| |
| |
| |
‘Wij kinderboekenschrijvers willen helemaal geen emancipatie’
Interview met Sjoerd Kuyper
Harry Bekkering
Een hete dag in augustus. Sjoerd Kuyper zit op zijn knieën aan de rand van de vijver achter zijn huis. Hij tuurt in het water. Gigantische strooien hoed op zijn hoofd, dun sigaretje tussen zijn lippen. Hij oogt enigszins vermoeid: ‘Is het niet te heet voor een interview, Harry? Je krijgt van die stroperige antwoorden op een dag als vandaag. Of wil je het over salamanders hebben? Nee, ik heb nog eens nagedacht over ons telefoongesprek en volgens mij wil je alleen maar over geld praten. In alle onderwerpen die je aansneed was het kassa. Niks emancipatie. Inflatie, zul je bedoelen. Donatie. Sensatie. Niks contemplatie... Zullen we in de schaduw gaan zitten? Wil je thee of witte wijn? Laatst stuurde Frank Koenegracht me een stuk uit de Volkskrant waarin Lydia Rood Paul van Loon interviewde, en Paul zei iets liefs over mijn werk. Ik voer al een poosje een correspondentie op rijm met Frank, en na ontvangst van het artikel schreef ik hem:
Dank voor de krant die je me zond;
de krant, bedoel ik, waarin stond
dat ik zo'n goeie schrijver was.
Ik was er zeer mee in mijn sas.
Als al die mensen die Van Loon
ook mijn werk zetten in hun kast,
ja, dan is Leiden weer uit last
('k Heb 6% voor 8 jaar vast;
'k betaal per maand, precies gepast).
Al zing ik fraaier dan Vivaldi,
ik koop nog altijd bij de Aldi.
Meer heb ik eigenlijk niet te melden over kinderboekenschrijvers en geld. De brief vervolgt met een rijm over een van de vissen in onze vijver. Wil je dat ook horen?’
| |
| |
| |
Vertel me liever waarom je überhaupt kinderboekenschrijver geworden bent. Was dat een bewuste keuze of was er toeval in het spel?
‘Lang geleden, ik was tweeëntwintig, bezocht ik een vriend. Wij hadden afgesproken de avond samen door te brengen en te praten over poëzie en wielrennen. Toen ik bij hem kwam, zat hij te worstelen met een opdracht. “Ik moet iets schrijven voor kinderen,” zei hij. Mijn vriend had enige faam verworven met het schrijven van verhalen voor volwassenen. De opdracht tot het schrijven van een kinderverhaal had hij echter met plezier aanvaard, want het geld was goed en hij had gedacht: ach, als kinderen half zo groot zijn als volwassenen zal het twee keer zo eenvoudig zijn om voor hen te schrijven. Maar daarin had hij zich vergist. Dat zag hij nu wel in. Het verhaal moest de volgende dag worden ingeleverd en hij had niet één bruikbare gedachte. “Ga eens ergens anders zitten,” zei ik en nam plaats achter zijn machine. Toen en daar schreef ik mijn eerste kinderverhaal. Het was niet briljant, verre van dat, maar wat ik mij zéér goed herinner, is de weldadige helderheid die al na de eerste regel bezit van mij nam. Het was alsof ik na jaren thuis- | |
| |
kwam in mijn eigen hoofd, dat van een naargeestig hok veranderd was in een glanzende balzaal - alleen omdat iemand de ramen had opengezet. Mijn vriend heeft nooit meer geprobeerd iets voor kinderen te schrijven. Maar ik maakte kinderboeken, stukken voor kindertheater en scenario's voor kinderfilms, en liet de poëzie gaandeweg achter mij. Zo werd mijn leven een zinderend feest.
Ik denk dat het eerste werk van velen, zeer velen onder ons bedoeld was voor volwassenen. Je begint er immers mee je armzalig “ik” te exploiteren om indruk te maken op je omgeving, en daarin is, als je achttien bent, geen plaats voor kinderen. Maar toen we de kinderen eenmaal ontdekt hadden, toen wilden we nooit meer terug. Waarom? Cynici zullen zeggen dat ons talent te klein was, net goed genoeg voor kinderen. Maar dat is niet waar. Wat in Nederland voor kinderen wordt gemaakt, is minstens zo goed en zéker zo succesvol als wat aan volwassenen wordt aangeboden.
Misschien is er helemaal geen sprake van een keuze en zijn mensen die kunst maken voor volwassenen al bij hun geboorte wezenlijk anders toegerust dan wij die dat voor kinderen doen. Of... heeft het allemaal te maken met die malle vaste leeftijd die wij allen schijnen te hebben? Annie M.G. Schmidt beweerde altijd dat zij haar gehele leven acht jaar oud geweest was - daarom schreef zij voor kinderen. Zou dat het zijn? Ik heb het stevige vermoeden dat ik altijd vierenzeventig geweest ben en dat altijd blijven zal. Ik schrijf dan ook geen kinderboeken, ik schrijf kleinkinderboeken.
Het begon dus met toeval en toen kwam het geluk om de hoek kijken: dat eerste kinderverhaal werd in dank aanvaard en ik werd uitgenodigd om wekelijks een verhaal te schrijven voor een radioprogramma. Ik accepteerde. Om het geld. Want hoewel ik genoot van het schrijven voor kinderen, wilde ik diep in mijn hart het liefst wereldkampioen gedichtenschrijven worden. Maar ja, ik kreeg opeens 125 gulden per week overgemaakt, en daar konden Margje en ik destijds riant van leven. En wat doe je dan als man?’
| |
Wereldkampioen gedichtenschrijven ben je niet geworden.
‘Nee. Ik werd in de voorrondes van Noord-Holland-Noord al uitgeschakeld. Door arbitrale dwalingen.’
| |
Was het dan toch niet een beetje uit teleurstelling dat je toen maar...
‘Ben je besodemieterd! Ik kwam door toeval op het spoor van de kin- | |
| |
derliteratuur, geluk hielp mij verder, en geld hield mij in de race, maar vergeet ook de intense vreugde niet. Ik ben nooit opgehouden met poëzie, die schrijf ik nog steeds, soms in de vorm van een gedicht, meestal in de vorm van een kinderboek. “De poëzie is in mijn proza gaan wonen,” zei Johnny van Doorn. Dat geldt ook voor mijn werk.’
| |
Hoe vind je de waardering voor de kunst voor kinderen in onder andere de media?
‘De waardering door de kinderen en hun ouders is enorm, en daar doen we het voor. Maar ik kan me soms enorm ergeren. Zie je weer eens een lijstje met meest vertaalde boeken, staat Youp Mulisch altijd op 1, met 17 vertalingen, en Youpie Palmen op 2, met 14 vertalingen, en Youp Finkers op 3, met 8 vertalingen, en nergens zie je de 60 vertalingen van het werk van Paul van Loon. Maar dat zal wel nooit veranderen.’
| |
Lydia Rood maakt er geen geheim van dat een prijs toegekend door kinderen voor haar meer waard is dan een prijs uitgereikt door een jury van volwassenen. Hoe is dat voor jou?
‘Een prijs is voor mij geen doel, een prijs is een middel. Een middel om meer kinderen te bereiken. En daarom ben ik het meest ingenomen met de prijs die mijn werk de meeste aandacht bezorgt. Ik ben dus diep gelukkig met mijn griffels. Maar afgezien van prijzen, als ik moest kiezen tussen jubelende kritieken van volwassenen en een elitair lezerskringetje enerzijds en totale verguizing in de kranten en een enthousiast lezerspubliek anderzijds, dan wist ik het wel. Iedereen toch? Ik heb het laatst in een cursiefje geschreven: “Schrijf over wat je het dierbaarst is en laat de kinderen delen in die weelde. Prijzen vergaan tot stof, recensies worden met stof geschreven - zij vinden geen geheime plek in de hoofden van kinderen. Verhalen wel. Nou en of. Onder een hemel van bladgoud.”’
| |
Toch zie je bij het Fonds voor de Letteren en het Letterkundig Museum, waar ze nu een apart Kinderboekenmuseum hebben, wel degelijk een emancipatie van het kinderboek.
‘Onvolprezen is het Fonds. Ik heb hun manier van werken een jaar lang als bestuurslid van zeer dichtbij mee mogen maken, en het is onvoorstelbaar hoe secuur en fatsoenlijk het daar toegaat. Er wordt gewikt en gewogen tot iedereen een ons weegt, en dan zie je dat, als er maar
| |
| |
goed opgelet wordt, kinderboekenschrijvers net zo hoog scoren als hun collega's die uitsluitend voor volwassenen schrijven. Dat kinderboekenschrijvers nooit in de hoogste categorie van twaalf maanden belanden, komt omdat ze niet alleen voor zichzelf, maar ook voor hun lezers schrijven. Als je dan een niveau bereikt waarvan het Fonds denkt: dat belonen we met een werkbeurs van twaalf maanden, heeft het publiek je al lang ontdekt en verdien je genoeg aan royalties en heb je geen recht meer op een werkbeurs - een verrukkelijk systeem. En dat Kinderboekenmuseum is erg leuk. Ik ben er wel eens geweest met mijn kinderen. Die hadden een nare dag, omdat er nog geen pinknagel van hun papa te bewonderen viel, maar ik vond het alleraardigst. Ik ben blij dat ik mijn pinknagels nog heb. Maar emancipatie betekent natuurlijk niet dat je een aparte zaal krijgt, het betekent dat je opgenomen wordt in het grote geheel van de literatuur, iets waar tien of meer Nederlandse kinderboekenschrijvers zeker recht op hebben. Ik denk niet dat ze in Engeland zullen schromen om Alice in Wonderland naast Hamlet in een vitrine te leggen. Aan de andere kant, ik lig een stuk liever naast Hans Hagen dan naast Al. Fa. Beth. Van der Heijden.
Weet je wat het is? Ik denk dat wij kinderboekenschrijvers helemaal geen emancipatie willen. We krijgen kleine kutstukjes in de krant, worden nooit deftig besproken bij Michaël Zeeman, en afgezien van de kinderen, om wie het werkelijk gaat, bekommert niemand zich om ons. Knus. Ik zie de kinderboekenwereld als een lekker tropisch eiland ver van de kille calvinistische rompslomp op het vasteland. Ik ken er vrijwel iedereen, mag de meesten graag, ben met sommigen zeer intiem bevriend, en we hebben het nooit over ons werk. En we leven er goed van. Onze tafels staan vol vrolijke spijzen... Je moet er toch niet aan denken dat Youp Mulisch dan opeens aanschuift?’
| |
In hoeverre zijn je verwachtingen in de loop van je carrière bijgesteld? En als dat al gebeurd is, was dat dan op grond van je persoonlijke ontwikkeling of had het te maken met factoren buiten jezelf?
‘Ik heb heel lang gehoopt dat idealen de maatschappij voortstuwden, nu vermoed ik dat het uiteindelijk toch de economie is. Hegel - Marx: 0-3. En wat voor de maatschappij geldt, geldt ook voor het individu. In ieder geval voor mij. Ik ben zeer behoudend, zelfs zo conservatief dat ik al decennia op dezelfde progressieve partij stem. Ik haat veranderingen en uitdagingen waar iedereen zo gek op schijnt te zijn. Ik ben iemand om op een bankje op het dorpsplein te zitten en te spugen
| |
| |
naar alle jonge dichters die voorbijkomen. Vierenzeventig jaar en intens tevreden. Mijn grafschrift luidt als volgt:
Ik wilde nooit iets worden,
Het liefst wie ik al was.
Nu wil ik niets geweest zijn.
Geen grijsaard meer, geen man,
Daar is geen woord aan gelogen. Ik was tevreden als kind, tevreden als puber, tevreden als dichter, en toen ik geld kon verdienen met het schrijven van verhalen voor kinderen, was ik ook zeer tevreden. Ik dacht dat 125 gulden per week financieel het hoogste was wat je bereiken kon en dat vond ik een mooi bedrag. Ik wilde nooit voor tv schrijven, maar net toen we iets meer geld nodig hadden omdat de kinderen werden geboren, werd ik tot mijn innige tevredenheid uitgenodigd om toch voor tv te werken. Kassa. Alleen begon ik op een bepaald moment iets te veel te verdienen, alles ging naar de belasting, en Margje voelde dat mijn tevredenheid omsloeg in gezapigheid. Dat verontrustte haar. Dus toen we dit huis te koop zagen staan, heeft ze me op subtiele wijze de makelaardij ingeduwd: dan maar een nieuw huis. En nu is alles weer in orde, nu zie ik weer scherp waarom ik ook alweer schrijf: om dat huis af te betalen. Ik heb absoluut geen tijd voor dingen als writer's block en midlife crisis. Ik ben zeer tevreden. Al zou ik graag nog eens een salamanderkwekerij beginnen.’
| |
Het woord ‘idealen’ komt in je verhaal niet voor. Hoe zit dat met het wereldkampioen gedichtenschrijven worden?
‘Ik vond gedichten schrijven fantastisch. Maar ik vond gitaarspelen en zingen ook fantastisch. En op doel staan bij voetbal. Maar ik verbond nergens een toekomstbeeld aan, laat staan een ideaal. Ik werd achttien in 1970. De economie explodeerde. Alles kon, alles mocht, niets hoefde. Mijn ouders maakten zich geen zorgen over mijn toekomst, waarom zou ik het dan doen? Je mocht zwaar gesubsidieerd studeren tot drie jaar
| |
| |
na je dood. Maakte niemand wat uit. Je hoefde niet meer in dienst, je hoefde niet meer naar de kerk, je hoefde met niemand te trouwen, het was altijd mooi weer. Als je dan ook nog eens opgezadeld bent met een tevreden karakter, is het niet vreemd dat je voor jezelf geen ideaal toekomstbeeld knutselt. De grote idealen omhelsde ik, ik marcheerde in menige optocht mee, maar dat had met de toekomst van de wereld te maken, niet met de mijne. En toen bleek op een dag dat ik geld kon verdienen met gedichten en verhalen, en was er ook nog een hemelse instelling als het Fonds voor de Letteren, die je geld gaf om een of twee of drie maanden vrij te nemen om je geheel aan schrijven te wijden. Ik had het gevoel dat ik altijd al vrij had, hoe hard ik ook werkte, dus op een bepaald moment had ik vijftien maanden per jaar om te schrijven! Ja, zo ontwikkel je je snel. Lang leve het Fonds.’
| |
Zou je hier ook hebben gezeten zonder steun van het Fonds?
‘Ja, maar pas over een jaar of vijf. Zonder die steun had ik veel bij moeten klussen, stukjes in kranten, vertalingen... Dankzij het Fonds heb ik me vrijelijk bezig kunnen houden met wat ik werkelijk wilde. Met vertalingen en stukjes kun je hooguit laten zien hoe mooi de wereld is; met oorspronkelijk werk kun je, als het een beetje meezit, de wereld nog mooier maken.’
| |
Daar klinkt toch eindelijk iets van een ideaal in door.
‘Ja, maar niet voor mijzelf. Mij gaat het goed. Wat mij betreft mag alles zo blijven als het nu is, maar de wereld is niet meer zo frivool als in mijn jongensjaren. Dat baart mij zorgen. En ik denk, ik vermoed, nee, ik hoop... dat je met je boeken een piepklein beetje invloed kunt uitoefenen op die wereld. Nederland is niet vol bijvoorbeeld, dat is een leugen. Als je met de trein van Amersfoort naar Zwolle gaat, kom je langs een stuk militair terrein zo groot als Texel, waar je leuke dorpjes zou kunnen bouwen. Daar kan een half miljoen mensen wonen. We hoeven helemaal niet bang te zijn voor de mensen die aan onze deur kloppen. Ze kunnen ons misschien zelfs bevrijden van onze diepgewortelde ikcultuur - zie mijn boek Alleen mijn verhalen nam ik mee. En dan heb je nog de diepdroevige kwaliteit van ons onderwijs, waaruit iedere samenhang is verdwenen; het collectieve verlies aan concentratie bij de jeugd; de wanstaltige gezinssituatie waarin beide ouders moeten werken om de crèche voor hun kinderen te kunnen betalen; de angst die kinderen blijkbaar nog steeds voelen als het over homoseksualiteit
| |
| |
gaat. Ik hoop, ik vermoed, ik denk, nee, ik weet zeker... dat wij met onze boeken iets uit kunnen richten bij de lezers. Ouders hebben geen tijd meer om op te voeden, scholen hebben geen tijd meer. Iemand moet het toch doen!’
| |
Je wordt opeens serieus.
‘Ik ben altijd serieus. Flauwekul moet je ook serieus nemen, anders wordt het flauwekul van niks. Maar ik snap wat je bedoelt. Eerst schreef ik kinderverhalen om mijn carrière als dichter zelf te kunnen subisidiëren, later ontdekte ik de gigantische vreugde die het mij schonk, toen besefte ik dat ik blijkbaar voorbestemd was om werk voor kinderen te maken, en de laatste tijd begint het tot mij door te dringen dat het niet louter om mijn eigen vreugde en die van de kinderen gaat, maar dat je best mag proberen inzicht in de wereld te bieden, waardoor ze die met meer respect zullen bejegenen. Maar als we geen lol meer aan mijn boeken beleven, de kinderen en ik, houdt alles op natuurlijk.’ |
|