Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 15
(2001)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Verborgen talenten van het prentenboek
| |
Het prentenboek als cultuurDe stellingname van Mooren in discussies over onderwijskansen en cultuurspreiding berust onder meer op een andere interpretatie van de cultuursociologie dan de gangbare. Er zou sprake zijn van een ‘klassebepaalde manier waarop de Nederlandse cultuursociologen Bourdieus La Distinction interpreteren’, wat in de optiek van Mooren tot een zeker defaitisme leidt. Een ruimere invulling van het begrip ‘cultuur’ maakt cultuurspreiding mogelijk, stelt hij, maar dan moet bijvoorbeeld het prentenboek voortaan als volwaardige culturele hulpbron worden erkend. | |
[pagina 128]
| |
Later in zijn boek laat Mooren zien dat het publiek waarvoor prentenboeken bedoeld zijn wel degelijk beschikt over culturele kennis. Deze bleef tot nu toe veelal verborgen en telde derhalve nooit mee. Kinderen kénnen boekfiguren als Nijntje en Jip en Janneke en ook ‘Slaap kindje slaap’ behoort tot hun culturele canon. Zij hebben ook al weet van sommige verhaalgenres. Vanuit deze, gewoonlijk miskende, culturele voorkennis zijn inspanningen om kinderen van Nijntje tot Nabokov te leiden niet bij voorbaat hopeloos. In zijn betoog over ‘cultuurspreiding en leesbevordering door prentenboeken’ vertoont Mooren de neiging om een grote verscheidenheid aan materiaal naar zijn hand te zetten en daarin gaat hij soms te ver. Zo vind ik de door hem gesignaleerde controverse tussen Bekkering en Fens een wat opgeklopt eigen brouwsel, terwijl Maarten Doorman op gezochte manier als getuige wordt opgeroepen voor het Hinauflesen dat Mooren bepleit.Ga naar voetnoot1. Ik kan me zelfs voorstellen dat een hard core empiricus moeite heeft om het uit 1992 daterende project ‘Elke dag een prentenboek’ te zien als toetsingsmateriaal voor gedachten die op het oog pas later werden ontvouwd. Maar daar denk ik zelf anders over. | |
Moorens culturele kapitaalEen onderzoeksverslag is geen chronologische weergave van onderzoek. In de opbouw van Moorens boek vormt het interventieprogramma dan ook terecht de climax, terwijl de voorafgaande delen op dat hoogtepunt voorbereiden. Het project ‘Elke dag een prentenboek’ dat Mooren opzette en liet uitvoeren op een aantal basisscholen, bracht dagelijks prentenboeken in een aantal schoolklassen. Die interventie zorgde, zo blijkt uit de onderzoeksresultaten, voor bevredigende uitkomsten, zeker bij leerlingen die thuis de eerste kans hebben gemist, dus in milieus zonder prentenboekencultuur. Wie zelfs maar een dergelijke ingreep in het onderwijs overweegt, heeft tevoren uiteraard een visie ontwikkeld. Welnu, Mooren was goed ingevoerd in de prentenboekenwereld en op de hoogte van ontwikkelingen in het denken over (voorbereidend) leesonderwijs en leesbevordering. Hij heeft ervaren dat de emancipatie van de jeugdliteratuur zich voltrok en dat het prentenboek meer aanzien kreeg. Hij verzamelde ook in zijn onderwijspraktijk observaties over het omgaan met prentenboeken.Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 129]
| |
[pagina 130]
| |
Ik lees het middendeel van dit proefschrift, na de standpuntbepaling over cultuurspreiding en leesbevordering en voor de beschrijving van het interventieprogramma, dan ook als een explicitering van Moorens culturele kapitaal op het gebied van de jeugdliteratuur en dat van het prentenboek in het bijzonder. Het is alsof Mooren daar nagaat: hoe weet je dat het prentenboek in waarde is gestegen in het jeugdliteraire veld? Zou je dat kunnen afmeten aan de aandacht in de literaire kritiek, of aan de omvang van het segment van de uitgeversmarkt? Moet je niet bezien of de literatuurstudie eigenlijk wel rekening houdt met (kinderen als) lezers, of nagaan of er al ervaring is opgedaan met prentenboeken in de schoolklas? Op zulke achterliggende vragen gaat Mooren uitgebreid in en dat maakt zijn, van fraaie prentenboekillustraties voorziene boek, tot een bron van informatie voor prentenboekonderzoekers. | |
Uitgevers en recensentenIn het middendeel stelt Mooren telkens een van de genoemde kwesties aan de orde. Hij onderzocht elk onderwerp afzonderlijk: door vakliteratuur te bespreken, door recensiebestanden te bestuderen of frequentie-analysen van schoolboeken en vakbladen te maken. Uit dat alles hier een greep. Mooren registreert welke uitgeverijen zich tussen 1970 en 1990 op de prentenboekenmarkt bewegen. Daarbij maakt hij onderscheid tussen uitgevers die zich profileren met een algemeen en met een educatief fonds. Het bestaan van een educatieve canon komt vooral ook tot gelding in het onderwijs dat de gebruiksfunctie(s) van het prentenboek inmiddels ontdekte. Het prentenboek is bruikbaar voor esthetische, maar ook voor cognitieve en morele doelen. Dat er een educatieve canon is, relativeert tevens de opvatting dat het literatuuronderwijs louter een verlengstuk is van de literatuurbeschouwing, zoals Nederlandse literatuursociologen tot nu toe aannamen. Het hoofdstuk over jeugdliteratuurkritiek laat zien wie er tussen 1970 en 1990 wat schreef over jeugdliteratuur en prentenboeken in de Volkskrant en in NRC/Handelsblad.Ga naar voetnoot3. Vooral tussen 1986 en 1990 was er een kwantitatieve groei. Bovendien werd de kritiek professioneler: critici doen bijvoorbeeld steeds meer aan ‘weging van tijdgenoten en voorgangers’ en zorgen derhalve voor canonvorming, ook voor het prentenboek. De literatuuropvatting van recensenten beweegt zich tussen de autonomistische van de literatuurwetenschap en de mimetisch/pragmatische van de pedagogische vakbeoordelaar. | |
[pagina 131]
| |
Voor de groeiende waardering van het prentenboek ziet Mooren vier verklarende factoren: er zijn nu ook boeken voor de jongste kinderen, ze zijn er ook voor de wat oudere kinderen, volwassenen ontdekten het prentenboek, en het perspectief op lezen veranderde.Ga naar voetnoot4. | |
EmancipatieHet boek van Mooren is rijk aan informatie, met literatuurverwijzingen in voetnoten, met registers en een zeer volledige samenvatting. Het stelt bovendien het prentenboek in zijn veelzijdigheid ten toon, met veel voorbeelden en illustraties en met een signalement van de eigen aard. Het prentenboek ontleent immers zijn waarde voor de culturele socialisatie behalve aan de specifieke leesomgeving, samen met vader, moeder, of juf, ongetwijfeld ook aan de unieke wisselwerking van tekst en beeld.Ga naar voetnoot5. Mooren kwam met een strijdbaar betoog, wat zijn toonzetting soms frivool en soms ook wel eens vilein maakt. Maar hij brengt verborgen talenten van het prentenboek aan het daglicht in dit pleidooi voor cultuurspreiding en leesbevordering. Zijn proefschrift voegt een dimensie toe aan de jeugdliteratuurstudie, gezien het onderwerp en gezien de vele deelonderzoeken met nieuwe informatie en andere inzichten.
Piet Mooren, Het prentenboek als springplank. Cultuurspreiding en leesbevordering door prentenboeken. Nijmegen, Uitgeverij SUN, 2000. |
|