beleven avonturen. Ze vertellen erover en dan schrijven de dichters dat op.
Soms zijn die dichters zelf zeelui, maar niet zo vaak. Dichters beschrijven de zee meestal vanaf de wal. Dat is veiliger natuurlijk. En toch hoor je in hun liederen en gedichten alles van zeerovers, zeemonsters, zeeslangen, zeemeerminnen, zeeslagen, zee-oorlogen, zeehelden, zeeschuim, zeepaardjes, zeebanket, zeestranden, de zeespiegel, zeewinden, zeehavens, zeerobben, zeekoorts, zeebenen en zeeziekte.
Die woorden kennen we wel. Prachtige woorden zijn het. Echte zeewoorden. Maar er zijn er nog veel en veel meer. Honderden. En de meeste daarvan kom je nooit tegen in gedichten. Ik las tenminste nog nooit over de zee-augurk, de zee-appel, de zeebezem, de zeedadel, de zeecitroen, de zee-erwt, zeekoekjes, de zeehandschoen, de zeekaketoe, zeekatoen, de zeekieviet, de zeekoekoek, de zeekrekel, zeepeterselie, de zeepannekoek, zeepaddestoelen, zeemuizen, zeespreeuwen, zeepissebedden, de zeetrompet, zeetafels, zeestoelen, zeevarkens, zee-uien. En toch bestaan die allemaal!
Er zijn nog veel meer zeewoorden. En die staan allemaal in het grote woordenboek van onze Nederlandse taal. Als je daarin gaat zitten lezen, denk je helemaal: nee, ik weet maar heel, heel weinig van de zee.