De dubbelzinnigheid van die mededeling zullen de lezers heel goed vatten. Daar zit immers een mooi, bijna archetypisch man-vrouw-verschil in? En daar zou ik graag eens over praten met een klas kinderen.
In ‘Wilde dieren’ gaat het opnieuw over een man-vrouw-verschil. De ‘ik’, een jongen, kijkt naar zijn zussen door een kier van de deur. Hij vindt ingelijste meisjes mooi en zegt dan:
ik hou van tijgers in een kooi;
alleen mijn blikken zijn hun prooi,
Daar moet de lezer maar eens goed over nadenken. Hij stelt dan de vraag of dat kijken zielig genoemd moet worden, onbetamelijk, gemeen. Maar vergelijk het eens met het kijken naar een zwarte panter in Artis. Misschien geniet het object wel van de belangstelling. De positie is gegeven: kijker - bekekene. Twee rollen. Ze bepalen ook de positie van de dichter. Hij is een voyeur die vragen stelt aan de werkelijkheid die zich graag laat bekijken. Misschien bestaan de dingen pas als je ze goed bekijkt, als je de sleutels zoekt. En dat geldt, grappig genoeg, net zo voor jezelf. Je bekijkt jezelf, denkt na over de mogelijkheden van je zelf en het leven.
In ‘Houdini’ gaat het over wat er allemaal aan iemand ontknoopt moet worden: jas, T-shirt, schoenen, broek. Eenmaal uitgetrokken ligt de kleding op een hoopje, overhoop. De dichter zegt:
Maar als hij nog eens in de spiegel kijkt, vraagt hij zich af of er nog meer te ontknopen valt.
Een mens begint met een miljoen mogelijkheden. Uitgroeiende wordt er gekozen: jongen, meisje, de Nederlandste taal, een stad of dorp. Als je jong bent, heb je nog geen echte tegenstanders, maar groeiend moet je aanvallen verduren. Ze worden steeds harder en gevaarlijker. Je kunt maar het beste kiezen voor de aanval. Deze les in leven is verpakt in een voetbal-metafoor. Bij het kleine jongetje is het nog 0-0, maar het spel wordt harder en ingewikkelder. Hij wil vliegende keep worden, dan kan hij in de aanval.