze argumenten geeft de uitgever ook nog een economisch argument: in zijn Jeugdbibliotheek zijn de verhalen niet zo omvangrijk, en Nowee zou bij een uitgave genoegen moeten nemen met minder pagina's en minder honorarium. Daarna biedt Nowee het verhaal aan bij Malmberg in Den Bosch, en die accepteert het wel. De eerste Arendsoog verschijnt in 1935, en het tweede deel een jaar later. In het fonds van Malmberg, een fonds met religieuze verhalen, missieverhalen, sprookjes en vooral veel realistische avonturenverhalen met jongens in de hoofdrol, is dit op dat moment een nieuw genre. Het succes komt ook niet direct, maar pas na een hoorspelbewerking in 1949, uitgezonden door de K.R.O., en na het verschijnen van het derde deel. Vanaf dat moment wordt de serie in grote aantallen gekocht en gelezen, vooral in katholieke milieus. De nieuwe delen verschijnen daarna in oplagen van tien- tot twaalfduizend exemplaren bij de eerste druk. Vanaf het begin van de jaren vijftig probeert de uitgeverij haar markt uit te breiden, en vaste voet aan de grond te krijgen in de niet-katholieke boekhandel buiten Brabant en Limburg. Daarom verdwijnt wat verwijst naar het katholieke karakter van de uitgeverij, zoals het stempel van de Keurraad en de tekst ‘uitgever van den apostolischen stoel’ in het logo. Ondanks eerdere plannen om het niet zo rendabele jeugdboekenfonds in te perken gaat men toch door met dit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||
fonds, maar om het goedkoop te houden wordt de serieformule meer benut: men kan dan van een vaste vormgeving en omvang uitgaan, en reclame maken voor veel titels tegelijk. Ondanks de nog sterk verzuilde samenleving van na de oorlog en de katholieke elementen in de serie, wordt Arendsoog een landelijke held met zoveel uitstraling dat ook boekhandelaren met een andere levensbeschouwelijke overtuiging niet aan de vraag van de klant voorbij kunnen. Het jeugdboekenfonds van Malmberg wordt vanaf de jaren vijftig een fonds van minder auteurs, in het genre goedverkopende avonturen- en realistische verhalen, met de Arendsoog-serie als boegbeeld. In 1958 overlijdt Nowee. Hij zit dan midden in het twintigste deel. Zijn zoon Paul ziet het als een erezaak om dit deel af te maken. Malmberg heeft er inmiddels ook een andere schrijver aan gezet. Ze moeten zonder aanwijzingen midden in een zin beginnen. De versie van P. Nowee krijgt de voorkeur, en de zoon voegt vervolgens maar liefst 43 delen aan de serie toe in ruim dertig jaar. Deel 20 vermeldt als auteur alleen J. Nowee, maar voorin het boek staat: ‘In de nagelaten papieren van de in 1958 overleden schrijver werd een manuscript aangetroffen van een nieuw deel in de Arendsoog-serie, volledig uitgewerkt tot het begin van het dertiende hoofdstuk. Het werd voltooid door zijn zoon, P. Nowee’. Het ‘toeval’ wil dat het dertiende hoofdstuk ‘Onverwachte hulp’ heet. P. Nowee overlijdt in 1993. Na zijn dood is de serie tot het eind van de jaren negentig herdrukt. In totaal zijn er meer dan 5 miljoen exemplaren verkocht, en daarnaast is de serie in diverse talen vertaald. Toch komen er geen nieuwe delen meer, omdat P. Nowee dit in zijn testament heeft bepaald. Inmiddels wordt de serie ook niet meer herdrukt. | |||||||||||||||||||||||
Cowboy, detective en ‘indianenvriend’In het eerste deel - Arendsoog - maken we kennis met Arendsoog door wat een stel goudzoekers in een bar tegen een vreemdeling vertellen over zijn goede daden: het oppakken van boeven. De vreemdeling laat echter merken dat hij Arendsoog niet hoog heeft zitten. Vooral het feit dat hij opkomt voor ‘armzalige Roodhuiden’ bevalt hem niet. Die horen het land aan de blanken te laten, en niet goedschiks, dan maar kwaadschiks. Op het moment dat de goudzoekers de vreemdeling naar de mond gaan praten, arriveert Arendsoog en neemt hij de vreemdeling mee. Die blijkt wat op zijn kerfstok te hebben. Daarna maken we verder kennis met Bob Stanhope, alias Arendsoog. Hij woont met zijn moeder, zijn zus Ann en twee bedienden in een blokhut buiten het dorp Mining Valley. Ook komen we te weten dat Arendsoog schurken vangt en ranchers beschermt sinds zijn vader drie jaar geleden is vermoord door een stel bankovervallers. Sinds die tijd runt hij de farm en mag hij als hulpsheriff | |||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||
optreden. Hij is een uitstekend ruiter, staat bekend als ‘Vriend der Roodhuiden’, beschermt indianen en kan ook op hun hulp rekenen, en de indiaan Witte Veder is zijn meest trouwe metgezel. Een andere belangrijke vriend is Pater Boyle, die hem af en toe op komt zoeken. Van de moordenaars van zijn vader is er één nog altijd niet gestraft, een zekere Fred Moulders. Maar deze duikt toevallig in de bar van Mining Valley op. Hij verzamelt wat betrouwbare kerels om zich heen en maakt hen warm voor het ‘goud’ van Arendsoog: volgens hem is Arendsoog een rijk man, die tegen een laag loon indianen goud voor zich laat zoeken. Moulders heeft al een slinks plan bedacht om erachter te komen waar dat goud vandaan komt: eerst vallen ze een indianendorp aan, dan gaan ze over hun aanval opscheppen in de stad en zo lokken ze Arendsoog naar hen toe. Toevalig luistert Witte Veder het plan af en waarschuwt Arendsoog. Voordat Moulders het indianendorp kan aanvallen, staan Arendsoog en Witte Veder de boeven op te wachten. Die ontkomen echter, zodat behalve de eerste aanval ook de arrestatie is mislukt. Ondanks een schotwond in zijn arm, die Arendsoog kreeg toen hij een gewonde indiaan in veiligheid wilde brengen, geeft hij niet op. Arendsoog moet de schurken ‘onschadelijk’ maken, niet door hen te doden, maar door hen te arresteren in de geest van het gebod ‘gij zult niet doden’ zoals hij zijn moeder belooft: ‘Nog nooit heb ik er een gedood, en als ik dat kan voorkomen, dan gebeurt het ook nooit. Ik bedoel alleen, dat er onder hen zijn, die genoeg op hun kerfstok hebben, om ze voor een paar jaar te laten op bergen. Ik heb nog onvoldoende bewijzen in handen. Maar dat komt nog wel.’ Daarbij komt dat hij zich op Witte Veder kan verlaten, en: ‘Ik vecht voor de goede zaak, en dan helpt Onze Lieve Heer altijd.’ Het vangen van alle boeven duurt het hele boek lang. Spannend is het moment, vrij in het begin van het boek, waarop Arendsoog oog in oog staat met Moulders, en Moulders pas te weten komt wie Arendsoog echt is. Uit vrees voor zijn leven valt hij zelfs ‘sidderend’ op zijn knieën, smekend om in leven gelaten te worden. Arendsoog krijgt een rode vlek voor zijn ogen, waardoor hij alleen maar de moordenaar van zijn vader ziet en luistert naar de prairiewet ‘oog om oog, tand om tand’. Dan pas hoort hij de stem van de pater die hem herinnert aan zijn belangrijkste les: ‘Geen wraak, mijn jongen. Denk daar altijd aan. Wat deed Jezus zelf, toen ze Hem aan het kruis hadden genageld? Laat Zijn “Vader, vergeef het hun!” voor ons een levensles wezen.’ | |||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||
Hij schiet niet, is even in de war, en daarvan maakt Moulders gebruik om te ontsnappen. Toch laat hij nog even van zich horen: hij bezorgt Witte Veder een schotwond. Die is voorlopig uitgeschakeld, en het komt nu alleen op Arendsoog aan. Voordat hij weer verder kan met zijn boevenjacht, ontvangt hij pater Boyle met zijn indianenbediende Christinus. Uit het gesprek met de pater blijkt dat Arendsoog van hem een missie-opdracht heeft gekregen, want Arendsoog zegt dat het niet meevalt met de bekeringen, omdat het heidendom er zo ingeroest zit, en de ‘zogenaamde Christenen’ niet zo'n goed voorbeeld geven aan de ‘eenvoudige Roodhuiden’. Behalve hulp-sheriff is Arendsoog dus ook hulp-pater. Van een religieuze missie komt niet veel, zo druk heeft Arendsoog het met die andere missie, het vangen van Moulders en zijn handlangers, waaronder de beruchte Devil Jack. Dat leidt tot heel wat verwikkelingen, waaronder diverse achtervolgingen, de gevangenneming van Witte Veder, de ontvoering van zus Ann, de gevangenneming van Arendsoog zelf en hun beider redding door Witte Veder. Het verhaal wordt gecompliceerder als Arendsoog erachter komt dat de boeven ook de farm van Williams willen beroven en dat er daar een handlanger van Moulders rondloopt. Die wordt gearresteerd. Terwijl Arendsoog en Witte Veder achter de veedieven aan zijn, die al vee naar een pas aan het drijven zijn, komt Moulders weer bij de farm van Williams terug met een stel gijzelaars. Tot ieders verbazing is Arendsoog daar weer op het juiste moment om te voorkomen dat er een bloedbad ontstaat, al weet Moulders natuurlijk weer te ontkomen. Een paar maanden is er rust, totdat het gerucht gaat dat de bende van Red Wolf reizigers overvallen. Arendsoog en Witte Veder komen de bende op het spoor en Red Wolf blijkt Moulders te zijn met Devil Jack in zijn gezelschap. Het verhaal eindigt met de dood van de twee grootste schurken, zonder dat Arendsoog daar de hand in heeft: Devil Jack wordt gedood door het mes dat voor Arendsoog bedoeld was en sterft ‘met de naam van zijn Schepper op de lippen’. Moulders valt met zijn paard over de stapel stenen, waaronder de indiaan ligt begraven die door Moulders eerder gedood was. Arendsoogs moeder vat de dood van Moulders samen met: ‘Het vreselijke einde van die man moge een waarschuwing zijn voor eenieder, die Gods geboden met voeten treedt.’ In de volgende delen wordt Arendsoog een cowboy-detective (toevallig een titel van een ander boek van Nowee), die moeilijke en mysterieuze zaken mag oplossen en nietsontziende schurken letterlijk en figuurlijk mag opsporen. De boeven zijn behalve ordinaire vee- of gouddieven (deel 20: Arendsoog en de goudkoorts), ook hogergeplaatste personen die op slinkse wijze ranchers hun land afhandig willen maken (bijvoorbeeld in deel 7, Arendsoog en de verdwenen rivier of deel 13, Texas-Arendsoog), sheriffs die samenwerken met boeven, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||
of zelfs generaals en ministers die overvallen en staatsgrepen plegen (in deel 15: Arendsoog in geheime dienst). | |||||||||||||||||||||||
Katholieke heldArendsoog werd door velen gezien als de katholieke versie van Old Shatterhand, de wereldberoemde cowboy van de Duitse protestant Karl May (1842-1912). J. Nowee zelf had bij de aanbieding van zijn eerste verhaal al geschreven dat het bedoeld was ‘als tegenhanger van de Karl May-boeken’. ‘Tegenhanger’ kan opgevat worden als een vergelijkbaar iets of als een tegengesteld iets, maar volgens zoon P. Nowee is er geen enkele relatie, niet in zijn geval en niet in dat van zijn vader. Hij is volgens Tromp niet blij met een vergelijking: ‘Hij kan zich wel kwaad maken op de mensen die zijn werk vergelijken met dat van Karl May. Volgens hem is dat onmogelijk, omdat Winnetou en Old Shatterhand indianenboeken voor volwassenen zijn en de Arendsoog-serie over een cowboy gaat en voor kinderen is bedoeld, met alles wat daarbij hoort.’ (Tromp, 1989 [2]: 3) Hoewel Mays cowboy en indiaan christelijke principes hebben, en May een ‘katholiseerend protestant’ was (Gomperts, 1981: 127), zijn er toch verschillen tussen Nowee en May die te maken hebben met een specifieke adaptatie voor de katholieke, jeugdige lezer. Arendsoog en Old Shatterhand luisteren allebei naar de ‘wetten’ van het genre indianen-/cowboyverhaal in serievorm dat zich afspeelt in het wilde westen. Bijzonder aan zowel Nowee als May is dat ze een ‘aanvullende’ held hebben gekozen, die daarbij ook nog een indiaan is, respectievelijk Witte Veder en Winnetou. Een verschil is overigens dat Winnetou, opperhoofd van een indianenstam, een (meer) gelijkwaardige plaats heeft naast Old Shatterhand. Toch is ook de hulp van Witte Veder, die met zijn goede oren de goede ogen van Arendsoog aanvult, onmisbaar in de serie. Nowee zorgde verder voor extra spanning door een auctoriële verteller af en toe wat op de zaken vooruit te laten lopen in de trant van: ‘Maar er was iets waar Arendsoog geen rekening mee had gehouden...’ De tussenkomst van de verteller zorgt er ook voor dat de lezer de moed erin kan houden: ‘Als de schurk dacht hiermee weg te komen, had hij de moed en kracht van Arendsoog niet goed ingeschat.’ En natuurlijk loopt het verhaal voor de jeugd altijd goed af, maar die goede afloop wordt via het ‘DGAV-procédé’, zoals Jacques Kruithof dat in 1972 typeerde, vertraagd (DGAV=de goede afloop vertragen). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||
Jeugdige lezers hebben steun aan de dialogen waaruit het verhaal hoofdzakelijk bestaat en het eenvoudig taalgebruik. Als er geschoten wordt, staat er gewoon ‘pang!’ En een poging tot arresteren heet ‘hands up’ of ‘handen op’. Maar hoe zorgde Nowee ervoor dat vooral de katholieke jongens zoveel plezier aan elke nieuwe Arendsoog beleefden? Ten eerste konden die lezers zichzelf in de situatie van Arendsoog herkennen: de held woont met zijn moeder en zus in een bescheiden huis (in het eerste deel ‘blokhut’ genoemd, later een ‘ranch’), na elke actie staat er een eenvoudige, maar heerlijke maaltijd op tafel en wacht er een schoon bed op hem, en ook al wil Arendsoog meteen weer in het zadel springen voor een nieuwe hulpactie, z'n moeder weet hem te overtuigen van de noodzaak van wat voedsel en wat rust. Dezelfde moederlijke zorg koestert ze overigens voor Arendsoogs vriend Witte Veder, al blijkt er een klein verschil, als ze samen bidden voor Witte Veders behoud en zij zijn ongerustheid en wanhoop deelt: ‘“Ik kan het me best begrijpen, Bob,” fluisterde ze, terwijl de tranen haar in de ogen schoten. “Je weet, hoe ik van Witte Veder houd. Bijna evenveel als van jou. Later we er maar voor bidden. Onze Lieve Heer zal ons niet in de steek laten. (...)”’ Als het tweede geweten van Arendsoog laat zijn moeder ook steeds merken op ‘de Voorzienigheid’ te vertrouwen, als ze haar zoon weer eens ziet vertrekken. De zus van Arendsoog is op haar beurt weer de steun en toeverlaat van haar moeder en ze gedraagt zich tegelijk als een ‘gewone’ zus, ook al is haar broer een held: ze kibbelt met hem, plaagt hem, wil graag mee op avontuur, en doet alles wat hij van haar vraagt. Die warmte van het katholieke nest moet Old Shatterhand ontberen. Op de tweede plaats zijn er de vanzelfsprekendheden van de katholieke lezer, die altijd vertrouwt op ‘de Voorzienigheid’, er regelmatig aan wordt herinnerd dat God ons leven bepaalt, en dat niet voor niets een aantal boeven met het woord ‘God’ op hun lippen sterven. Er wordt regelmatig gebeden voor de gezondheid en het behoud van de naasten, menig schietgebedje gepreveld en menige heilige ‘uit de hemel’ gebeden, zoals op het moment waarop Arendsoog door Witte Veder uit een erg benarde positie wordt bevrijd (in deel 10). Verder geniet de familie (althans in de eerste delen) geestelijke bijstand van pater Boyle, die regelmatig op bezoek komt en die voor Arendsoog een missionaris-functie in petto heeft. Arendsoog helpt hem soms de ‘eenvoudige roodhuiden’ te bekeren. Arendsoog is net als Karl Mays Old Shatterhand een ‘veldpredi- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||
ker’. Natuurlijk moet ‘roodhuid’ Witte Veder eveneens bekeerd worden. In het tweede deel is de aanstaande bekering van Witte Veder een belangrijk element. Als pater Boyle aan het eind van het verhaal sterft, zegt Witte Veder tegen hem: ‘Gij weggaan naar schone hemel. Maar Witte Veder u willen volgen, later. Wet van prairiën niets zijn, als Witte Veder vergelijken gaan. Witte Veder christen willen worden.’ Die ‘Wet van prairiën’ is het wraakzuchtige ‘oog om oog, tand om tand’. Dit wraakgevoel is voor Witte Veder een probleem zolang hij geen christen is geworden. Dat dilemma is door Karl May voor Winnetou veel tragischer uitgewerkt: Winnetou is niet een bediende, maar een opperhoofd met een aangeboren vechtersnatuur. Hij wordt geremd door morele overwegingen van christelijke oorsprong, terwijl zijn volk van hem als leider verwacht dat hij altijd hard optreedt. Wel is de context bij Karl May tragischer: het gaat over de geschiedenis, het samenleven en het overleven van blanken en indianen, en de tragische ondergang van de laatsten. In het derde deel is Witte Veder christen geworden en in latere delen bidt hij net als Arendsoog voor een goede afloop en is hij blij met de aanwezigheid van ‘de Voorzienigheid’. Door wie hij gedoopt is, en hoe dat in z'n werk ging, komen we niet te weten; de opvolger van pater Boyle treedt pas aan in deel 4. Deze ex-cowboy die ‘tot het geloof is gekomen’, weet z'n mannetje te staan, gaat mee op boevenjacht, en redt de ziel van een schurk net op tijd van een directe gang naar het vagevuur. Op de derde plaats is Arendsoog als held een net mens en een ‘christelijke’ held. Hij is altijd aardig en lief voor zijn moeder en zus. Hij zal ook nooit zomaar iemand aanvallen, schiet alleen in noodgevallen, en rekent nooit direct met vijanden af: hij levert ze over aan het gerecht of ze komen vanzelf aan hun straf, zoals in het eerste deel Devil Jack en Moulders. Alleen paarden worden nogal eens door hem onder een boef ‘vandaan geschoten’. Uit het aantal boeven dat even door hem bewusteloos is geslagen met een klap op het hoofd, om ze tijdelijk buiten gevecht te stellen (en ze misschien ook wel tot inkeer te laten komen) blijkt hoe het christelijke/menslievende principe ook in de hitte van de strijd in praktijk wordt gebracht. Old Shatterhand is heel wat bloederiger, maar toch vanwege de combinatie met zijn bekeringsijver door Gomperts getypeerd als ‘een combinatie van Superman en Ghandi’ (Gomperts, 1981: 128). Arendsoog is als hulp-sheriff die de orde en rust in Mining Valley wil handhaven door veedieven, bankovervallers en andere boeven op te pakken, niet uit op wraak. Na de dood van zijn vader heeft hij zijn leven in dienst van ‘de mens- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||
heid’ gesteld. Hieraan wordt niet in elk deel, maar wel regelmatig gerefereerd, als een soort verantwoording van zijn bemoeienissen met problemen elders. Gaandeweg krijgt hij ook ver buiten Mining Valley een goede reputatie, en wordt er regelmatig een beroep op hem gedaan als boevenvanger, tot in Mexico toe. Wraakgevoelens worden bewust onderdrukt of anders door pater Boyle uit het hoofd gepraat met Jezus als voorbeeld. Arendsoog is een voorbeeldige, navolgenswaardige held die, ondanks de heersende opvattingen, bevriend is met diverse indianen en het voor hen opneemt, net als Old Shatterhand overigens, maar met minder psychologische diepgang en menselijke trekjes: Old Shatterhand durft ook te twijfelen, schaamt zich wel eens en geeft fouten toe. Na het vierde deel (uit 1950) ‘wordt het katholieke element steeds minder. Wat blijft is de positieve levenshouding van Arendsoog, die zijn lezers voorleeft dat het goede altijd het kwade zal overwinnen’ (Tromp, 1989 [1]: 2-3). De nadrukkelijke katholieke elementen veranderen in christelijke principes van rechtvaardigheid en vergevingsgezindheid. Dat kan sterk per boek verschillen tot en met deel 20 (uit 1959). In deel 7 bijvoorbeeld krijgt een schurk vlak voor hij sterft spijt van zijn daden en van zijn manier van leven ‘zonder God of gebod’ en biecht hij bij Arendsoog als lekepriester in dit geval van nood. Het meest vaste element, in ieder geval tot en met deel 20, is dat ‘de Voorzienigheid’ er wordt bijgehaald als Arendsoog dankbaar is voor de afloop van een bepaalde actie of juist zichzelf en Witte Veder moed wil inspreken. Altijd weet hij God aan zijn zijde, bij welke gevaarlijke actie dan ook. Ook wijst hij een aantal keren mensen terecht, die veelvuldig vloeken of die het vertrouwen op de Voorzienigheid ‘toeval’ of zelfs ‘gokken’ noemen, zoals in deel 9 waar hij een sheriff een lesje geeft: ‘“Och, ja,” glimlachte Arendsoog, “je hebt nu eenmaal van die sufferds, die nog in een Opperwezen geloven. En ik ben er een van. En ik voel me er best bij. En ik wou, dat ze dat allemaal deden. En ik ben helemaal niet van plan, je te bekeren, sheriff. En ik bespot je ook niet, omdat je meent, zo verlicht te zijn. En zullen we hier maar niet verder op door gaan?” Op het moment dat P. Nowee de verhalen vervolgt, dus in 1959, verdwijnt ‘de Voorzienigheid’ bij Arendsoog uit het beeld. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||
Waardering: het avonturenverhaalNowee had met zijn Arendsoog-serie veel meer succes bij de lezers dan bij de meeste critici. Het genre avonturenverhaal stond in de jaren dat Arendsoog voor het eerst verscheen, onder verdenking: invloedrijke methodemakers en pedagogen als frater Rombouts schreven in de jaren twintig en dertig felle betogen tegen het soort avonturenverhalen à la Karl May. Deze kritiek kwam met de oprichting van de eerdergenoemde Keurraad. Voor die tijd waren er twee titels van May die in het ‘huisblad’ van Zwijsen (Ons eigen blad) zelfs aanbevolen werden (De Vries, 1989: 126). Maar in 1925 stelt Rombouts dat ‘sensatie-boeken als vele van Karl May of naäpers van May’ moeten worden afgekeurd (Rombouts, 1925: 11). Later zegt hij dat May geen slechte schrijver is en dat hij het niet afkeurt dat er ‘in een biblioteek voor grotere jongens een paar Karl May's (..) voorkomen’. Lezen de jongens echter steeds meer Karl May, dan kunnen alle heiligenlevens en missieverhalen aan de kant want ‘de jeugd die eenmaal op avonturen verslingerd is, haalt geblaseerd de neus op voor al dat zoete en tamme’ (idem: 16). Toch valt het oordeel over May binnen katholieke (pedagogische) kring over het algemeen mee, vergeleken bij bijvoorbeeld het oordeel van N. van Hichtum die het heeft over ‘ellendig prikkelend sensatiegeschrijf’, zo zegt F.C. de Rooy in zijn pleidooi voor eerherstel van Karl May uit 1955 (De Rooy, 1955: 9). De gunstige beoordeling wijt De Rooy aan ‘de Katholieke tendens’ in Mays boeken, waardoor de Nederlandse en Vlaamse katholieken ‘geestdriftig hun Karl May (lazen), zich weinig bekommerend om zijn kerkgenootschap of bereisdheid’ (idem: 17). De Rooys boek verschijnt in de Onderwijskundige Brochuren Reeks bij Zwijsen, waar de netgenoemde Rombouts hoofdredacteur van was, onder de veelzeggende titel: Old Shatterhand / Kara-Ben-Nemsi. Ook voor u! De Rooy was de redacteur van de Karl May boeken, in Nederland uitgegeven door de katholieke uitgeverij Het SpectrumGa naar voetnoot5.. Het boek is een voortdurende aanvulling op en correctie van bestaande ideeën over May en zijn werk. Het beeld van de bijna ‘criminele’ schrijver met zijn bloederige verhalen wijkt voor dat van een begenadigd verteller, ‘een Christelijk Volkauteur in de edelste zin van het woord’ en een schrijver die via zijn verhaalfiguren niet alleen een innerlijke vrede met God ‘predikte’, maar ook ‘de uiterlijke vrede met en in de wereld’ door ‘Verzoening tussen Avond- en Morgenland, Verbroedering tussen alle rassen en volken, Eenwording van blanke en rode Amerikanen, Algemene Mobilisatie tegen geweld en oorlog, Strijd voor de Vrede’ (idem: 91). De verhalen die May voor de jeugd | |||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||
bedoeld heeft, zijn met hun christelijke moraal en de kennis die er uit opgedaan kan worden, voor de jeugd vanaf 12 jaar geschikt. Het verschil in vorm met de boeken voor volwassenen is volgens De Rooy veelzeggend: ‘Zij zijn met opzet niet in de IK-vorm geschreven, teneinde te sterke realiteitsschijn en heldenverering jegens de auteur tegen te gaan’ (idem: 94). Dat de jeugd de delen voor volwassenen leest, voordat ze daar aan toe is, is iets wat May volgens De Rooy niet te verwijten valt, alleen de opvoeders. De nadruk op de christelijke elementen in het werk van May hangt volgens Gomperts samen met het feit dat het boek van De Rooy verscheen ‘in een R.K.-reeks, met een “nihil obstat” en een “evulgetur” van kerkelijke autoriteiten’ (Gomperts, 1981:126). Volgens hem ging het de Karl May-liefhebber toch vooral om ‘een flinke dosis sporen lezen, besluipen, bevrijden van de martelpaal, en (...) de droom van een vrij, zelfstandig leven, verlost van de gemechaniseerde beschaving’ (idem: 127). Het genre wordt in de literatuurgeschiedschrijving nog steeds als een triviaal genre gezien, en dat geldt ook voor ArendsoogGa naar voetnoot6.. In De hele Bibelebontse berg vraagt Harry Bekkering zich af ‘of avonturenverhalen thuishoren in een literatuurgeschiedenis als deze’. Volgens hem dringt de vraag zich op, of dit genre niet bij uitstek behoort tot het triviale genre en ‘derhalve niet waard om genoemd te worden’.Ga naar voetnoot7. Hij geeft toe dat het onderscheid triviaal-literair lastig is en dat een waterdichte definitie van avonturenverhalen evenmin te geven is. In een bespreking van een aantal avonturenverhalen, of eigenlijk series avonturenverhalen, laat hij niveauverschillen zienaan de hand van wat critici en andere lezers erover gezegd hebben. Zo zijn er - en dat is niet uniek voor de twintigste eeuw - altijd betogen geweest over wat kinderen niet moeten lezen en wat ze wel moeten lezen. Het avonturenverhaal, met als hoofdpersoon de held die altijd wint, wordt door bijvoorbeeld Godfried Bomans in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||
1948 aanbevolen zonder aanziens des persoons. Of de held nu Odysseus of Buffalo Bill heet, is niet belangrijk, maar wel dat de held ‘alle gevaren trotseert en eindigt als overwinnaar’ (Bekkering, 1990: 320; De Vries, 1989: 184-185). | |||||||||||||||||||||||
Waardering: herinneringenMaar, zegt Bomans, kinderen moeten wel de goede avonturenverhalen lezen, en niet de minderwaardige. En goede zijn bijvoorbeeld die van Karl May of James Fenimore. Het is typisch dat Bomans voorbeelden geeft van boeken die eigenlijk voor volwassenen geschreven zijn. Ook andere auteurs van zijn generatie noemen in hun herinneringen aan wat ze in hun jeugd lazen, auteurs voor volwassenen, en vaak Karl May. Gomperts schrijft over ‘de Karl May gemeenschap’ die gevormd wordt door de lezers die - ondanks de negatieve oordelen van opvoeders - de waarde van de verhalen kennen (Gomperts, 1981). Auteurs van latere generaties schrijven over hun herinneringen aan de boeken van Karl May, als ook over Arendsoog. Arendsoog is in die herinneringen een van de ‘beslissende boeken’ - zoals Fens ze ooit typeerde (Fens, 1984) - die voor bijzondere leessensaties en -ervaringen gezorgd hebben. Wiel Kusters beschrijft heel mooi hoe fictie en werkelijkheid door elkaar gaan lopen vanaf het moment dat hij een Arendsoog-boek mee naar huis neemt (Kusters, 1987). De weg waarover hij van school naar huis loopt, een niet-geasfalteerde straat met stof en kiezels, wordt de stoffige weg waarover veel ruiters zich in de Arendsoog-boeken spoeden. Hij heeft van een vriendje een bibliotheekboek ‘geleend’, dat een Arendsoog-verhaal blijkt te zijn. Thuisgekomen aarzelt hij nog om te gaan lezen. Hij herinnert zich de opmerking van zijn moeder: ‘Je leest je het verstand weg, jongen’. Hij wil zelfs het boek wel ongelezen mee terug naar school nemen, maar wordt toch verleid: ‘Thuis zat ik met het boek op mijn knieën. Er was nog steeds niet zoveel ergs gebeurd. Ik zou het boek morgen teruggegeven. Maar wat als ik het ging lezen? Dat maakte de zaak natuurlijk ernstiger. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||
Literatuurwetenschappers en critici zijn in hun herinneringen overwegend positief. Ze herinneren zich de momenten waarop ze de boeken mee naar huis namen zoals Kusters, waarop ze die stiekem onder de dekens lazen, wat een dubbele spanning opleverde (Offermans), de naïviteit waarmee ze dachten dat Nowee een Amerikaanse schrijver was (Elshout), en het zelf spelen van cowboy en indiaan. Cyrille Offermans (2000) heeft een dubbele houding: enerzijds heeft hij goede herinneringen aan ‘prachtboeken’ als Arendsoog, en vraagt hij zich af waarom ze ‘zelfs geen sporen nagelaten [hebben] in de geschiedenis van het jeugdboek’ - wat niet waar is - anderzijds zegt hij dat ze ‘literair niks om het lijf’ hadden en bekent hij dat hij nooit de behoefte heeft gevoeld de boeken te herlezen. Hij legitimeert als het ware zijn voorkeur voor de triviale verhalen door er een functie aan te geven: ‘Die boeken zijn nooit echt verdwenen. Wat ze boeiend maakte ging op in ons spel [het cowboy en indiaan spelen]; hun avontuurlijkheid maakte ons rijp voor het avontuur van de taal dat later begon, in de literatuur.’ De grootste kritiek kwam vanuit de bibliotheekwereld: die stoorde zich aan het clichématig taalgebruik, de stereotiepe karakters, het gebrek aan psychologische diepgang, het schieten, en het kromme taalgebruik van Witte Veder. Men vond de serie ‘hoogstens niet af te raden’ (Tromp, 1989 [1]). Over het taalgebruik van Witte Veder merkt Kees Fens ironisch op dat, aangezien Kluk Kluk ook zulk Nederlands spreekt, je mag concluderen ‘met originele structuren uit een Indianentaal te doen te hebben’. Volgens Frits Abrahams (1980) bepaalt het taalgebruik in het algemeen ook de uitstraling van ‘gezellige gevaarlijkheid’: ‘Qua taalgebruik zijn de boeken allerminst een wonder van vernuft, maar de clichés horen bij het genre, ze bepalen mede die onontbeerlijke uitstraling van gezellige gevaarlijkheid die dergelijke boeken eigen is. Het gevaar mag nog zo dreigend zijn, zolang Arendsoog “verbijsterd tussen zijn tanden fluit” en de tegenstanders “verwensingen brommen”, weet elke lezer onbewust dat het toch weer goed zal aflopen [...] Het mag versleten taalgebruik zijn, maar ik kan me als de dag van gisteren herinneren hoe ik huiverde van genot bij zinnen als: “Als blikken inderdaad konden doden, zou onze vriend nu al niet meer in het land der levenden zijn geweest”.’ | |||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||
Abrahams spreekt hierbij van ‘de methode van de ingebouwde geruststelling’. Voor Kees Fens (1967) werken de spanning en de geruststelling niet: ‘Nu is misschien wel het boeiendste van het boek - en een blijk van schrijversschap van P. Nowee - dat de daders al in het eerste hoofdstuk bekend zijn en het boek toch nog honderdzesenvijftig bladzijden dik is. De hoofdoorzaak van de dikte van het boek is deze: dat bijna iedereen dat doet wat een ander in de gegeven situatie nooit gedaan zou hebben, hetgeen wil zeggen: het verkeerde. Misschien nog beter gezegd: het overbodige. Ik heb zelden een boek gelezen met zoveel nodeloze spanning.’ | |||||||||||||||||||||||
Een aangepaste heldIn de jaren dertig is Arendsoog een bijzondere aanwinst in het fonds van Malmberg. Avonturenverhalen of verhalen voor jongens zijn er volop, en verhalen over andere (missie)landen ook, maar de cowboy en de indiaan zijn nieuwe verschijningen. Als ‘tegenhanger’ van de beroemde Old Shatterhand wordt de held door de auteur wel aangepast aan de leefwereld, gewoonten en opvattingen van de Nederlandse katholieke lezers. Malmberg heeft alle uitgaven in die tijd van een ‘roomse kleur’ voorzien en speelt een belangrijke rol als schoolboekenuitgever in het katholieke ‘subsysteem’. Tot en met het vierde deel (uit 1950) bevatten de verhalen veel typisch katholieke elementen. Daarna wordt het minder, maar het kaholieke/christelijke blijft aanwezig tot en met het twintigste deel (uit 1959). Daarna is het afwezig. De ontzuiling is voor Malmberg als schoolboekenuitgeverij al vroeg, namelijk aan het eind van de jaren veertig, begonnen met niet-katholieke uitgaven voor het voortgezet onderwijs. De roomse kleur blijft in het jeugdboekenfonds echter langer zichtbaar: in de jaren vijftig is er de serie Rond het grote feest met verhalen over katholieke feesten en in 1964 is de laatste katholieke uitgave het levensverhaal van Paus Johannes XXIII, opgetekend door Esther Hagers. Het jeugdboekenfonds drijft in de jaren zestig en zeventig vooral op het succes van jongens als Pim Pandoer, Pietje Prik en Arendsoog. Hoewel de series lang succesvol zijn, heeft het jeugdboekenfonds geen prioriteit voor Malmberg en worden Pietje Prik en Pim Pandoer op een gegeven moment aan andere uitgeverijen overgedaan. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||
Alleen de kameleontische held Arendsoog, die er altijd voor zorgde in zelfs het meest kale landschap onzichtbaar te zijn, past zich ook weer aan dit nieuwe tijdperk aan en blijft onverstoorbaar boeven vangen tot in de jaren negentig. En tot in die jaren blijft er via hem veel van de katholieke bezieling van Malmberg overeind, al had dat aureool volgen het IDIL (de katholieke informatiedienst voor lectuur) wel wat meer uitstraling verdiend: ‘een christelijk-humanistische habitus zou gerust sterker mogen spreken in Nowees hoofdfiguren. Elke gezonde jongen die nog iets geeft om een ochtend- en avondgebed, om een kruisteken voor en na de maaltijd, zou het als normaal beschouwen wanneer de katholieke Arendsoog en de bekeerling Witte Veder een minimum aan uiterlijk christendom, onopvallend - althans niet gechargeerd - lieten blijken.’ (Tromp, 1989 [1]: 6) Maar volgens Kees Fens, die doorgaans heel veel kritiek op de inhoud en de stijl van de serie had, had de serie de volgende onsterfelijke verdienste: ‘Het feit dat je én cowboy én katholiek kon zijn, heeft indertijd veel jongens door de moeilijke tijd heen geholpen’. Deze herinneringen zijn opgenomen in Dát was nog eens lezen! 40 auteurs over boeken uit hun kinderjaren. Amsterdam, Querido, 1972. Recent lezersonderzoek laat zien dat Arendsoog niet alleen een held is van de generaties van net na de oorlog. Eind jaren tachtig verscheen er een ‘jeugdboeken top 100 aller tijden’, samengesteld uit de top-10's van tien- tot veertienjarigen. Op nummer 1 kwam Sjakie en de chocoladefabriek van Dahl, gevolgd door andere boeken van Dahl, Terlouw, Beckman, Kuijer, Hartman en wat oudere klassiekers als de Kameleon-serie, Dik Trom, Kruimeltje en op de 23e plaats Arendsoog. Bij de jongens staat Arendsoog op de 14e plaats, maar in de top-100 eindigt de serie lager, omdat de voorkeuren bij de meisjes anders liggen. | |||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||
|
|