| |
| |
| |
Zorgen voor fietsen met zijwieltjes
Het beleid van Averbode
Isabelle Desmidt
‘Het mooie uitzicht sta ik af aan mijn bezoekers’, noodt uitgever Norbert Vranckx me tot zitten. Door het venster rechts van mij zie ik de abdij van Averbode. Haar ontstaansgeschiedenis ken ik: acht eeuwen en vijftig abten zijn voorbij sinds ze in 1134 door Norbert van Gennep en zijn volgelingen werd opgericht, en het was in 1881 dat de Norbertijnen een handpers kochten en met het drukken van bidprentjes, Maria-almanakken en enkele tijdschriftjes de uitgeverij van Averbode tot leven riepen.
‘Ik behoor tot de eerste generatie leken die op de uitgeverij werd aangesteld’, vertelt Vranckx. Lange tijd was de uitgeverij uitsluitend in handen van de paters, maar in de jaren zeventig, in het kielzog van de toenmalige seculariseringstendens, werden ook leken aangesteld. Vranckx, van opleiding jurist, criminoloog en journalist, was een van hen. Na enkele kleine omzwervingen begon hij in 1975, op 28-jarige leeftijd, in de uitgeverij, en nu, vijfentwintig jaar later, ouder en wijzer, is hij er nog steeds. ‘Vlaanderen kende tot nog toe weinig stoelendans’, verklaart hij. ‘Er wordt minder vlug van de ene uitgeverij naar de andere overgestapt dan bijvoorbeeld in Duitsland. En ik hou nog altijd van wat ik doe. Als uitgever van de kinder- en jeugdboeken heb ik het kinder- en jeugdboekenfonds zoals het er vandaag uitziet grotendeels zelf opgebouwd. Toen ik begon, was het fonds praktisch onbestaande, het moest volledig opnieuw opgestart worden. Een ideale situatie. Ik kon mijn functie zelf invullen en mijn eigen accenten leggen.’
| |
De uitgeverij
Averbode, naar buiten één uitgeverij, bestaat uit drie verschillende juridische entiteiten, vertelt Vranckx. ‘Eerst en vooral NV Uitgeverij Averbode die instaat voor de schooltijdschriften en zich zowel tot de leerkrachten als tot de leerlingen richt. Het uitgeven van de periodieken is de hoofdbezigheid van de uitgeverij. Het gaat om meer dan vijftien tijdschriften die de volledige verplichte schoolgang dekken - van peuter tot laatste graad secundair onderwijs - en zowel in het Nederlands als het Frans verschijnen.’
Ja, wie in Vlaanderen kent de Averbode-tijdschriften niet? Het oudste tijdschrift, Zonneland, bestaat al tachtig jaar. Het was het antwoord van de abdij op de oproep van Paus Pius X aan de katholieke jeugd om meer te communie
| |
| |
te gaan en leidde in 1935 tot de oprichting van NV Uitgeverij Averbode, toen nog De Goede Pers genaamd. Vanaf de jaren vijftig werd Zonneland opgesplitst om tegemoet te komen aan verschillende leeftijdsgroepen en zo ontstond - geleidelijkaan - het huidige gamma aan tijdschriften: het maandblad Dopido voor peuters van 2 tot 4, het tweewekelijkse tijdschrift Doremi voor kleuters van 4 tot 6, de weekbladen Zonnekind, Zonnestraal en Zonneland voor kinderen van respectievelijk 6 tot 8, 8 tot 10, en 10 tot 12 jaar, het tweewekelijkse tijdschrift iD voor de eerste graad van het secundair onderwijs (12-14 jaar), Blikopener voor de tweede graad (7 nummers, 14-16 jaar) en Reflector voor de derde graad (7 nummers, 16-18 jaar).
Het tweede luik van de uitgeverij is NV Altiora Averbode, en is verantwoordelijk voor de uitgave van de boeken. Dit valt uiteen in drie fondsen. Er zijn de religieuze en levensbeschouwelijke werken, waarvan weliswaar een aantal specifiek voor kinderen bedoeld is - zoals bijvoorbeeld de kinderbijbels - maar waarvan de hoofddoelgroep uit volwassenen bestaat. Sinds 1999 is er het educatieve fonds, dat zich volledig op het onderwijs richt. En ten slotte is er het kinderen jeugdboekenfonds, waarvan Vranckx uitgever is. Anders dan de tijdschriften worden de boeken enkel in het Nederlands uitgegeven.
Die driedeling blijkt niet uit de folders. Ik haal de Catalogus Educatief 1999-2000 boven en wijs op de iD-pockets in de rubriek ‘Voorlezen en lezen’ en op de kinderbijbels in de rubriek ‘Voor de godsdienstles’. ‘Voor een buitenstaander kan het inderdaad een verwarrende indruk geven’, repliceert Vranckx. Toch zijn de drie fondsen heel verschillend: ‘Het educatieve fonds is parascolair, heeft de scholen als doelgroep en werkt ook erg nauw met de leerkrachten samen. Het religieuze en het kinder- en jeugdboekenfonds daarentegen zijn in de eerste plaats traditionele boekhandelsfondsen. Dat je in de folders vaak boeken uit de verschillende fondsen naast elkaar vindt, heeft te maken met ons verkoopbeleid. Als uitgeverij moet je klantgericht denken. Voor het publiek maakt het weinig uit welk fonds voor welke boeken instaat, en dus biedt Averbode zich aan als één groep. De folders en brochures sturen we zowel naar leerkrachten als boekhandelaars. Leerkrachten krijgen zo naast het specifiek didactische materiaal ook een overzicht over andere werken die ze eventueel in de klas kunnen gebruiken, zoals pockets en poëzie, en de boekhandel van zijn kant kan best geïnteresseerd zijn om een aantal educatieve uitgaven aan te schaffen. Bovendien is het educatieve fonds nog nieuw en is het nog wat zoeken naar een eigen identiteit.’
Een eigen identiteit heeft in elk geval het derde luik van de uitgeverij, NV Explorian. ‘Het gaat hier eigenlijk om een apart bedrijf’, vertelt Vranckx. ‘Een soort joint venture, medegefinancierd door verschillende partners. Explorian wil
| |
| |
internet in de les integreren en is hoofdzakelijk bedoeld voor leerkrachten. Alleen het deelproject Kid City richt zich direct op het kind zelf.’ De kinderstad op het net, met online debatten in de kerk, het cybercafé, de culturele agenda in de infokiosk, de bibliotheek met allerhande informatie over kinder- en jeugdboeken, is een staaltje van de educatieve en informatieve mogelijkheden van informatica en multimedia. Vranckx vertelt dat het multimediale al zes jaar een belangrijk deel uitmaakt van het aanbod. ‘Averbode heeft ook aandelen in het bedrijf Lascaux, dat voor de uitgeverij interactieve cd-roms aanmaakt, zoals bijvoorbeeld de Socrates-reeks met oefeningen voor 3- tot 12-jarigen.’
Het was ook op initiatief van Averbode dat in 1996 Edu-web werd opgericht, een site met informatie over onderwijs en opvoeding. En dan heeft de uitgeverij ook nog eens haar steun toegezegd aan het PC/KD project, het meerjarenprogramma van de Vlaamse regering dat het gebruik van nieuwe media in het onderwijs wil aanmoedigen en ernaar streeft om tegen 2002 in de drie hoogste jaren van het basisonderwijs en in iedere middelbare schoolklas tenminste 1 computer te hebben. Voor elk kind, elke ‘kadee’, toegang tot een pc. Dat de uitgeverij Averbode zichzelf een belangrijke pedagogische taak toekent, is meer dan duidelijk.
| |
Niet ouder dan 15 jaar
Vranckx vindt het lastig de identiteit van zijn fonds te omschrijven. ‘Maar ik kan wel vertellen waarin volgens mij de sterkte van het fonds ligt: in fictie voor jongeren van 10 tot 14/15 jaar.’ En inderdaad, in de fondsbrochure Leesbeest laat zien dat de meeste reeksen, zoals Klassiekers, TOP-romans, iD-pockets, Echt gebeurd, Mythen en Sagen, Valentijnreeks en Life stuk voor stuk 10-plussers als doelgroep vermelden. ‘We mikken niet op jongeren ouder dan 15’, zegt Vranckx. ‘Uitgeverijen die naast een kinder- en jeugdboekenfonds ook een volledig uitgewerkt volwassenfonds hebben, kunnen als missing link ook adolescentieliteratuur in hun aanbod opnemen. Maar voor Averbode, dat enkel met het gespecialiseerde fonds van religieuze en levensbeschouwelijke werken bewust op volwassenen mikt, is dit niet interessant. Bovendien moet ik ook toegeven dat ik niet echt in dergelijke adolescentenliteratuur geloof. Volgens mij moeten jongeren van 15, 16 jaar de stap zetten naar de volwassenliteratuur.’
De volledige uitgeverij telt 100 werknemers, maar op de afdeling kinder- en jeugdliteratuur is Vranckx de enige met een fulltime aanstelling. De zes redacteuren en vier lectoren werken op parttime en freelance basis, en de coördinator, de vormgever, de productieman en de mensen van het magazijn worden gedeeld met de andere fondsen. Met een gemiddelde van dertig titels per jaar is dat, zo verzekert Vranckx, niet slecht.
| |
| |
Het aandeel van vertalingen in het jeugdboekenfonds is 20 à 25 procent. ‘In de jaren zeventig, toen ik pas begon, vertaalden we hoofdzakelijk uit het Frans - met Franstalige collega's lag dat voor de hand - maar de boeken sloegen niet echt aan. Franse kinder- en jeugdboeken zijn zo anders dan onze boeken. Via de boekenbeurzen van Bologna en Frankfurt heb ik mij vanaf de jaren tachtig met de buitenlandse markt vertrouwd gemaakt en mij vooral op de Duitse kinder- en jeugdboeken gegooid. Erg sterk was de Duitse markt in die tijd. Maar sinds de jaren negentig lijdt de Duitse kinder- en jeugdliteratuur onder een malaise. Duitsland vertaalt zelf heel veel, en wie veel vertaalt, heeft zelf weinig te bieden, nietwaar?’
Dus keken ze bij Averbode uit naar andere mogelijkheden en vonden en vertaalden ze de laatste jaren vooral in de Angelsaksische wereld een aantal goede ‘storytellers’. Vertalen uit Amerika, Australië of Canada kan tegenwoordig trouwens zonder problemen, vertelt Vranckx. ‘Vroeger, in de jaren zeventig en tachtig, vroegen we ons altijd af of de verhalen wel herkenbaar zouden zijn voor onze Vlaamse kinderen, of er geen problemen zouden zijn met het identificatieproces. Dat het boek “van bij ons” kwam, was een verkoopargument. Maar tegenwoordig, met televisie en internet, is de hele wereld één dorp geworden en is het probleem van de identificatie van de baan. Zich inleven in andere culturen vinden kinderen heel gewoon. Voor ons boekenfonds kunnen we ons dan ook vooral op kwaliteit toeleggen. Het doet er niet zozeer toe waar het boek vandaan komt, als het maar kwaliteit biedt.’
Scandinavische boeken laat Averbode nauwelijks vertalen. Dat heeft in de eerste plaats te maken met zijn persoonlijke talenkennis en affiniteit, vertelt de uitgever. ‘Ik wil de boeken die we in vertaling uitbrengen in de oorspronkelijke taal lezen. De Scandinavische talen beheers ik niet, dus die boeken vallen buiten de boot. Bovendien neemt een aantal Nederlandse uitgevers systematisch de Scandinavische markt voor hun rekening. En in een klein taalgebied als het Nederlands blijft elke schoenmaker maar beter bij zijn leest.’ En kan een klein taalgebied zijn boeken in het buitenland verkopen? Vranckx springt ijverig op en haast zich naar het boekenrek. ‘Een tiental boeken worden jaarlijks verder doorvertaald’, zegt hij enthousiast. Hij legt het ene boek na het andere boek op tafel en ik zie vertalingen naar de meest uiteenlopende talen, zoals Deens, Noors, Koreaans, Ests, Japans, Fins en Kroatisch.
De vraag of er in de loop der jaren opvallende koerswijzigingen geweest, antwoordt Vranckx ontkennend. ‘Het fonds is geleidelijk gegroeid. Al zijn er sinds 1935 natuurlijk wijzigingen merkbaar. De eerste boeken waren vertalingen uit het Duits, verhalen van John Flanders en spannende missieverhalen. Na de oorlog kwamen de eerste meisjesboeken op de markt en vanaf de jaren zestig
| |
| |
kwam de link naar het onderwijs en werd het aanbod, net zoals bij de tijdschriften, gedifferentieerd. Maar eerder dan bewuste veranderingen in de uitgangspunten liggen hieraan, volgens mij, vooral opgedane ervaring en specifieke inbreng van de werknemers ten grondslag.’ Hij noemt als recent voorbeeld de samenwerking met Riet Wille. ‘Samen hebben we een nieuwe reeks voor kinderen met leesmoeilijkheden opgestart, Lukas en Lora. En het werken met Ed Franck rond de debutanten zorgt er weer voor dat de laatste tijd wat meer vertalingen verschijnen. Ed Franck is niet alleen redacteur, maar ook auteur, en veel strenger dan ikzelf.’
| |
Selectiecriteria
Als uitgever zijn er grosso modo drie manieren om aan materiaal te komen, vertelt Vranckx. ‘Ofwel wordt een manuscript je aangeboden, ofwel neem je als uitgever zelf initiatieven, ofwel haal je een boek uit het buitenland.’ Jaarlijks leveren zo'n honderd debutanten hun manuscript in. Maar 99 procent wordt nooit gepubliceerd. ‘Als het ons lukt om per jaar één debutant uit te geven, ben ik erg tevreden. De manuscripten komen in de eerste plaats van onze vaste auteurs.’ Al is ‘vast’ geen goede term, nuanceert Vranckx. ‘De relatie tussen de auteurs en de uitgeverij is een vertrouwensrelatie. De relatie houdt stand zolang iedereen zich goed voelt, zolang alles klikt. Geen enkele auteur is contractueel aan de uitgeverij verbonden.’
Als voorbeeld van een eigen uitgeversinitiatief noemt Vranckx de pas opgestarte reeks Klassiekers. ‘Nadeel van dergelijke initiatieven is natuurlijk wel dat je als uitgever een beetje “vader” wordt en bijgevolg minder kritisch. Maar toch zouden er eigenlijk meer zulke initiatieven mogen zijn.’ Specifieke opdrachten aan de auteurs gebeurde vroeger vaker dan nu, denkt Vranckx. ‘Vandaag houden auteurs meestal vast aan een heel bewuste en eigen thematiek. Ik herinner me nog hoe ik op de radio een verhaal hoorde over Ijslandse zeevaarders en daarna Johan Ballegeer contacteerde om te vragen of daar geen boek in zat. Met Geen meiden aan boord als resultaat. Ook Lien gaat naar Amerika is in opdracht geschreven. Johan is echt de geschikte persoon om materiaal aan te reiken. Dat geldt trouwens ook voor mensen uit de journalistiek.’ Even wordt het stil. ‘Ach, misschien ben ik het wel die het verleden condenseer en daardoor de indruk heb dat het vroeger regelmatiger gebeurde dan nu. Misschien had je toen gemiddeld ook maar één opdracht per jaar.’
De derde optie, een buitenlands boek uitgeven, impliceert het aankopen van de rechten en het vertalen van het boek. ‘En dat is duur. Het boek mag nog zo goed zijn, als we bijvoorbeeld zien dat het 350 bladzijden heeft, beginnen we er niet aan. Dan komen we nooit uit de kosten.’ Inkorten acht Vranckx uit den
| |
| |
boze. ‘Het mag niet en ik wil het ook niet. Als ik het niet volledig kan uitgeven, blijf ik er liever af.’
Ook bij Nederlandstalige boeken is de lengte geen selectiecriterium. ‘Als relatief kleine uitgeverij hebben we het grote voordeel dat we zowel qua omvang als qua inhoud tolerant kunnen zijn. Grote uitgeverijen moeten de aandeelhouders kunnen uitkeren, dus elk boek moet zo'n 15 procent winst opbrengen. Een goede verkoop is voor ons natuurlijk ook belangrijk, maar de druk om winst te maken ligt veel lager. Dat biedt het grote voordeel dat je ook eens een manuscript van iets mindere kwaliteit kunt uitgeven. Je kent de “vaste” auteurs,
Klassiekers-reeks: eigen uitgeversinitiatief
| |
| |
je weet waar ze mee bezig zijn en dat hun volgende boek weer stukken beter kan zijn.’ Persoonlijk vindt hij trouwens dat selectiecriteria vaak achteraf worden verwoord. ‘Achteraf, bijvoorbeeld bij het schrijven van de brochureteksten, kun en moet je wel zeggen waarom je nu net dat boek in het fonds hebt opgenomen. Maar dat is niet hetzelfde als criteria op voorhand poneren en dan op elk binnenkomend manuscript toepassen. De enige twee eigenschappen die ik altijd wil terugvinden, zijn een vlotte stijl en een boeiend verhaal. Dat zijn we onze lezers verplicht.’
Is het uitgeven voor kinderen en jongeren dan verschillend van het uitgeven voor volwassenen? Vranckx twijfelt geen seconde. ‘Zeker. Als je een kind leert fietsen, geef je hem toch ook niet meteen een fiets voor volwassenen? Je begint met een heel klein fietsje, eentje met twee zijwieltjes, en past de fiets gaandeweg aan de groei van het kind aan. Illustraties bijvoorbeeld zijn de zijwieltjes, de extra steun, in het begin van het leesproces, maar als je eenmaal bij de jeugdromans bent gekomen, zijn ze overbodig en zelfs storend. Te groot is de fiets dan weer als je romans voor 10/11-jarigen bijvoorbeeld een open einde geeft. Een happy end is niet altijd nodig, maar kinderen van die leeftijd vragen zekerheden. Psychologische studies hebben aangetoond dat ze een open einde nog niet kunnen verwerken. Nee, als je kinder- en jeugdboeken uitgeeft, moet je rekening houden met de leefwereld van het publiek. Enkel op die manier kan een boek boeien.’
Met de volwassenen die de boeken kopen houdt hij weinig rekening. ‘Voor mij komt de lezer op de eerste plaats. Zeker bij tekstboeken moet dat kunnen. Bij prentenboeken ligt het mogelijk iets moeilijker. Daar is het belangrijk dat de illustraties ook de kopers, de volwassenen, aanspreken.’
| |
Relatie uitgever-auteur
Vranckx laat de literaire begeleiding van auteurs over aan een team van zes parttime en freelance redacteuren. Voordeel is dat elke auteur kan kiezen met wie hij of zij samenwerkt. ‘Met één vaste redacteur loop je het risico dat het tussen een auteur en de redacteur niet klikt, en dan heb je als auteur afgedaan. In elk geval proberen we iedereen zo goed mogelijk te begeleiden, ook de debutanten. Ik zie het als een belangrijk deel van mijn taak als uitgever om de toekomst van het fonds veilig te stellen en vandaag te zorgen voor de schrijvers van morgen. Zo kreeg ik onlangs een indrukwekkende bundel gedichten van een tiener. Zoiets kun je niet meteen publiceren - als jongere moet je kunnen rijpen - maar helemaal niks doen, werkt ontmoedigend. En dus denken we er momenteel aan om de bibliotheek van Kid City te reorganiseren en een rubriekje “Het gedicht van de week” toe te voegen.’ Want motivatie is ontzettend
| |
| |
belangrijk, aldus de uitgever. ‘Ed Franck, die de debutanten begeleidt, is daar erg goed in. Ik, als jurist, kan hoogstens zeggen dat het boek niet vlot loopt of dat er iets schort aan het verhaal, maar zeggen hoe het dan wel moet, kan ik niet. Als schrijver kan Franck concrete tips geven en van iemand die zelf schrijft, nemen de debutanten de kritiek ook aan. Het is niet makkelijk om ze telkens weer tot herschrijven en herformuleren aan te zetten, maar hij slaagt erin.’
Zelf zorgt Vranckx voor de begeleiding achteraf. ‘Want uitgeven is meer dan alleen een boek schrijven en drukken’, benadrukt hij. ‘De auteurs zijn het kapitaal van de uitgeverij, wij leven van hun intellectuele arbeid. Dus vind ik dat een uitgever er alles voor moet doen om de boeken te promoten en te verkopen. Je moet manifestaties bijwonen, openstaan voor interviews, en ook zelf activiteiten en bezoeken organiseren. De inkomsten van de auteur moeten veilig gesteld worden.’
Dat klinkt nogal idealistisch, de uitgeverij heeft er toch alle baat bij dat een boek goed verkoopt? ‘Natuurlijk. Maar als je van een uitgeverij een geldmolen wil maken, ben je volgens mij verkeerd bezig. Verlies maken wil niemand, maar je mag de kwaliteit niet uit het oog verliezen. Ik ben ervan overtuigd dat een slecht boek niet verkoopt, hoe agressief je ook promotie voert. Succes begint met een goed boek.’ Of met het krijgen van een literaire prijs? ‘Nee, niet noodzakelijk’, zegt Vranckx. ‘Het is een verkeerde opvatting dat een literaire prijs de verkoopcijfers van een boek automatisch de hoogte injaagt. Vaak is de prijs een bevestiging van een erkenning die er eigenlijk al was. Druk uitoefenen bij recensenten heeft volgens mij dan ook weinig nut.’
Vranckx streeft dan ook geen agressieve, maar een ‘informatieve promotie’ na. Verschillende foldertjes, in een grote oplage gedrukt, worden naar scholen, boekhandels en een vast adressenbestand gestuurd. Met de uitgeverijen Lannoo en Bakermat is gekozen voor één vertegenwoordiger bij de boekhandels. ‘Veel boekhandels hebben zich samengesloten tot grote ketens en dat maakt het er voor de uitgeverijen niet makkelijker op. Aan het hoofd van de ketens staan managers die enkel op winst uit zijn en nauwelijks nog naar de inhoud van een boek kijken. Dus hebben we voor rationalisering gekozen. Maar enkel voor de verkoop, wel te verstaan. Voor werving en selectie gaat de leuze “Small is beautiful” nog altijd op. We hebben geen groot en vast imago waarbinnen elke auteur en tekst moet passen, en dat komt de kwaliteit ten goede. Uiteindelijk gaat het Averbode nog altijd in de eerste plaats om het overbrengen van cultuur.’
Een grote tolerantie tegenover de inhoud vindt Vranckx trouwens ook economisch interessant. ‘Ik herinner me dat ik mijn hart vasthield toen ik zag hoe populair Bart Moeyaert plotseling werd. Van één auteur of van één specifiek
| |
| |
genre boeken afhangen, brengt het fonds in een ongunstige positie. Ik opteer voor verschillende auteurs en heel verschillende genres en probeer zo verschillende types lezers te bereiken.’ Al hecht hij tegelijkertijd ook veel belang aan herkenbaarheid. Al is de cover altijd een kwestie van overleg met de auteur, het moet altijd duidelijk blijven tot welke reeks het boek hoort. Dat geldt ook voor het lettertype. ‘Voorleesboeken moeten ook voorgelezen kunnen worden. Vormgeving wordt vaak gelijkgesteld met het zoeken naar een cover en gepaste illustraties, maar het behelst veel meer. Vorig jaar in Bologna werd Zeg me dat het niet zal Sneeuwen van Jaak Dreesen, Goele De Wanckel en Katrijn De Vleeshouwer bekroond omwille van het totale uitzicht van het boek.’ Persoonlijk boekenbezit vindt Vranckx belangrijk en dus moeten boeken betaalbaar zijn. ‘De prijs van de pas opgestarte reeks iD-pockets bijvoorbeeld is bewust zo laag mogelijk gehouden. Het gaat om de heruitgave van oudere, succesvolle boeken uit het fonds, boeken waarvoor de basiskosten in het verleden al zijn gemaakt. De pockets blazen oudere werken nieuw leven in, zijn democratisch in prijs en leveren de auteurs toch nog extra inkomsten op.’
Echt rijk kun je van het uitgeven van kinder- en jeugdfictie niet worden. ‘Zeker niet in een klein taalgebied als het onze. We vissen tenslotte allemaal in dezelfde kleine vijver.’ Tot vóór enkele jaren gaf Averbode twintig titels per jaar uit, maar door het opduiken van vele nieuwe uitgeverijen zijn het er nu dertig, met een oplage van gemiddeld drieduizend exemplaren voor een nieuw boek en vijftienhonderd voor een herdruk. ‘Meer uitgeverijen betekenen kleine oplagen, dure boeken en een slechte verkoop, en kleinere oplagen betekenen meer titels om de omzet te halen. Dertig is voor ons in elk geval het absolute maximum. Ik wil de kwaliteit en de begeleiding niet in het gedrang brengen.’
Internet-links: www.averbode-online.be en www.kidcity.be |
|