Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 15
(2001)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
‘De afgelopen twintig jaar maken een wereld van verschil’
| |
[pagina 71]
| |
OntstaansgeschiedenisInteressant is natuurlijk de wordingsgeschiedenis van het boek. Heimeriks raakte hierbij pas in tweede instantie betrokken. Geestelijk moeder van het idee om een uitgebreide geschiedenis van de jeugdliteratuur te schrijven was Queridouitgeefster Tine van Buul. Aanvankelijk stond haar ‘een omkeerboek’ voor ogen, waarvan Lea Dasberg en Kees Fens beiden de helft voor hun rekening zouden nemen. Als auteur van twee standaardwerken over jeugdliteratuur en opvoedkundeGa naar voetnoot2. gold Dasberg begin jaren tachtig als dé autoriteit op dit terrein. Het was daarom ook niet minder dan vanzelfsprekend dat zij de jeugdliteratuurgeschiedenis vanuit een pedagogische invalshoek zou beschrijven. Op Fens' naam stonden onder meer belangrijke bloemlezingen van poëzie voor de jeugd en verschillende spraakmakende jeugdboekenrecensies.Ga naar voetnoot3. Net als in de dagen van Merlijn zou hij de boeken zelf als literair uitgangspunt nemen. Er was een subsidie van het ministerie van WVC en een budget van de uitgeverij en Dasberg liet inventarisatieonderzoek verrichten, maar tot een concrete uitwerking van ideeën kwam het niet. ‘Het bleek niet mogelijk om een helder concept te ontwikkelen’, vertelt Heimeriks. ‘De visies van Dasberg en Fens waren natuurlijk niet te koppelen. Bovendien vertrok Lea Dasberg in de jaren tachtig naar Israël.’ Rond deze tijd werden Nettie Heimeriks en Willem van Toorn door Ary Langbroek benaderd. ‘Onze opdracht behelsde niet meer dan: ontwikkel een boek over de literaire geschiedenis van de jeugdliteratuur. Daarnaast handhaafde de uitgeverij het uitgangspunt dat het boek voor een algemeen geïnteresseerd publiek toegankelijk moest zijn. Het moest een verhalend overzicht worden.’ Met dit idee gingen Heimeriks en Van Toorn aan de slag en overlegden zij met verschillende (jeugd)literatuurdeskundigen. Dat leverde een uitgebreide groep redacteuren op, met wie ze diverse bijeenkomsten belegden om te brainstormen over de aanpak van het project. Heimeriks vond het inspirerende bijeenkomsten: ‘De discussies waren rijk aan ideeën. Veel betrokkenen waren begaafde verhalenvertellers en hun verhalen werkten stimulerend. Ik herinner me bijvoorbeeld hoe Frits van Oostrom al associërend via Tonke Dragt bij Heer Halewijn uitkwam.’ | |
[pagina 72]
| |
[pagina 73]
| |
Frits van Oostrom had zich natuurlijk nog niet eerder met kinderboeken beziggehouden? ‘Nee, maar hij had vanuit zijn onderzoek bijvoorbeeld wel vragen over het jeugdige publiek van ridderromans. Zo benaderde iedere medewerker het onderwerp vanuit zijn eigen deskundigheid en discipline.’ | |
VerbrokkelingIn besprekingen van De hele Bibelebontse berg is herhaaldelijk geconstateerd dat het boek een overkoepelend concept mist. Anne de Vries noemt het boek bovendien onevenwichtig en onvolledig. Hij is niet tevreden over de verhoudingsgewijs grote aandacht voor de periode voorafgaand aan Van Alphen. In feite, zo meent De Vries, bevestigen de hoofdstukken over de middeleeuwen, de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw het beeld dat de auteurs van deze hoofdstukken nu juist willen nuanceren, namelijk dat er voor 1778 alleen maar didactische literatuur bestond. In de geschiedenis van de jeugdliteratuur na Van Alphen zit volgens De Vries een groot aantal lacunes. Op grond van die onvolledigheden had hij het verschijnen van een jeugdliteratuurgeschiedenis liever uitgesteld tot de voor een overzicht noodzakelijke voorstudies zijn verricht.Ga naar voetnoot4. De hele Bibelebontse berg bevat zes hoofdstukken die de jeugdliteratuur van de middeleeuwen tot halverwege de jaren tachtig van de twintigste eeuw beschrijven. Ze zijn nu eens chronologisch dan weer thematisch ingedeeld zijn. De hoofdstukken daarna behandelen achtereenvolgens de Vlaamse jeugdliteratuur, het kinderboek in de reclame, de vormgeving en drukkers en uitgevers. Heimeriks beaamt dat de exploratie van de berg uiteindelijk een rommelige indruk maakt: ‘Hoe het vorm moest krijgen, is een langdurig proces van aftasten geweest: iedereen wilde alles wat verzameld was in het boek. Het bleek niet mogelijk alle hoofdstukken op dezelfde wijze op te zetten. De structuur was afhankelijk van wat de auteurs konden vinden.’
Boden buitenlandse jeugdliteratuurgeschiedenissen geen handvatten? ‘Ook de buitenlandse werken boden geen inspirerende oplossing. In Duitsland bestond een driedelige encyclopedie over jeugdliteratuur, een echt standaardwerk, maar die was niet voor een algemeen publiek geschreven. De jeugdliteratuurhistorische beschouwingen van de Engelsen en Amerikanen waren weliswaar verhalend van karakter, maar boden te weinig een overzicht. Bovendien was een uitgangspunt dat onze jeugdliteratuurgeschiedenis volstrekt Nederlands moest | |
[pagina 74]
| |
zijn. Dat is overigens niet helemaal gelukt: in het hoofdstuk over de negentiende eeuw is ook aandacht voor vertalingen. Heimeriks onderschrijft dat De hele Bibelebontse berg geen coherent geheel is geworden: “We hebben geprobeerd om het boek een eigen gezicht te geven, maar dat is niet gelukt. De afzonderlijke auteurs hebben lang geploeterd en waren uiteindelijk natuurlijk gehecht aan hun eigen ontdekkingen, bevindingen en stukken. Iedereen had zijn eigen stijl. Het project was te omvangrijk om er één geheel van te maken.” Besluiten over de opzet en indeling van het boek zijn vooral op pragmatische gronden genomen. Zo was er over de ontwikkeling van de moderne, twintigste-eeuwse jeugdliteratuur relatief veel materiaal beschikbaar. Lange tijd heeft de redactie deze eeuw “laten liggen”, omdat onduidelijk was hoe de beschikbare informatie het best geordend kon worden. Na verloop van tijd drong de uitgever echter aan om eindelijk eens spijkers met koppen te slaan. Het project moest afgerond worden. Toen werd besloten om te roeien met de riemen die men had: het bronnenmateriaal dat aanwezig was en de vastgestelde maximale omvang. Het twintigste-eeuwse topje van de jeugdliteraire berg werd in kaart gebracht vanaf een achttal genrepaden, met alle beperkingen vandien.’ Van de meeste onvolkomenheden waren de eindredacteuren zich zeer bewust. In de inleiding schrijven zij dat het boek een ‘poging’ is om de ontwikkeling van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen te volgen van de middeleeuwen tot nu: ‘We hopen dat voortzetting van het onderzoek over niet al te lange tijd een uitgebreide herdruk mogelijk of zelfs noodzakelijk zal maken.’Ga naar voetnoot5. Na de eerste druk in 1989 verscheen een maand later inderdaad een herdruk, maar dat gebeurde zo vlot dat er geen tijd was voor een herziening. Naarmate de tijd verstreek, lag een uitgebreide, volgende herdruk steeds minder voor de hand. ‘Wel gingen we ervan uit dat de lege plekken in het jeugdliteratuurhistorische overzicht met publicaties in monografievorm konden worden ingevuld.’ | |
IdeaalIn de meer dan tien jaar na de uitgave van De hele Bibelebontse berg heeft de jeugdliteratuurbeschouwing zich natuurlijk verder ontwikkeld. Gedachten zijn gevormd over hoe de ideale geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur geschreven zou dienen te worden.Ga naar voetnoot6. Niet eens zozeer als apologie, maar als nuchtere constatering merkt Heimeriks op dat het anno 2001 makkelijker is om een nieuwe literatuurgeschiedenis op te zetten: ‘De afgelopen ruim twintig jaar | |
[pagina 75]
| |
(aan de uitgave van De hele Bibelebontse berg gingen jaren voorbereiding vooraf, MdB & HvL) maken een wereld van verschil!’
Op welke punten zou u het vandaag de dag anders aanpakken? ‘Ik vind het moeilijk om te schetsen hoe de ideale jeugdliteratuurgeschiedenis eruit ziet. Ik denk dat ik zou opteren voor een nieuwe, uitgebreide uitgave van De hele Bibelebontse berg, die thematisch opgezet zou moeten zijn. Er zou ruimte moeten zijn voor onderwerpen die nu achterwege zijn gebleven. Wat ik zelf bijvoorbeeld erg mis, is een paragraaf over christelijke en rooms-katholieke jeugdliteratuur in de twintigste eeuw. Doordat hiervoor geen plek kon worden ingeruimd, blijft het tijdsbeeld zoals dat nu geschetst wordt, in belangrijke mate onvolledig. Andere onderwerpen die opgenomen zouden moeten worden zijn wat mij betreft: jeugdboekenillustraties; het socialistische kinderboek en bakerrijmen.’ Aan de hand van het laatstgenoemde onderwerp formuleert Heimeriks welke onderzoeksvragen bij dergelijke thema's gesteld zouden moeten worden: ‘Wanneer en hoe is het bakerrijm ontstaan? Van wanneer stammen de eerste schriftelijke bronnen? Welke functie hadden bakerrijmen toen? Hoe heeft het genre zich daarna ontwikkeld? Hoe laten overgeleverde en moderne rijmen zich interpreteren en analyseren? Wie zo te werk gaat, verschaft en passant inzicht in onze cultuurgeschiedenis.’
Heeft De hele Bibelebontse berg nog steeds een functie voor de wetenschappelijke studie van de jeugdliteratuur? ‘Nee. Ons stond geen duidelijk concreet doel voor ogen. Wat wij het belangrijkste vonden, was dat het een literatuurgeschiedenis zou worden die je met plezier leest. Dat is in het ene hoofdstuk beter geslaagd dan in het andere. Het hoofdstuk van Buijnsters over de achttiende-eeuwse jeugdliteratuur is bijvoorbeeld erg leuk om te lezen.’ De hele Bibelebontse berg is in Heimeriks' ogen geen handboek: ‘De gebruikersgroep van het boek omvat veel meer mensen dan alleen studenten, wetenschappers en literatuurcritici. Ze is breder en diffuser dan bijvoorbeeld het publiek van Knuvelder. Ik geloof dat er ongeveer 8000 exemplaren zijn verkocht. Veel mensen hebben het in de eerste plaats gekocht uit interesse, vanwege het onderwerp. Wat over kinderen gaat, vinden velen nou eenmaal interessant. Kijk bijvoorbeeld maar hoeveel publiek de tentoonstelling over kinderportretten in Haarlem deze winter trekt! In sommige kringen heeft het boek een hele praktische functie. Zo wordt het dikwijls gebruikt bij veilingen van oude jeugdboeken.’ Hoewel dat klaarblijkelijk niet de intentie van de redactie is geweest, functioneert De hele Bibelebontse berg sinds de jaren negentig wel degelijk als naslag- | |
[pagina 76]
| |
werk in cursussen op hogeschool en universiteit. Het symposium Tot volle wasdom dat in 1999 in Utrecht is gehouden, stond zelfs in het teken van het tienjarig bestaan van het onvolledige standaardwerk. De deelnemers aan het congres formuleerden aanzetten voor een nieuwe jeugdliteratuurgeschiedenis. Als zodanig maakte het symposium op Heimeriks een verbrokkelde indruk. ‘Wie een nieuwe Bibelebontse berg probeert te schrijven, komt nog steeds voor dezelfde problemen te staan. We weten in de twintig jaar sinds het begin van het ontstaan van De hele Bibelebontse berg veel meer, maar nog steeds weten we ook een heleboel helemaal niet. Het blijft bijvoorbeeld lastig om de prominente jeugdauteurs in de twintigste eeuw een goede rol te geven.’ In de theorievorming rond het probleem van het schrijven van een nieuwe jeugdliteratuurgeschiedenis krijgen jeugdliteraire instituties als kinderboekenjury's en uitgeverijen een belangrijke rol toegekend. Onder meer Henk Peters en Helma van Lierop stellen voor om een literaire benadering te combineren met vanzelfsprekende aandacht voor de institutionele factoren en relevante verbanden tussen de jeugd- en de volwassenenliteratuur.Ga naar voetnoot7. Het lijkt Heimeriks een interessant en waarschijnlijk ook vruchtbaar perspectief. Maar ze maakt wel enig voorbehoud. Over het doen van institutioneel onderzoek merkt ze op: ‘Je vindt zelden een visie van uitgeverijen, hoor. Die moet je destilleren uit hun uitgeefbeleid. En is dat niet vaak ook afhankelijk van de individuele redacteuren die er gedurende een bepaalde periode zitten?’
Wie terugblikt op het verleden, wordt natuurlijk ook om enkele toekomstoverwegingen gevraagd. ‘Wat mij betreft staat voorop dat ook in een nieuwe jeugdliteratuurgeschiedenis de jeugdboeken zelf centraal staan. Ook blijft voor mij de leesbaarheid van het overzicht heel belangrijk. Wanneer er over een bepaalde periode, auteur of tijd meer boven water komt, kan een redactie gelukkig beter verantwoorde keuzes maken. Maar ik houd zelf niet van statistieken. Tabellen zijn nog nooit bepalend geweest voor wat kinderen vroeger hebben gelezen, gedaan of gevonden. Wat ik heel interessant vind: jeugdliteratuur groeit in tijden van economische hoogtij. Wat komt er na de huidige periode van hoge literaire kwaliteit? Voor zover ik kan zien, zijn er weinig of geen nieuwe jeugdauteurs van het kaliber van Toon Tellegen, Joke van Leeuwen of Wim Hofman. Boeken die het houden, die niet tijdgebonden zijn, doen een beroep op de fantasie en creativiteit van de lezer.’ |
|