aflopen hoor,” zei Diddie. “Dat vind ik dan raar,” zei Wammie, “iemand die een boek schrijft, kan toch zorgen dat het goed afloopt?”’
Er zijn aan het bestaan nu eenmaal ook verdrietige, duistere en angstaanjagende kanten. In het vandaag bekroonde Bezoekjaren is dat wel heel duidelijk zo. Maar ook veel van Van Leeuwens andere hoofdpersonen hebben een verdriet of een gemis of alle twee. Niet alleen zijn er nogal wat kinderen die tegen hun zin losraken van hun ouders, maar er zijn ook ouders zonder kinderen zoals Warre en Tine uit lep of de koningin uit Kukel die eerlijk zegt: ‘Mij is tot mijn zbijt nooit een echt kind gezronken.’ Dus ze is wel blij met het jongetje Kukel dat zichzelf, onhandig vermomd als lamp en besmeurd met taart, aan haar cadeau doet.
Verder is er veel angst en onzekerheid in de wereld en die gaat Van Leeuwen ook niet uit de weg. In het grappige kinderboekenweekgeschenk Het weer en de tijd wint de hoofdpersoon een weekend in een huisje, waarin de geest van een vermoord meisje blijkt te wonen. Dat is niet om te lachen, het is zelfs regelrecht angstaanjagend en uit niets blijkt, dat we dat luchtig als fantasie en kinderangst moeten opvatten. Integendeel, het is zo echt en zo waar als alles.
Ook de twaalfjarige hoofdpersoon uit Wijd weg maakt de griezeligste dingen mee, in een soort initiatierite waar ze door elkaar geschud, maar wijzer weer uit komt. Steeds weer ontmoet ze vier geheimzinnige mannen die blijven doen alsof ze haar niet kennen. Er is een jongen die haar heel prettig warm en nat op haar buik zoent, maar die een hoofd vol ijskoude gedachten blijkt te hebben, een dame die haar arm pijnlijk wringt, handen die haar enkels grijpen, een donkere slaapwagen waar ze niet uit kan. En ook hier weer is er geen reden om aan te nemen dat deze griezelige, bedreigende wereld niet zou bestaan, dat die niet net zo echt zou zijn als die waarin school en ouders en warm eten hun bekende rollen spelen.
In De wereld is krom, maar mijn tanden staan recht komt de hoofdpersoon verschillende keren in die andere wereld terecht. Op eenzame momenten, als ze alleen in bad zit of de donkere trap naar haar slaapkamer op moet, maar ook bij ogenschijnlijk geruststellende gelegenheden - een zoekspelletje op een verjaardag, in een restaurant wachtend op de soep - verdwijnt ze in de zwarte tegenwereld en dan blijken er uit diezelfde pen die al die vriendelijke sprietharige hoofden tekende, ineens eenogige monsters, vreemde gedrochten, ezelachtige gebitten en allerhande onduidelijke, maar onaangename dingen te kunnen voortkomen.
Bij Van Leeuwen heerst een steeds weer de kop opstekende angst voor de onherbergzame kant van het leven, een kant die niet eenvoudigweg afgedaan kan worden met ‘fantasie’ of ‘het gaat wel over als je groter wordt’. Want het