Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 12
(1998)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |
‘Over het algemeen is het voor kinderen leuker geworden’
| |
Aandacht voor de kinderzielEerst de geschiedenis. Volgens historicus dr. Rudolf Dekker is de emancipatie van het kind rond 1800 reeds in gang gezet: ‘Toen vond de grote omslag in het denken over kinderen plaats. Voor die tijd moest een kind vooral zo snel mogelijk de bijbel leren lezen en begrijpen. Pas dan telde hij mee. Na 1800 kwam er ook aandacht voor de meer irrationele uitingen van het kind, zoals zijn tekeningen en zijn spel. Het kind werd als kind gewaardeerd, in plaats van als nog-niet-volwassene.’ | |
[pagina 281]
| |
In zijn op egodocumenten gebaseerde studie over kinderen in de zeventiende en achttiende eeuw, Uit de schaduw in 't grote licht betoogt DekkerGa naar voetnoot1 dat filosofen als Rousseau de emancipatie van het kind in gang hebben gezet. Dat blijkt als je de egodocumenten uit die tijd bestudeert. ‘Kijk maar naar Otto van Eck, een kind dat eind achttiende eeuw nauwgezet een dagboek bijhield. Zoals je nu de Spock-kinderen hebt, zo was Van Eck een Rousseau-kind. De ouders van Van Eck waren verlichte mensen die veel aandacht aan de opvoeding besteedden. Otto werd gestimuleerd om veel te lezen en zelf ook een dagboek bij te houden. Aan zijn boekenlijst zie je dat er toen voor het eerst een omvangrijke kinderliteratuur ontstond. Dat ouders boeken speciaal voor hun kinderen kochten, was iets nieuws.’ Die grotere aandacht voor de kinderziel hing samen met de hoge waardering voor het irrationele, die de Romantiek kenmerkt. Mensen begonnen hun dromen en gevoelens op te schrijven. Ze begonnen ook anders tegen hun kindertijd aan te kijken. Dekker: ‘Voor 1800 was de kindertijd vooral een voorafschaduwing van het latere leven. Een generaal schreef dan bijvoorbeeld: als kind speelde ik al met soldaatjes. Nu begonnen mensen ook herinneringen op te schrijven die verder niet relevant waren voor de rest van hun leven. Dat ze vroeger een spraakgebrek hadden bijvoorbeeld.’ Pedagoog dr. Ernst Mulder die zich verdiepte in de geschiedenis van opvoeding en onderwijs, plaatst het begin van de emancipatie van het kind een stuk later.Ga naar voetnoot2 ‘Dat begon zo rond 1900 met de verwetenschappelijking van het onderzoek naar kinderen. Mensen als Charles Darwin begonnen hun eigen kinderen te bestuderen en erover te schrijven. In Amerika was zelfs een complete Child Study Movement.’ De grote vraag was toen: hoe ontwikkelen kinderen zich en hoe kunnen we daar de opvoeding op afstemmen? Men kwam erachter dat kinderen zich volgens vastliggende fasen ontwikkelen. ‘Fasen die goed doorlopen moesten worden, anders zou het kind er later last van krijgen.’ Dit idee heeft de pedagogiek van deze eeuw bepaald, stelt Mulder. ‘Nu begint men daar van terug te komen, omdat blijkt dat die | |
[pagina 282]
| |
fasen veel minder vastliggen, van kind tot kind verschillen en variabel zijn door de omstandigheden. Ik denk dat dit nieuwe denkbeeld in gang is gezet door de komst van grote groepen kinderen uit andere culturen.’ Het fasemodel bleek niet meer te passen. | |
Onderwijs voor iedereenIn de eerste helft van deze eeuw veranderde dus de aandacht voor het kind en zijn opvoeding. Onderwijs werd een steeds belangrijker onderdeel van die opvoeding, met als grootste verandering de invoering van de algemene leerplichtwet begin deze eeuw. Voor die tijd gingen weliswaar bijna alle kinderen al naar school, maar als er geoogst moest worden, hielden veel ouders hun kinderen weer thuis. Door de leerplicht werd de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd. Een andere belangrijke verbetering was de gelijkschakeling: de staat bepaalde voortaan wat de kinderen moesten leren, zodat alle kinderen in principe dezelfde leerstof kregen. ‘Het idee dat alle kinderen onderwijs moesten hebben, kwam voort uit de gedachte dat een geïndustrialiseerde, bureaucratische samenleving niet goed kan werken zonder opgeleide krachten’, vertelt Mulder. ‘Met dit soort maatregelen kon de staat de controle over de burgers vergroten en de samenleving meer discipline opleggen.’ Onderwijs is goed, daar zijn de meeste deskundigen het wel over eens. Maar kinderboekenschrijver Wim Hofman ziet de leerplicht eerder als een middel ‘om de kinderen uit het leven weg te halen’. Uit interviews en uit romans als Wim (1976) en Zwart als inkt (1997) blijkt dat Hofman een weinig rooskleurige kijk op de kindertijd heeft. Volgens hem is het één lange gevangenisstraf. Het weerloze kind wordt door allerlei kwaden bedreigd. In tegenstelling tot de wetenschappers Mulder en Dekker denkt Hofman een stuk zwarter over de emancipatie van het kind. School zou zijn uitgevonden om vooral de ouders meer vrijheid te geven: ‘Als het erop aan komt, gaan de ouders toch altijd voor. Kinderen zijn de enige groep in de samenleving die je ongestraft vijf uur per dag kunt opsluiten.’ Hofman pleit dan ook voor minder lange schooltijden. Al realiseert hij zich dat dat weer nieuwe problemen met zich meebrengt. ‘Thuis is het ook niet gezellig. Dat was in de jaren vijftig al zo, en dat is nog steeds zo.’ Hofman zou willen dat kinderen meer buiten kunnen spelen. ‘Ik ging altijd lekker in de haven rondhangen. Daar was het echte | |
[pagina 283]
| |
leven. Maar dat kan niet meer. Het is op straat veel te gevaarlijk geworden met al dat verkeer, en de stoep is maar smal.’ Pedagoog Mulder wijst op de verschuivingen in de wijze van lesgeven: ‘In de negentiende eeuw was onderwijs vooral: uit het hoofd leren. In de afgelopen anderhalve eeuw is dat verschoven naar de vaardigheid verwerven om kennis op te doen. Weten waar je het moet vinden en hoe het je het moet opnemen.’ Het onderwijs richt zich ook steeds meer op het individu. Dit is in eerste instantie de invloed van ‘reformpedagogieën’, zoals begin deze eeuw uitgedragen door Montessori, Steiner, Freinet en Pedersen. Hun idee om het lespakket aan te passen aan het tempo van het individuele kind vindt steeds meer ingang op de ‘gewone’ scholen. Volgens Hofman gaat die individualisering echter nog niet ver genoeg: ‘Voor mij was het een zwarte dag toen ik mijn kinderen naar de middelbare school moest brengen. Het eerste uur leerden ze basketballen, het tweede uur wiskunde, en dan nog even literatuur. Op die manier doodt je ieder enthousiasme. Ik zou willen dat het idee over kinderarbeid werd heroverwogen. Dat je je kind in de leer kan doen bij een leermeester bijvoorbeeld. Onderwijs dat meer is toegespitst op de praktijk zou veel nuttiger zijn.’ Mulder beaamt dat kinderen veel meer en veel langer leren dan vroeger, maar volgens hem is dat geen probleem. ‘In het begin van de eeuw bestond het idee nog dat kinderen zenuwpezen werden van te veel leren, maar ze blijken het best aan te kunnen.’ Hofman denkt dat kinderen tegenwoordig vaardiger zijn dan vroeger. ‘Je ziet bijvoorbeeld kleuters die al heel veel kunnen. Ze kunnen hun eigen veters strikken en op de computer werken. Maar als het te lang duurt, komt de juf erbij. Dan gaan de volwassenen zich er toch weer mee bemoeien.’ Historicus Dekker noemt het wel problematisch dat er zoveel eisen aan kinderen worden gesteld. ‘Het gaat toch steeds om presteren en punten halen. Op school en ook in hun hobby's. Dat is wel zwaar voor een kind.’ | |
GelukDesondanks denkt Dekker dat kinderen door alle veranderingen in het onderwijs en in de opvoeding daadwerkelijk gelukkiger zijn geworden: ‘Over het algemeen is het voor kinderen leuker geworden. Kinderen krijgen de laatste tweehonderd jaar meer aandacht, ze worden serieuzer genomen en er wordt beter voor ze gezorgd.’ | |
[pagina 284]
| |
Mulder is het met hem eens, al denkt hij dat de echte verbetering vooral uit de medische hoek komt: ‘Kinderen zijn veel gezonder, ze sterven minder. Tot diep in de negentiende eeuw hadden we in Nederland een schrikbarend hoog kindersterftecijfer. Voor kinderen was het heel gebruikelijk om een paar dode zusjes of broertjes te hebben. Nu is het aantal kinderen dat dood gaat verwaarloosbaar klein.’ Ook de juristen en de politici hebben veel voor de kinderen gedaan, vindt Mulder. ‘Eind negentiende eeuw ontstond het idee bij politici en juristen dat kinderen slecht behandeld werden. Daar hebben we de eerste kinderwetten aan te danken.’ Vooral het kinderwetje van Van Houten (1904), die kinderarbeid verbood, is belangrijk geweest. Een enorme vooruitgang was voorts dat het slaan van kinderen in onbruik raakte. Maar of kinderen daar nu echt gelukkiger van zijn geworden, is moeilijk te zeggen, aldus Mulder. ‘De norm past zich aan aan de veranderende cultuur. Zoals ook het onderwijs met de samenleving van vorm veranderd is.’ Bovendien is geluk nauwelijks te meten. Mulder: ‘In de jaren zeventig zeiden vrij veel kinderen dat ze ongelukkig waren. Nu zijn de meesten dik tevreden. Het enige dat je daaruit kunt afleiden, is dat het in de jaren zeventig blijkbaar mode was om ontevreden te zijn. Als je toen zei dat je gelukkig was, kreeg je als reactie “Hoe kan je gelukkig zijn als het zo slecht gaat met de wereld?”.’ Tegenwoordig komen veel meer kinderen bij de hulpverlening terecht, bij de opvang, opvoed-ondersteuning en dergelijke. Toch kun je niet zeggen dat het slechter met ze gaat, vindt Mulder. ‘Er worden alleen andere en misschien wel hogere eisen aan ze gesteld. Het idee van een “normale gezonde ontwikkeling” verandert steeds. Vroeger kon je rustig niet slagen op school. Nu kan dat een enorm trauma opleveren.’ | |
VrijheidEmancipatie houdt niet alleen verbetering van de levensomstandigheden in, maar ook meer vrijheid en gelijkheid. Is er sprake van een grotere gelijkheid tussen kinderen en volwassenen? Dekker ziet twee aspecten. Niet alleen de kinderen zijn volwassener geworden, de volwassenen blijven ook langer kind. Vroeger moesten kinderen zo snel mogelijk groot worden. Nu willen ouderen zo lang mogelijk jong blijven. En daarmee is de generatiekloof bijna weggevallen. ‘Ik ging bijvoorbeeld zondag een potje voetballen in de Haarlemmer Hout. Als mijn vader dat op zijn vijftigste zou hebben gedaan, in | |
[pagina 285]
| |
zijn korte broek, was hij waarschijnlijk opgepakt.’ Ook de vrijheid van kinderen kent zijn beperkingen, betoogt Mulder: ‘Ze hoeven niet meer te werken, maar ze moeten wel naar school. Ze moeten op school zijn, ze moeten daar iets doen, maar wàt ze doen, mogen ze zelf weten. De vrijheid bestaat dus binnen de grenzen van de beperkingen.’ Hofman is gematigd positief over de verhouding tussen kinderen en volwassenen. ‘Ze kunnen goed van zich afbijten. Je ziet dat ouders en kinderen veel meer praten. Ik zei nog “u” tegen mijn ouders. Nu is dat “je” en “jij” geworden. Hierdoor ontstaat in ieder geval de schijn van gelijkheid.’ Maar wat blijft, aldus Hofman, is de machtsongelijkheid: ‘Kinderen zijn weerloos. Een volwassene kan met een kind doen wat hij wil. Hij kan hem mishandelen en vreselijk verwaarlozen. En de tolerante samenleving grijpt niet in. Ouders gaan nu wel jovialer met hun kind om, maar werkelijke gelijkheid is er niet.’ De vraag is of dat anders kan. Hoe goed we onze kinderen ook behandelen, echte vrijheid kunnen we ze niet geven, omdat ze houvast nodig hebben. Ze hebben iemand nodig die gezag, macht, over hen heeft. En waar macht is, is misbruik. Hofman ziet dit ook. Dat blijkt als hij te keer gaat tegen de anti-autoritaire opvoeding: ‘Je moet niet alles aan een kind voorleggen. Tegenwoordig vraagt een moeder midden in de winter aan een kleuter: wil je een jas aan? Die kleuter zegt nee en gaat zonder jas de straat op. Dat is niet goed. Vroeger werd zoiets gewoon opgelegd: Jas aan! Schoenen en neus poetsen! Verder geen discussie. Alles was meer vanzelfsprekend en daarom gemakkelijker. Er zijn nu zelfs kinderen die mogen stelen.’ Zelfs een vrijdenker als Hofman vindt dus dat kinderen een zekere onvrijheid nodig hebben. Van emancipatie, in de zin van volledig vrijlaten, is dus geen sprake. Kinderen zullen nooit dezelfde rechten krijgen als volwassenen en blijven daardoor onvrij. We kunnen hoogstens concluderen dat hun onderdrukkers de afgelopen eeuw beter voor ze zijn gaan zorgen. |
|