ooit terug zal komen. Want de wereld is een bol en een bol heeft geen begin en geen eind. Hoe kan ze weten wanneer het eind gekomen is?’
Met haar voorkeur voor een zekere onaangepastheid die met deze visie op kind en maatschappij lijkt samen te hangen, bevindt zij zich - het is al vaker opgemerkt - in het voortreffelijke gezelschap van Theo Thijssen, de naamgever van de prijs die ze vandaag krijgt uitgereikt, Annie M.G. Schmidt en Guus Kuijer. In dat gezelschap neemt zij overigens een onmiskenbaar eigen positie in. Anders dan bij haar voorgangers wordt bij Joke van Leeuwen haar visie op de werkelijkheid niet alleen verwoord, maar ook verbeeld. Het beeld is voor haar even belangrijk als het woord. Ze denkt tegelijkertijd in tekeningen en tekst. Haar illustraties ‘verlichten, verluchten en geven glans aan de tekst’. Ze vertellen hun eigen verhaal en geven de tekst vaak een extra dimensie door de consequenties van een schijnbaar achteloos gemaakte opmerking in beeld te brengen, zoals wanneer Kukel nadenkt over hoe het moet zijn om net als de koningin ‘onzin’ te krijgen.
Door het samenspel van woord en beeld en de experimenteerlust hebben de boeken van Joke van Leeuwen altijd iets onverwachts, iets sprankelends. Ze verrassen de lezer steeds opnieuw. Met figuurlijk taalgebruik dat letterlijk zichtbaar wordt gemaakt in tekeningen of een niet-alledaagse interpretatie van een doodgewoon woord dagen ze je uit mee te denken en mee te zoeken naar verborgen betekenissen.
Het vermogen om op een associatieve manier tekst en illustraties te combineren manifesteert zich zoals gezegd in al haar boeken, ook in die voor beginnende lezers. En dat is een niet geringe verdienste. Zo'n tien jaar geleden heeft één van de juryleden eens haar zorg uitgesproken over de geringe aandacht van volwassenen voor de boekjes voor beginnende lezers. De eerste leesboekjes, zo stelde zij vast, ‘lijken geproduceerd te worden in diepe duisternis. En dat is aan die boekjes te zien’. Leren lezen, zo lijkt de boodschap, is vooral vervelend.
Dat leren lezen ook een feest kan zijn, ontdekt de beginnende lezer met boekjes als Sus en Jum (1983), Fien wil een flus (1985), Niet wiet, wel nel (1992) en de versjesbundel Ik ben ik (1995). In Fien wil een flus geeft Fien een feest voor haar vrienden, omdat ze jarig is. Op de vraag wat ze als cadeau wil, antwoordt Fien: ‘Ik wil een flus.’ Trol, Lokje, Mor, Sar en Mug zijn in de war en associëren er lustig op los om met het goede cadeau aan te komen. Allemaal brengen ze iets mee naar het feest: een bus, een flus-kus, een fles en een mus die zich niet liet vangen.