aanbrengt. Van Grimms koningin die bij het raam zit te naaien maakt Hofman een bordurende vrouw onder wier peinzende en dromerige blik pagina's lang zowel de schitterendste dessins als de zwartste visioenen tot leven komen. Soms ook geeft Hofman personages die bij Grimm uit de lucht komen vallen een voorgeschiedenis die het verhaal complexer en logischer maken zonder dat het aan raadselachtigheid inboet.
Zo is er bij Grimm vóór de geboorte van Sneeuwwitje nog helemaal geen sprake van een vader, Hofman laat ons weten wie dat is: een man die voortdurend van huis is, omdat hij oorlogen moet uitvechten, maar gelukkig bij thuiskomst wel steeds wat voor zijn vrouw meeneemt: ‘een snoertje voor om haar hals, parels voor aan haar oren, een lap zeer gladde zijde, en nu: een ring als een kronkelend slangetje met oogjes van citrien’ - en dat slangetje zal grote gevolgen hebben. Eén nacht is hij thuis en de vrouw is in verwachting. De man zou wel een zoon willen, uiteraard, maar het wordt een dochter, en dat schrijft ze hem. Nog ΘΘn keer schrijft hij kort en gehaast terug en dan komt hij om.
En daarvan krijgt het kindje, Sneeuwwitje dus, de schuld. ‘“Als jij een jongen was geweest, dan was hij wel hier geweest. Dan was hij meteen hierheen gereden. Misschien ben je wel mijn ongeluk. Je deed me al zoveel pijn toen je geboren werd. Ik beet mijn lippen zowat in flarden. En nu dit weer en je ligt gewoon te lachen, stuk verdriet. Hoe haat ik dat. Zie je niet dat ik huil? Zie je dat niet?” Ze kneep het kind tot het huilde. En toen het huilde lachte zij.’
Daarmee is de toon gezet: het kind moet dood, hoe dan ook. Het zal duidelijk zijn: dit is een zwart verhaal. Maar niet een uitzichtloos verhaal. Zoals het een sprookje betaamt is er, alle ellende ten spijt, sprake van een fundamenteel wereldbeschouwelijk optimisme. Sneeuwwitjes situatie mag - in het huisje van de dwergen waar ze opgesloten zit en zich dood verveelt - nog zo hopeloos lijken, zij blijft zich op haar manier tegen het lot verzetten, namelijk door ‘met pikzwarte dwergeninkt’ brieven te schrijven. Bijvoorbeeld aan haar moeder, die bij Hofman trouwens in leven blijft en dus niet wordt vervangen door een stiefmoeder, wat de dramatische kracht van passages als deze vergroot: ‘Lieve mamma, zeg me, wat heb ik dan gedaan? Wat heb ik dan fout gedaan? Ik weet het echt niet. je dochter Sneeuwwitje.’
Bij gebrek aan respondenten schrijft ze ook briefjes aan een tafel en een stoel, een spijker in de muur, de bruine bonen, het vuur, een