Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 12
(1998)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
Jeugdliteratuur was al geëmancipeerd
| |
[pagina 359]
| |
205 abonnementen nog steeds ter inzage zijn, behoudens natuurlijk tijdschriften die niet meer bestaan. Er zijn bovendien nog elf titels bijgekomen. | |
Kwestie van definitieLaten die vaktijdschriften iets van emancipatie zien? Het hangt ervan af wat men met de term bedoelt. Betekent emancipatie van de jeugdliteratuur vrijmaking van pedagogische bedoelingen? Of juist van literaire bedoelingen? En gaat het om gelijkberechtiging met nieuwe media, volwassenenliteratuur of met wat? Doet de mate ertoe waarin auteurs en uitgevers van jeugdliteratuur ‘gelijkwaardig’ mogen meedingen met literaire prijzen en (want dat zou er dan natuurlijk bijhoren) afzonderlijke prijzen voor jeugdliteratuur dus worden afgeschaft? Is de graad van emancipatie te meten in het aantal woorden dat recensenten in dag- en weekbladen aan jeugdliteratuur besteedt, of idem op academisch niveau? Doet het er toe hoeveel vaktijdschriften er uitsluitend aandacht aan jeugdliteratuur besteden en hoeveel er regelmatig veel aandacht aan besteden? Waarmee wordt dan vergeleken? Is de jeugd-literatuur pas volledig geëmancipeerd als er in alle opzichten evenveel aandacht aan wordt besteed als aan volwassenenliteratuur? Waarom? Welke verhouding is gewenst? Is het ideaal pas bereikt als men het alleen over literatuur heeft, voor welke lezer van welke leeftijd dan ook? Doet nonfictie dan ook nog mee in het definitiespel? Ikzelf houd het voor deze impressie even op het volgende. Jeugdliteratuur is een aparte zaak, vanwege de kinderen als publiek naast volwassenen als producenten en distributeurs. Zolang kinderen je publiek zijn, wordt er opgevoed, of je dat nu bewust doet of niet en of je dat nu wil of niet en of je het nu volgens de regels doet of juist niet (‘Ik ben lekker stout’). Emancipatie beschouwen als een ontstijgen aan de pedagogische context is zinloos en het ontkennen van de pedagogische context bij het beoordelen doet jeugdliteratuur zelfs tekort door het ontkennen van de geïntendeerde lezer. Maar jeugdliteratuur is wat fictie en poëzie betreft ook woordkunst (of een streven ernaar, of een aftreksel ervan, laten we het nu even niet over de definitie van kunst hebben) en kan dus als zodanig beoordeeld worden. Ik vermoed dat veel recensenten van jeugdliteratuur aannemen dat dit aspect - de jeugdliteratuur als kunst, als deel van de schone letteren - vroeger stelselmatig onderbelicht werd. Bezorgde dames als Nellie van Kol, Ida Heijermans, Elize Knuttel-Fabius en Nienke van Hichtum, | |
[pagina 360]
| |
en bevlogen onderwijzers als P. Louwerse, J. Stamperius, P.J. Andriessen en Theo Thijssen, zouden geen oog hebben voor esthetiek, alleen voor ethiek en didactiek. Het zou dus goed en een blijk van emancipatie zijn dat de jeugdliteratuur als literaire kunst beoordeeld wordt. Klopt dit beeld? Daarvoor zou ik vele jaargangen van oude tijdschriften met recensies van jeugdliteratuur moeten doornemen. Gelukkig heeft iemand dat al eens gedaan. Ik nam het proefschrift Wat heten goede kinderboeken? van Anne de Vries (Querido, 1989) weer eens ter hand en tal van nuanceringen van dit beeld dienden zich aan. Men (her)leze ook eens Das Elend unserer Jugendliteratur van de bevlogen Hamburgse onderwijzer Heinrich Wolgast, verschenen in 1896, met een nadrukkelijk pleidooi voor het kinderboek als kunstwerk. Er was dus oog voor jeugdliteratuur als kunst, al stonden die recensies doorgaans wel in vaktijdschriften voor onderwijs en opvoeding. Jeugdliteratuur als kunst, jazeker, maar kunst moest vormen. Jeugdliteratuur als zedelijke en kunstzinnige vorming, dat is zo ongeveer het beeld dat ik krijg. | |
Breed spectrumWelk beeld komt naar voren uit de hedendaagse vaktijdschriften die ik onder ogen krijg als samensteller van de rubriek ‘Uit de tijdschriften’ in het vaktijdschrift Leesgoed? Het eerbiedwaardige, zeventigjarige The Horn Book Magazine ondermijnt het beeld van recente emancipatie. Dit tijdschrift nam de jeugdliteratuur vanaf de eerste jaargang zo serieus dat je van een volstrekt geëmancipeerde start mag spreken. The Horn Book Magazine is zichzelf zeventig jaar volkomen trouw gebleven in de opvatting van jeugdliteratuur als een zeer eigen genre literaire kunst, met vormende waarde. Uit de redactionele introducties blijkt een groot besef van die continuïteit. Dat geldt evenzeer voor het twintigjarige tijdschrift Signal, geredigeerd en uitgegeven door het echtpaar Nancy en Aidan Chambers (The Thimble Press), dat uitmunt in met veel zorg geredigeerde artikelen over een breed spectrum van de jeugdliteratuur: als kunst (getuige hun jaarlijkse Signal Poetry Award) maar ook als gewenst deel van de opvoeding. (Chambers heeft excellente boeken over leesbevordering geschreven.) Hetzelfde geldt voor het nog altijd heel simpel uitgevoerde Zweedse Barnboken, van het Zweedse Kinderboekinstituut, evenals het ook al minstens twintig jaar oude Franse La revue des livres pour enfants, dat ook niet noemenswaardig in zijn benadering is veranderd. Dat het Ame- | |
[pagina 361]
| |
rikaanse, ook al enige decennia bestaande The Lion and The Unicorn tegenwoordig (tegen betaling) ook op internet valt te lezen, maakt voor de continuïteit van de inhoud niet uit. Ook hierin wordt de vormende functie van jeugdliteratuur nooit ontkend en is die regelmatig onderwerp van beschouwingen, terwijl dit tijdschrift toch juist ook een literatuurwetenschappelijke invalshoek heeft. Er is een rechte, honderdjarige lijn te trekken van Wolgasts Jugendschriften-Warte en zijn pleidooi voor goede kunst voor kinderen naar Informationen Jugendliteratur + Medien en (nu) Beiträge Jugendliteratur und Medien, nog aangesterkt na de jaren zestig en zeventig met hun eigen retoriek rond het opkomen voor veronachtzaamd geachte groepen: kinderen hebben recht op goede jeugdliteratuur en als je goed kijkt, zie je dat dit ‘goed’ steeds een esthetische component bevat (‘goed geschreven’) als een ethisch-didactische (verrijking, verbreding van horizon). En wat te denken van het ook al minstens twintig jaar bestaande Children's Literature in Education? Ik citeer het vanwege de titel, die onmiskenbaar de jeugdliteratuur een plaats en functie toewijst. Maar intussen zou ik niet durven beweren dat dit gedegen tijdschrift geen aandacht heeft voor jeugdliteratuur als kunst, als deel van de literatuur in het algemeen. Integendeel! Zo zou ik meer periodieken kunnen noemen die vooral veel inhoudelijke continuïteit tonen. Ik durf de stelling aan dat deze specifieke vaktijdschriften bar weinig ‘emancipatie’ tonen in de zin zoals boven beschreven - de bevlogen mensen in de redacties hadden de jeugdliteratuur al geëmancipeerd toen ze begonnen. Anders wáren ze niet begonnen! Er is een continue opvatting te bespeuren van jeugdliteratuur als kunstzinnige vorming. Het zou interessant zijn (maar dat gaat deze impressie ver te buiten) een studie te maken over hun poëtica, hun impliciete en expliciete opvattingen over de verwantschap van ethiek en esthetiek, van goed en mooi in de literatuur. Ik heb zo'n vermoeden dat daaruit zou kunnen blijken dat men dacht dat een mooi (geschreven) verhaal ook ethisch vormt, of, net wat anders, dat feitelijk ethische criteria vaak als esthetisch werden (worden?) gebracht. Met ‘een mooi verhaal’ bedoelt men dan eigenlijk een verhaal van hoge vormende waarde. Er zijn weinig Célines in de jeugdliteratuur. Het bestaan van serieuze, specifiek aan de jeugdliteratuur gewijde vaktijdschriften zou evenwel op zich als een blijk van emancipatie uitgelegd kunnen worden. In dat geval is de twintigste eeuw, en dan voor- | |
[pagina 362]
| |
al de periode na de jaren zestig, wel zeker de eeuw van de emancipatie van de jeugdliteratuur. Immers, nog nooit eerder waren er zoveel vaktijdschriften over jeugdliteratuur. | |
Veranderde visiesIs er dan al die tijd echt niets inhoudelijk veranderd in die vaktijdschriften? Manfred Berger vraagt zich in Beiträge Jugendliteratur und Medien 1998/1 dit af: ‘Homosexualität im Bilderbuch - ein Thema für Kindergartenbücher?’ Alsof je in de jaren vijftig bent - hoewel het antwoord toen wellicht negatiever zou uitpakken dan nu, want Berger oordeelt zeer genuanceerd en eigenlijk is het antwoord kortweg ja, als het prentenboek maar deugt. Journal of Children's Literature herfst 1997 heeft de volgende tekst op het omslag: ‘Literary Study and Literacy Instruction’. Dat zou zeventig jaar geleden toch niet gekund hebben? Trouwens, zou de National Council of Teachers of English toen al een Children's Literature Assembly hebben gehad? Ik denk niet: de Assembly zal even oud zijn als het blad. Maar laat je niet misleiden. De Bergers hebben hun visie op jeugdliteratuur niet zozeer veranderd als wel hun visie op homoseksualiteit en andere heikele opvoedingskwesties. En literacy instruction is nu eenmaal een onderwerp dat vooral met ontwikkelingen in het onderwijs te maken heeft. Zoals de oude rot Margaret Meek het zegt in Signal mei 1998, ‘Having to Read to Learn’: ‘At no time in the past there has been such a degree of concern, as now, about children learning to read. Like “information”, literacy has become a commodity: something to be acquired for effective use.’ Hoe zit het met de periferie, de vaktijdschriften voor het jeugd- en schoolbibliotheekwerk die voor het onderwijs en die voor de boekenbranche? Hier zou ik opnieuw kunnen wijzen op Wat heten goede kinderboeken? en andere studies, die tonen dat er de hele eeuw en daarvoor al over kinderboeken werd geschreven in onderwijsbladen en dat er tussen die recensenten altijd wel mensen waren met oog voor kunst. Van Theo Thijssen tot John Verhallen en Bea Ros - er is een doorgaande lijn van recensenten in onderwijsbladen. Of ze er ook genoeg aan doen, ja, daarover kun je eindeloos praten want wie stelt de maat, en wie bijvoorbeeld het Amerikaanse, echte onderwijsblad The Reading Teacher (van de International Reading Association) als standaard neemt moet alle Nederlandse en Vlaamse onderwijstijdschriften behalve Tsjip/Lette- | |
[pagina 363]
| |
ren en Moer een onvoldoende geven. Mogelijk heeft in zulke tijdschriften wel degelijk in honderd jaar tijd een inhoudelijke verandering plaatsgevonden. Die heeft dan echter meer met de ontwikkeling van het onderwijs te maken (steeds meer aandacht voor de leerling) dan met de boven omschreven emancipatie in het denken over jeugdliteratuur (van opvoedingsmiddel naar kunst). Anders gezegd, het denken over jeugdliteratuur is vanzelfsprekend onderdeel van het denken over onderwijs en kinderen. In feite zet men, denk ik, in het onderwijs het kinderboek altijd in het (didactische) perspectief van de (mogelijke, gewenste) jonge lezer. Dat is niet eens in tegenspraak met de literaire invalshoek, maar meer in lijn met de kunstzinnige vorming: kunst voor kinderen.Ga naar voetnoot1 Zodra het jeugd- en schoolbibliotheekwerk tot ontwikkeling kwam, waren er publicaties op dat gebied met aandacht voor de inhoud van de collecties jeugdliteratuur. De pioniers in het jeugd- en schoolbibliotheekwerk hielden zich daar bijna dagelijks mee bezig. De selectie- en beoordelingscriteria van de samenstellers van de al decennia bestaande gidsen Boek en Jeugd, die hun roots in het bibliotheekwerk hadden, zou interessant materiaal kunnen opleveren. Als we weer even over de grenzen kijken: het Amerikaanse School Library Journal bestaat ook al meer dan veertig jaar en zit vol recensies - in toenemende mate overigens van aanbod voor kinderen op nieuwe media. Blader oude en nieuwe nummers door en je ontdekt de grote continuïteit. Je hoeft niet lang met huidige jeugdbibliothecarissen te praten (de echte) om te ontdekken dat ze houden van mooie kinderboeken, dus oog hebben voor jeugdliteratuur als kunst, maar daarbij het publiek, hún publiek, nooit uit het oog verliezen. Geheel in lijn met een tijdschrift als Leesgoed, dat zijn oorsprong en trouwste lezerskern nog altijd in het jeugd- en schoolbibliotheekwerk vindt. Kijk je dan terug naar uitspraken van die pioniers (bijvoorbeeld de in het jeugdbibliotheekwerk in de jaren vijftig en zestig gehanteerde beoordelingscriteria van pionier Louise Boerlage), dan vind je diezelfde attitude terug. Over tijdschriften uit de boekenbranche kan ik kort zijn. Die schonken en schenken altijd zoveel aandacht aan jeugdliteratuur (boeken en tijdschriften, fictie en non-fictie) als die dat volgens de redacties waard | |
[pagina 364]
| |
is, gerelateerd aan het aandeel van jeugdliteratuur in de markt. Zo nu en dan een bericht, zo nu en dan een special. Veranderen de cijfers, zoals het laatste decennium in Vlaanderen met zijn spectaculaire groei aan titels jeugdliteratuur, dan stijgt ook de aandacht, bijvoorbeeld in een tijdschrift als Tijdingen, van de Vereniging ter bevordering van het Vlaamse Boekwezen, de Vlaamse pendant dus van Boekblad. ‘Emancipatie’ heeft in deze branche te maken met oplagecijfers. Maar ook met de status van jeugdliteratuur en de aandacht van de overige pers.Ga naar voetnoot2 Als het gaat om emancipatie van de jeugdliteratuur zoals ik die hierboven opvat, zijn uitgevers en boekhandelaars vooral volgers, hoewel de fondsopbouw van een uitgeverij als Querido natuurlijk zeker invloed heeft. | |
Nederlandse tijdschriftenIk vat het voorgaande even samen. Een rondgang langs de buitenlandse vaktijdschriften heeft opgeleverd dat je in die tijdschriften nauwelijks van emancipatie van jeugdliteratuur kan spreken, hoogstens zijn ze in hun bestaan op zich zelf een blijk van emancipatie, omdat ze over het algemeen de jeugdliteratuur zeer continu serieus nemen, als kunst voor kinderen, dus ook als kunst in het algemeen, en als noodzakelijk geacht element in de opvoeding en het onderwijs. Inhoudelijke veranderingen hebben vooral te maken met veranderingen in het denken over de samenleving. Je kunt niet zeggen dat gaandeweg ontdekt is dat jeugdliteratuur ook literatuur is - dat inzicht was er al. Veranderingen in tijdschriften in de periferie leveren vooral het beeld op van ontwikkelingen in het denken over kinderen en onderwijs, waarbinnen de jeugdliteratuur een andere functie krijgt. De boekenmarkt volgt deze veranderingen. Hoe ziet dat er uit in ons eigen taalgebied? Een van de eerste tijdschriften, jaren zestig, was Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, onder redactie van Marijke van Raephorst en anderen. Er werd veel in geschreven door mensen uit het onderwijs, met name uit de opleidingen voor onderwijzer. Voorzover ik dat snel kan beoordelen, was ook hier onmiddellijk de opvatting aanwezig van jeugdliteratuur als zowel onderdeel van de literatuur, als functioneel middel in het onderwijs. | |
[pagina 365]
| |
Het erna volgende blad, En nu over jeugdliteratuur, kwam van het Bureau Boek en Jeugd en de titel was programmatisch: kennelijk vonden de dames van het bureau dat er te weinig over jeugdliteratuur werd gesproken. Toen al. Nogmaals, waar ligt de maat? De verzuchting hoor je nu nog. Dit blad had, net als genoemd Bureau, banden met het (jeugd)bibliotheekwerk. Het Bureau is verdwenen, En nu over jeugdliteratuur veranderde van uiterlijk en titel (Leesgoed), de banden bleven en zoals gezegd heeft Leesgoed nog steeds veel aandacht voor de functie van jeugdliteratuur in het onderwijs en (breed gezien) de opvoeding. Vanaf het begin echter werd jeugdliteratuur ook gezien als een vorm van literatuur - en een die als zodanig meer aandacht verdiende dan ze kreeg. De Schoolmediatheek was en is praktischer, nog meer gericht op het gebruik van jeugdliteratuur in, inderdaad, de schoolmediatheek en het onderwijs van de basisschool. Maar ook daar diezelfde waardering voor het kinderboek als kunst. En toen kwam, ik sla her en der iets over, als vervolg op het Documentatieblad kinder- en jeugdliteratuur, het tijdschrift met de prachtige programmatische titel Literatuur zonder leeftijd. De strekking van de titel is uniek: dat heeft die rondgang wel geleerd. En als er één tijdschrift zich bezighoudt met de status van jeugdliteratuur, van ‘literatuur zonder leeftijd’ (maar toch...), dan is het dít tijdschrift, met redactieraad en academische ambities. Hier vindt de lezer vooral aandacht voor jeugdliteratuur als kunst, als literatuur. Maar paradoxaal is dat in Literatuur zonder leeftijd toch vooral literatuur aan bod komt die bestemd lijkt voor kinderen en jongeren - veel meer dan andere literatuur. Alsof we te maken hebben met een literatuur met verborgen leeftijd. Tenslotte impliceert het bestaan van een Stichting ter Bevordering van de Studie van Kinder- en Jeugdliteratuur (zie colofon) ook een erkenning van een eigenheid. Ik houd het er dan ook maar op dat stichting en Literatuur zonder leeftijd vooral bedoelen dat jeugdliteratuur ook zeer genietbaar en waardevol voor volwassenen kan zijn. Strikt genomen zou de emancipatie van de jeugdliteratuur in letterkundige zin voltooid zijn als de vaktijdschriften omtrent literatuurstudie in het algemeen als vanzelfsprekend regelmatig aandacht aan jeugdliteratuur zouden besteden, wat nu niet het geval is. Bij die staat van emancipatie zouden tijdschriften als Literatuur zonder leeftijd en Leesgoed overbodig zijn. Maar je zal zien, dan krijg je toch weer allerhande publicaties met aandacht voor een specifiek soort mensen, namelijk | |
[pagina 366]
| |
kinderen en jongeren, hun leesvoorkeuren en het aanbod voor die groep. Wanneer zou men dit aanbod geëmancipeerd noemen? Ik gooi er op de valreep een andere definitie tegenaan: als men de verschillen tussen jeugd en volwassenen serieus neemt en daarmee ook de verschillen in cultureel aanbod. Er blijft een direct verband tussen de status van jeugdliteratuur (en vergelijkbaar cultureel aanbod) en de wijze waarop volwassenen willen omgaan met kinderen en jongeren. Waardoor er nog een ruime toekomst is voor vakliteratuur op dit gebied. |
|