Het gaat om een hartverwarmende bundel verhalen met autobiografische trekken uit de jeugd van de auteur. De ik-figuur is de jongste van zeven kinderen, en door de ogen van die benjamin kijkt de lezer naar het gezin. De kinderen, allen jongens, trekken veel gezamenlijk op en halen veel ouderwets spannend kattenkwaad uit. Omdat geen van de broers in de verhalen een naam heeft, ze zich vaak uniform gedragen en het gezin veilig, hecht, warm en harmonisch oogt, zouden ze gemakkelijk als een amorfe massa kunnen overkomen. Maar nee, steeds is de ene broer net iets vindingrijker, sneller, aardiger, wraakzuchtiger of leidinggevender dan de ander. Eén keer zijn ze wel één, maar dan ook nadrukkelijk, en plastisch, op het surrealistische af:
‘Mijn broer zei dat we samen sterk waren, en dat was prettig om te horen. Niemand voelde zich een held in z'n eentje. Ons vlees groeide ter plekke aan elkaar, zodat we op den duur als één broer onder de tafel zaten, en met ingehouden adem het donker in tuurden.’
Opmerkelijk is dat de ik-figuur, de jongste, er vaak buiten staat, omdat hij nog zo klein is (hij wordt zeven in het boek), tegen de anderen opkijkt, en zo graag wil kunnen wat zij ook kunnen.
‘Tss, deden ze allemaal tegelijk, om me het gevoel te geven dat ik nog veel moest leren, heel veel zelfs, eigenlijk nog alles.’
Maar omdat hij onbevangener is, slaat hij soms toch de spijker op zijn kop, bijvoorbeeld als hij zegt dat de zeilboot die ze met z'n allen gekocht hebben van hun zakgeld, een Optimist,
eigenlijk maar klein is. De broers, die zich al hele zeebonken voelen, zijn verontwaardigd over deze kritische noot, en voor straf mag de jongste er niet in. De broers zelf natuurlijk wel, maar prompt zinkt het bootje en alle zes gaan kopje onder.
Het is geen makkelijk genre, het autobiografische verhaal. Vaak valt een auteur voor de verleiding zich te buiten te gaan aan details die slechts tussen de schuifdeuren de moeite waard zijn. Bij dit boek is hiervan geen sprake: de auteur houdt ruimschoots afstand tot het werkelijk gebeurde; hij kiest, geeft vorm, stroomlijnt, structureert, stileert, vergroot uit, interpreteert, reflecteert.
De gebeurtenissen zijn op zich niet bijzonder. Het is de pen van de auteur die ze bijzonder maakt: droog, met een weldadig milde ironie en vaak in prachtig beeldende zinnen; ontroerend, maar zonder een greintje sentiment of barokke overdaad: ‘Af en toe viel er een vloek in de la.’ Je ziet hem vallen, die vloek.