schriften, laat staan aan de geest van de nieuwe programma's.
Natuurlijk moet de (jeugd)literatuur van de hoogste literaire kwaliteit ook wel eens aan bod komen, maar niet uitsluitend en voortdurend. En voor 69 procent van de leerlingen (en om deze aantallen gaat het in het vbo en mavo, het toekomstige vmbo), is die hooggestemde (jeugd)literatuur zelfs altijd onbereikbaar. Waarschijnlijk ook voor het grootste deel van de havo-leerlingen geldt dat: het is geen toeval dat de hele literatuurgeschiedenis voor dat schooltype in de tweede fase is afgeschaft.
Gerard de Vriend richt zich verder in zijn bijdrage op een andere activiteit van mij, namelijk op mijn boeken met samenvattingen en besprekingen van jeugdliteratuur en op mijn ‘voorlichtende’ jeugdboekenrecensies in docententijdschriften. Hij brengt die ‘uittrekselboeken’ in verband met mijn schoolboeken en suggereert dat mijn uittrekselboeken leiden tot een bepaald soort fictie-onderwijs: een minder verkieslijk soort volgens De Vriend, omdat daarin veel aandacht wordt geschonken aan boeken voor de gewone, gemiddelde lezer die bovendien vrijwel niet met de tekstanalyse in aanraking komt.
De achtergrond van mijn keuze voor het toegankelijke (jeugd)boek, heb ik in de vorige alinea gemotiveerd. Ik heb hierboven ook al laten zien dat het beeld dat De Vriend van mijn schoolboekactiviteiten geeft, volstrekt gebrekkig is en dat zijn ijkpunten niet stroken met de nieuwe programma's. Het beeld dat De Vriend van mijn uittrekselboeken geeft, is ook gekleurd, deels onjuist en deels gebaseerd op niet beargumenteerde vooronderstellingen.
In de eerste plaats maakt De Vriend geen onderscheid tussen een boek als Smaken verschillen enerzijds en Over lezen gesproken of Jeugdboeken 1996 anderzijds. Smaken verschillen bevat recensies (die eerder in tijdschriften zijn verschenen), de andere uitgaven samenvattingen en besprekingen, speciaal voor die uitgave geschreven. De toon, de aanpak en de opzet van beide typen boeken lopen sterk uiteen. Van een ‘stereotiepe aanpak’ is dus geen sprake.
In de tweede plaats stelt De Vriend vast dat ik geen ‘kritische onderscheidingen’ zou aanbrengen. Dat neemt hij vervolgens in een voetnoot terug. Een eindje verder komt hij weer met die (onjuiste) uitspraak op de proppen en koppelt die plotseling aan de literatuurlessen. Een nogal vreemde manier van betogen. In al mijn recensies