| |
| |
| |
Idee 1-3
Woutertje Pieterse lezing
Nicolaas Matsier
Bij de uitreiking van de Woutertje Pieterse Prijs op 5 maart 1998 sprak Nicolaas Matsier de eerste Woutertje Pieterse lezing uit. Met een revérence naar Multatuli werkte Matsier drie ideeën uit, waarin hij soepel van Multatuli naar Lewis Carroll springt. Om te eindigen bij de ideale lezer.
| |
(1)
Zoals u weet zou Woutertje Pieterse met wat goede wil de hoofdpersoon kunnen heten, weliswaar niet van alle zeven bundels Ideeën die Multatuli schreef, maar toch wel van een stuk of drie. Hoewel Woutertje Pieterse pas in de laatste delen min of meer constant present is, maakt hij zijn opwachting al wel in deel één, zij het pas na zo'n tweehonderd bladzijden. Hier is hij opeens: ‘In de Hartenstraat dan was 'n leesbibliotheek. Een kleine jongen, met 'n stadskleurig gezichtje, stond op de stoep, en scheen besluiteloos.’
Wij weten wat Woutertje Pieterse daar komt doen: met de veertien stuivers waarvoor hij zijn Nieuwe Testament Met Gezangen heeft verkwanseld wil hij in deze leesbibliotheek Glorioso lenen.
Een kleine honderd pagina's later heet het van Woutertje Pieterse:
De arme jongen was bewindseld en bezwachteld van z'n geboorte af. Kromme beentjes, bijbelse geschiedenis, engelse ziekte, met twee woorden spreken, versjes over deugd en gehoorzame jongetjes, mooi-handje geven, knielende avondgebedjes...
De opsomming gaat bij Multatuli nog even door, maar ik breek haar af. Want waar het me om begonnen is, dat is alleen het jaar waarin Woutertje Pieterse schrijftechnisch gesproken zijn opwachting maakt. Welnu, de eerste bundel Ideeën schreef Multatuli tussen februari en oktober van het jaar 1862.
| |
| |
Misschien zien sommigen van u nu aankomen waar ik heen wil. Want de maand augustus van datzelfde jaar 1862 kan - alweer met enige goede wil - gelden als de oertijd van de totstandkoming van een ander befaamd negentiende-eeuws literair personage. Namelijk Alice. In die augustusmaand, all in the golden afternoon, heeft het welbekende roeitochtje plaatsgevonden; tijdens welk tochtje er al improviserend zoiets als een gesproken eerste versie de lucht in ging van het latere meesterwerk De avonturen van Alice in Wonderland.
Woutertje Pieterse en Alice zijn dus nauwkeurige tijdgenoten, met dit verschil dat Woutertje Pieterse min of meer echt opgroeit, en gewoon ouder mag worden van Multatuli, terwijl Alice gefixeerd wordt op haar voor Carroll ideale zevenjarigheid.
Met een derde en laatste inspanning van uw en mijn goede wil zouden er de nodige overeenkomsten geconstrueerd kunnen worden tussen Multatuli en Carroll. Multatuli nummerde zijn ideeën; Carroll nummerde zijn brieven. Multatuli was eigenlijk liever volksvertegenwoordiger geweest; Carrolls ambitie was academisch. Maar wat misschien een echt grote overeenkomst tussen de schrijvers is geworden, is dat hun beider oeuvres zijn gaan fungeren als grootleveranciers van allerhande citaten, snedigheden en aforismen. En stellig is er ook een zekere overlap waar het gaat om hun bekwaamheden als belachelijkmakers van opvoedkundige versjes en gedichtjes.
Gloei eeuwig door van kindermin,
En speld ons in uw luiers in!
Bij een citaat als dit zou je toch zweren dat er een Nederlands schrijvende Lewis Carroll aan het woord is; het is Multatuli's personage dominee Zielknijper.
Grote briefschrijvers waren beiden. Misschien zou je zelfs kunnen zeggen dat de brief niet de rand, maar het eigenlijke hart van hun oeuvre vormt. Multatuli's Ideeën waren eigenlijk een soort van doorlopende dikke brief waarop je als lezer kon intekenen. Multatuli trad erin op als een groot moreel acteur, een pleiter, een Romeinse advocaat van het type Cicero. Carroll was van nature een entertainer - ook hij een acteur, maar dan voor de afzonderlijke individuen die zijn kleine vriendinnen waren.
| |
| |
Ongetwijfeld zit er ook iets dwingends in beide karakters. Multatuli wilde gelijk krijgen en zegevieren in het debat, wat dan ook de inzet mocht zijn; Carroll wilde veroveren.
| |
(2)
Carroll was, daar kan geen enkele twijfel aan bestaan, een Don Juan - in enigszins afgeleide vorm weliswaar, maar een Don Juan. Niet ongelijk Leporello, die de veroveringen van Don Giovanni moest turven, hield ook Carroll zijn veroveringen bij. Zoals hij bijna alles telde en mat, als een soort van automatische mathematicus. Carroll had alles graag onder controle. Maar achter de strakke etiquette die in zijn tijd de omgangsvormen bepaalde, wist hij als geen ander de openingen te vinden om achter de spiegel en in het land van de verbazing te komen.
De avonturen van Alice in Wonderland is - zelfs als een geschreven uitvergroting van Carrolls talent als mondeling entertainer - in wezen gericht op een enkel meisje dat hij een plezier wilde doen. Het ‘boek’ tussen aanhalingstekens - was een hand geschreven, door Carroll zelf geïllustreerd unicum: een hoogst arbeidsintensief verjaardagsgeschenk, voor een meisje dat toevallig Alice heette. Publikatieplannen had de auteur er verder niet mee. Pas in tweede instantie bleek het boek, allereerst tot Carolls eigen verbazing, een almaar grotere schare van lezers te kunnen bereiken.
Hiermee had de schrijver een belangrijke nieuwe troefkaart in handen. Want Carroll bleef kennismaken, levenslang, met nieuwe child-friends. En zo lang als dat ging onderhield hij die vriendschappen: met behulp van logeerpartijen, wandelingen, fotografeersessies, theaterbezoek, zelf uitgevonden spellen en wat dies meer zij.
In zijn dagboek schrijft hij op 20 augustus 1877: ‘It seems that I could, if I liked, make friends with a new set of children every day!’ Twintig jaar later, in 1897, dat wil zeggen een jaar voor zijn dood, schreef hij in een brief: ‘I have known, in my long life, some 200 or 300 children.’
Als we deze eigen opgave aanhouden, is Carroll dus de adoptief-oom van een paar honderd Victoriaanse meisjes geweest. Zij ontvingen brieven in spiegelschrift, rebussen, brieven in het expres bevende handschrift van een zogenaamd zieke, brieven achterstevoren, brieven in versvorm, brieven met raadsels, brieven die onnadrukkelijk het
| |
| |
acrostichon bevatten van de naam van de aangeschrevene et cetera. Vaak moest Carroll een compleet netwerk onderhouden, met zijn epistels en overige attenties. Een netwerk dat gewoonlijk bestond uit een compleet gezin: een dame, een heer, meerdere kinderen - allen omzichtig benaderd, bijgehouden, gefêteerd, gerustgesteld, het hof gemaakt.
In zijn brieven toont Carroll zich vaak gepreoccupeerd met half schertsende, half serieuze zorgen om de goede aanhef. Hij wil voornamen weten, maar liefst - en zo vlug mogelijk - ook roepnamen. Hij wil een intimus zijn. En zo zie je in die brieven een complete calculus van dierbaarheden en adjectieven tot ontwikkeling komen: ze worden op goudschaaltjes gewogen. Al was het deels zeker schertsend, Carroll hield de precieze aard van de gedane en ontvangen groeten bij alsof hij een barometer aflas.
| |
(3)
Ik citeer een antwoord op een brief waarin Carroll een zekere inflatie geconstateerd heeft in het groeten:
Mijn lieve Lucy,
Wanneer ik me afvraag: ‘Wat kan de oorzaak zijn van deze plotse omslag in het gevoelsleven? Hoe kan ik zo onheus zijn geweest dat ik de plotse val bewerkstelligd heb van de brief van 8 februari, ondertekend ‘Geheel en al de uw’ naar die van 15 maart, getekend ‘Met hartelijke groeten’ dan is de zaak aanvankelijk begraven in mysterie. Toch is het van vitaal belang om erachter te komen, en mijn wandaden zo mogelijk weer goed te maken, want er is maar weinig kennis van de Regel van Drieën vereist om te begrijpen hoe zo'n correspondentie voort zal gaan via ‘Met vriendelijke groeten’ en ‘Hoogachtend’ tot je in de derde persoon schrijft (‘Mejuffrouw Lucy Walters heeft de eer, etc.’)
Tien uren van bezorgd gepeins hebben mijn ogen geopend - nu zie ik dat mijn (bijna) onherstelbare fout geweest is dat ik, na een aardige brief van jou te hebben gehad, met een uitnodiging voor de Bushey Theatricals, ik zo onberaden was om het antwoord naar mijn nicht Annie te sturen.
Nou, dat was slecht en harteloos, moet ik toegeven. En de enige manier die ik bedenken kan om het werkelijk weer recht te zetten is dat ik een aantal brieven kies die ik van andere mensen ontvangen heb en de ant-
| |
| |
woorden stuk voor stuk tot jou richt.
Wees dus niet verbaasd, mijn lieve Lucy, wanneer je nu als volgt van mij verneemt:
‘MIJN LIEVE LUCY, dus het arme hondje van was is gevallen en heeft zijn neus gebroken? Ach, wat spijt het me dat te horen, enz. enz.’
of
‘MIJN LIEVE LUCY, proeve van wijn ontvangen en goedgekeurd. Gelieve onder rembours zes dozijn te zenden, enz. enz.’
of
‘MIJN LIEVE LUCY, tenzij de klok, aan u ter reparatie toevertrouwd voor het eind dezer maand afgeleverd wordt, zal ik mijn advocaat opdracht geven tot enz. enz.’
Maar begrijp dat ik brieven ontvangen heb - van een klein meisje, van mijn wijnhandelaar en van mijn horlogemaker, en de antwoorden nu tot jou richt.
Mag ik hopen dat jij als je een stuk of tien van deze brieven ontvangen hebt, deze wilt beschouwen als voldoende boetedoening voor mijn misdaad en geleidelijk wilt terugkeren tot de vriendschappelijke relaties die zolang tussen ons hebben gestaan?
Als altijd je toegenegen,
C.L. Dodgson
Kleine geschenken onderhielden de vriendschap. Carroll moet in zijn eentje handen vol werk hebben bezorgd aan de posterijen. Geregeld moet zijn werkkamer de trekken hebben vertoond van een verzendboekhandel. Volgens het eigen register van Carroll, opgezet in en bijgehouden vanaf het jaar waarin hij dertig werd, heeft hij bijna honderdduizend brieven verstuurd, altijd geschreven met paarse inkt. Van de bewaard geblevene zijn die aan kinderen veruit het leukst.
Nog eentje. Deze is ter vermijding van te veel jaloezie tussen twee zusters:
Mijn lieve Lottie,
Het is altijd wenselijk en soms mogelijk om de krankzinnige jaloezie te verzachten waarmee een jonger zusje (dat in vodden bij de as moet blijven zitten) het vertrek beziet van haar oudere zuster, een en al kant met lovertjes, naar een stralend verlichte zaal, door haar, op het kritieke moment, te begiftigen met een geschikt geschenk, dat altijd een van twee
| |
| |
vormen dient aan te nemen - chocoladepastilles of een boek met platen in kleur. Dit boek is van de hand van een dame, een goede vriendin van me, mevrouw Shute: vroeger heeft ze op de Slade School of Art gewerkt en naar mijn mening kan ze erg goed mensen tekenen. Je kunt dat nauwelijks opmaken uit haar tekeningen van poppen: maar ik vind het wel knap van haar dat zij ze zoveel verschillende uitdrukkingen op hun gezichten heeft gegeven.
Onze kennismaking duurde ongeveer 2 uur, nietwaar? Wat vreemd dat we nog steeds vrienden zijn! Ik denk erover een ode te schrijven die begint met: ‘Twee-urige vriendin, door mij aanbeden. Slechts acht maal een kwartier! Sindsdien vergleden uur en dag op hun gebruikelijke wijs,’ enz. enz., alleen weet ik niet hoe ik er pathos in moet krijgen. Ik moet geloof ik niet vervolgen met ‘En nu, ocharm - uw haar is grijs!’
Als steeds je toegenegen,
C.L.Dodgson
De derde brief die ik u tot slot wil voorleggen, heeft een vergeten afspraak tot onderwerp.
Lieve Annie,
Dit is echt verschrikkelijk. Je hebt geen idee van het verdriet dat ik al schrijvend heb. Ik moet wel een paraplu gebruiken om te voorkomen dat de tranen op het papier rollen. Kwam jij gisteren om gefotografeerd te worden? en was je erg boos? Waarom was ik er niet? Nou, dat kwam zo - ik ging een eindje wandelen met Bibkins, mijn goed vriend Bibkins - we lieten Oxford ver achter ons - vijftig - zeg maar honderd kilometer. Terwijl we een veld vol schapen overstaken, kwam er een gedachte bij me op en ik zei ernstig:
‘Dobkins, hoe laat leven we?’
‘Drie uur’, ‘zei Fipkins verbaasd over mijn toon.
Tranen stroomden over mijn wangen. ‘Dat is het uur’, ‘zei ik. ‘Zeg mij, Hopkins, welke dag is het?’
‘Nou, maandag toch zeker’, ‘zei Lupkins.
‘Dan is het de DAG!’ Ik kreunde. Ik huilde. Ik schreeuwde. De schapen dromden om me heen en wreven hun neuzen tegen de mijne.
‘Mopkins’, zei ik, ‘jij bent mijn oudste vriend. Bedrieg me niet, Nupkins! Welk jaar is dit?’
‘Nou, ik geloof dat het 1867 is’, zei Pipkins.
| |
| |
‘Dan is het 't jaar!’ schreeuwde ik, zo hard dat Tapkins flauwviel. Het was afgelopen: ik werd thuis gebracht, op een kar, begeleid door de trouwe Wopkins, in brokken.
Wanneer ik een beetje van de schok hersteld ben en een paar maanden aan de kust heb doorgebracht, kom ik langs om een nieuwe dag af te spreken voor het fotograferen. Ik ben te zwak om dit zelf te schrijven, dus doet Zopkins het voor mij.
Je deerniswekkende vriend,
Lewis Carroll
Dit is een lezing zonder conclusie. Het is niet zo dat ik wil verkondigen dat het ware boek eigenlijk altijd een liefdesbrief moet zijn, gericht aan een enkele persoon, die zich dan ook op alle mogelijke manieren gekend kan voelen als het heel speciale individu dat iedereen nu eenmaal is.
Alhoewel. Diep in mijn hart voel ik toch wel een klein beetje voor een variant hierop. Een variant die ik wel eens ben tegengekomen in een essay van Mandelstam, getiteld ‘De gespreksgenoot’. Hij schrijft - en ik citeer hem met instemming - het volgende:
‘Ieder mens heeft vrienden. Waarom zou een dichter zich niet richten tot zijn vrienden, tot de mensen die van nature dicht bij hem staan? Een zeevaarder werpt op een kritiek moment een verzegelde fles met zijn naam en een beschrijving van zijn lot in de golven van de oceaan. Vele jaren later vind ik op een zwerftocht door de duinen deze fles in het zand, lees de brief en begrijp eruit wanneer hij in zee is geworpen en wat de laatste wil van de overledene is geweest. Ik had het recht om dit te doen. Ik heb geen brief geopend die niet voor mij bestemd was. De brief die in de fles verzegeld zit, is geadresseerd aan wie hem vinden zal. Ik ben de vinder. Met andere woorden, ik ben de mysterieuze geadresseerde.’
Zo'n lezer willen wij allemaal graag zijn.
De vertaling van de brieven van Carroll is van Nicolaas Matsier. Twee ervan hebben al eens gestaan in Raster 56 (1991) gewijd aan kinderliteratuur.
Het essay van Mandelstam staat in de bundel Wie een hoefijzer vindt en is vertaald door Kees Verheul (Van Oorschot, 1981). |
|