Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 12
(1998)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||
Prentenboeken en Holocaust. Opvoeding na Auschwitz
| |||||||||||||||||||
Adorno‘Opvoeding na Auschwitz’ met de nadruk op het eerste woord: opvoeding, wil volgens Adorno (1969) zeggen dat opvoeding zich moet richten op ontbarbarisering. Barbarij, zoals Auschwitz, is het gebrek aan liefde en warmte, is kilte, is onvermogen tot identificatie. Identificatie is het je verplaatsen in andere mensen en andere situaties. Barbarij is kortom het onvermogen tot empathie. Opvoeding moet zich richten op het vergroten van het vermogen tot empathie bij degene die opgevoed wordt, de opvoedeling. | |||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||
Behalve op anderen en andere situaties, moet de opvoedeling zich ook op zichzelf en zijn eigen situatie richten. Adorno noemt dat autonomie en denkt daarbij onder meer aan zelfbespiegeling, nadenken, de al genoemde kilte bewust laten worden en zelfbeschikking. En vervolgens aan het niet gedachteloos uitleven van haat en agressie in jezelf op andere mensen en andere dingen en het niet automatisch meedoen met de meerderheid. Adorno neemt het begrip ‘opvoeding’ zo ruim, dat onderwijs en scholing, vorming en voorlichting er ook onder vallen. Opvoeding na Auschwitz moet al ‘in de vroege kindertijd’ beginnen. ‘Opvoeding na Auschwitz’ met de nadruk op het tweede woord: na, wil zeggen dat de gruwelijkheid van Auschwitz de gruwelijkheid is van onze wereld en de zinloosheid van de gruwelen van Auschwitz de zinloosheid is van alle gruwelen. Als de opvoedeling niet inziet dat het Auschwitz van toen een deel van onze wereld nu is, is de kans op een herhaling van Auschwitz groter dan wanneer hij dat wèl inziet. Een tweede Holocaust hoeft niet te betekenen dat de slachtoffers dan weer joden, zigeuners, homoseksuelen en gehandicapten zouden moeten zijn of andere groepen, die de nazi's toen typeerden als ‘vijanden’ of ‘minderwaardigen’. Het kunnen net zo goed andere afwijkende groepen zijn. ‘Opvoeding na Auschwitz’ met de nadruk op het derde woord: Auschwitz wil zeggen dat de opvoedeling zich moet verplaatsen in de daders van de Holocaust. Hij moet ook openstaan voor de gruwelen van Auschwitz; die moet je, zegt Adorno, ‘toelaten’ en ‘niet van je afduwen’. Beide houdingen van openheid zijn vormen van empathie. De opvoedeling moet inzicht proberen te verwerven in de mechanismen en omstandigheden die onder het nationaal-socialisme mensen tot agressoren en moordenaars maakten.
In het kort is dit Adorno's programma ‘Opvoeding na Auschwitz’. We zijn nu dertig jaar verder en hebben inmiddels heel wat ervaringen opgedaan met concrete programma's, gericht op opvoeding na Auschwitz. Vanuit die ervaringen willen we aansluiten bij het programma van Adorno en er een uitbreiding aan geven. | |||||||||||||||||||
KanttekeningenDe eerste kanttekening betreft een uitbreiding van de voorstellen van | |||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||
Adorno. Adorno pleit voor empathie met de daders van de Holocaust. Naast de daders waren er nog twee belangrijke groepen betrokken bij de Holocaust: de slachtoffers en de omstanders (Hilberg, 1992). Het lijkt onmogelijk inzicht te krijgen in de mechanismen en omstandigheden die mensen tot agressoren en moordenaars kunnen maken zonder de rol van de slachtoffers en de omstanders daarbij te betrekken. Wat met ‘slachtoffers’ bedoeld wordt, is al toegelicht. Onder ‘omstanders’ zijn in de context van het nationaal-socialisme enerzijds degenen te verstaan die de nazi's hielpen, maar anderzijds ook de meelopers en de dwarsliggers die verzet boden. Daarom moet de door Adorno bepleite empathie zich ook uitstrekken tot de slachtoffers en de omstanders. De tweede kanttekening is al evenzeer een uitbreiding, maar meer nog een waarschuwing in de lijn van wat Adorno zegt over het gevaar van het ontbreken van warmte in de opvoeding. Behalve het bestrijden van barbarij moet ‘Opvoeding na Auschwitz’ ook het brengen van warmte, veiligheid en menselijkheid zijn. Twee problemen doen zich hierbij voor. Het eerste signaleert Adorno zelf. Volgens hem kan men in beroepshalve ontstane relaties, zoals die tussen leraar en leerling, arts en patiënt, advocaat en cliënt en andere dergelijke verhoudingen, liefde en warmte niet eisen. Als die er toch zijn, dan zijn ze volgens hem spontaan ontstaan en eerder ondanks dan dankzij de genoemde relaties. Spontane vormen van liefde en warmte ziet hij kennelijk makkelijker ontstaan in niet-beroepsmatige relaties, zoals die tussen ouders en kinderen en tussen familieleden onderling, dan in beroepsmatige verhoudingen. Adorno lijkt hier de niet-beroepsmatige relaties te rooskleurig te zien en de beroepsmatige te somber. Ook in beroepsmatige verhoudingen kan warmte en veiligheid een plaats krijgen, en dat geldt zeker voor de relatie tussen leraar en leerling. Bovendien kan het klimaat tussen ouders, kinderen en familieleden evengoed kil als liefdevol zijn. Elders heeft Adorno daar ook op gewezen zoals we nog zullen zien. Het tweede probleem is inherent aan het thema ‘Auschwitz’ zelf: de Holocaust kent geen happy end en vele aspecten van Holocaust-educatie volgens het programma van Adorno zijn ook niet hartverwarmend. Veel onderwijsprojecten en opvoedkundige activiteiten die vooroordeel, discriminatie, racisme en (neo-)nazisme willen bestrijden, zijn vaak kil, drammerig, humorloos, prekerig en betweterig. Opvoeding die deze kilheid niet weet te doorbreken, kan geen | |||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||
bijdrage leveren aan het voorkomen van een herhaling van Auschwitz. Integendeel, de weg naar een tweede Auschwitz is geplaveid met kilheid. De conclusie ligt voor de hand: Adorno's programma moet aangevuld worden met elementen die de kilheid kunnen verdrijven. De op andere gronden reeds voorgestelde uitbreiding van de door Adorno genoemde daders met slachtoffers en omstanders, kan ook hierbij helpen. Onder de slachtoffers en de omstanders zitten namelijk personen die ons door hun moed, integriteit en menselijkheid kunnen inspireren en als voorbeeld dienen. De in Duitsland geboren Nederlandse auteur en socioloog Gerhard Durlacher, die Auschwitz overleefd heeft en over de Holocaust en zijn jeugd in Duitsland en Nederland een aantal boeken heeft geschreven, heeft een vergelijkbaar oogmerk als hij zegt: ‘Een gedachte dringt zich onafwendbaar aan mij op: mijn zoektocht [naar mede-overlevenden] is veel meer dan het zoeken naar verhalen. Ik graaf naar lichtpunten in het zwarte verleden, naar tekenen van vriendschap en solidariteit, om de last der herinnering te verlichten.’ (Durlacher, 1991, p. 81).
De boven beschreven principes leiden tot de volgende vier aandachtspunten:
| |||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
Met de twee eerste punten kan men vanaf de kleuterschool beginnen; met het derde punt kan men ook vanaf de kleuterschool beginnen, maar alleen voor wat de stimulering van empathie met daders, slachtoffers en omstanders in het algemeen betreft; het vierde punt is ongeschikt voor de kleuterschool. | |||||||||||||||||||
Geborgenheid als basis voor autonomie en empathieHoe kunnen kleuters zich in de egocentrische fase van hun leven al met daders, slachtoffers en toeschouwers in het algemeen identificeren? En waarom wilde Adorno het antisemitisme en andere agressieve uitsluitingsmechanismes al in de vroege kindertijd bestrijden? In de eerste plaats vanwege de nauwe koppeling van het antisemitisch vooroordeel met een autoriteitsgevoelige karakterstructuur. Vorming van karakters die gevoelig zijn voor onderdrukkende autoriteit zou samen met het uitleven van agressieve instincten op anderen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. In de tweede plaats vanwege de verandering van de onderdanenmaatschappij als broedplaats voor fascisme in een maatschappij waarin kinderen hun vroege kindertijd ervaren als kilte zonder enige hechting. ‘Een kilte die zeer diep samenhangt met de transformatie van de familie in een tankstation.’ Kinderen die het in hun opvoeding aan affect ontbreekt, vormen de tweede groep die gevoelig is voor antisemitisme of soortgelijke uitsluitingsmechanismes. | |||||||||||||||||||
Prentenboeken expliciet over AuschwitzIn het concrete perspectief van ‘Opvoeding na Auschwitz’ kan menig prentenboek al voor kleuters tegenwicht bieden aan het uitleven van agressie en empathie wekken met vervolgden, daders en toeschouwers in het algemeen. En in het bijzonder met de slachtoffers, daders en toeschouwers van Auschwitz doen dat de prentenboeken Als eure Grosseltern jung waren, Judith en Lisa, Roosje Weiss, Das Kind im Koffer, The Number on My Grandfather's Arm, The Children we Remember en Sterren horen aan de hemel. Maar ook voor die jonge leeftijd? De meesten zijn niet bedoeld voor kleuters. Alleen over het eerste prentenboek wordt met nadruk gesteld dat het al vanaf drie jaar | |||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
aangeboden kan worden. In het tweede prentenboek is een negenjarig meisje de hoofdpersoon, in het derde een achtjarig meisje, het vierde heeft als partisanenlegende een peuter tot hoofdpersoon, het vijfde een zevenjarig meisje, het zesde is voor alle leeftijden, hoewel toch vooral voor oudere kinderen geschikt lijkt en het laatste heeft weer een negenjarig meisje als hoofdpersoon. Wie het woord prentenboek associeert met het jonge, nog ongeletterde kind als het traditionele publiek van het prentenboek, ziet dat de meeste van deze prentenboeken voor een ouder publiek zijn bedoeld. Dat blijkt eens temeer uit hun inhoud.
Als eure Grosseltern jung waren opent met de tijd waarin het in Duitsland nog allemaal koek en ei was, behandelt daarna hoe het van kwaad tot erger werd en tot de kampen kwam en laat tenslotte zien hoe de vrede kwam met de zelfmoord van Hitler en met de ontdekking van het eeuwige verlies van vele dierbaren voor velen. In de begeleidende tekst meent Judith Kerstenberg, hoogleraar psychiatrie in de Verenigde Staten en joods balling uit Hitler Duitsland, dat het prentenboek vanaf drie jaar aangeboden kan en ook moet worden om de Holocaust geen taboe te laten zijn. Dat kan volgens haar ook dankzij de illustraties van Viviene Koorland die zich heeft laten inspireren door de tekeningen die joodse kinderen in Theresienstadt maakten en de tekst (van Kerstenberg) voor een jong publiek. Het idioom van de kindertekening met Hitler als aandoenlijke koppoteling en de simpele tekst stellen de rol van de omstanders echter als onschuldig voor. Een zin als ‘Die jüdischen Kinder wurden aus ihrern Schulen ausgeschlossen’ retoucheert de reacties van de kinderen op de verwijdering van hun joodse klasgenoten van school, terwijl ze op de tekening uit Theresienstadt vol leedvermaak toekijken hoe hun joodse klasgenoten de school moeten verlaten. Was de Holocaust in de rol van omstanders toch een taboe voor jonge kinderen?
Judith en Lisa laat zien hoe het antisemitisme twee hartsvriendinnen uit elkaar drijft. Lisa slaagt er niet in om aan de discriminatie van joden op school niet mee te doen. Ze komt pas tot inkeer, als met de Kristallnacht de apotheek van de ouders van Judith vernield is en de familie met Judith verdwenen. Daarna heeft Lisa niets meer van Judith gehoord. Een prentenboek over de kleine ‘Mitschuld’ in de dadermaatschappij Duitsland. | |||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
Het semi-documentaire prentenboek Roosje Weiss laat de hoofdpersoon er ooggetuige van zijn hoe joodse kinderen opgepakt worden. Dat gebeurt via een montagebeeld van een bekende foto uit het Getto van Warschau. Later geeft Roosje door de afrastering heen brood aan gevangenen met de dood tot gevolg. Roosje Weiss raakt met haar solidariteit zonder happy end de lezer recht in het hart. Het boek pretendeert volgens Jens Thiele niet zozeer historische reconstructie als wel historische betrokkenheid.Ga naar voetnoot1 Empathie voor daders en omstanders van de Holocaust neemt de vorm aan van afschuw voor de moddervette burgemeester die de jodenjacht leidt en van bewondering en deernis voor Roosje die zich het brood uit de mond spaart en zo mager wordt als een lat. Een emotionele confrontatie met daders, slachtoffers en omstanders voor oudere kinderen. | |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
Das Kind im Koffer begint en eindigt als een raamvertelling. Een oudere man wordt in een buurthuis uitgenodigd om voor kinderen over zijn ervaringen als jood in de tijd van het nationaal-socialisme te vertellen. Hij steekt een Zigarillo op en begint vol ijver aan het verhaal over een jongen die, circa drie jaar oud, onopgemerkt in een koffer in het concentratiekamp Buchenwald aankomt en die daar op de schouders van gevangenen die zich bevrijd hebben, ook weer uitkomt. Aan het slot van zijn pocherig verhaal trekt de verteller ‘noch einmal an seinem Zigarillo und macht es dann aus.’ Waarom hij als jood geïntroduceerd wordt, blijft even raadselachtig als zoveel meer in deze al te stereotype, heroïsche en ongeloofwaardige partisanenlegende over het leven in het concentratiekamp.
The Number on My Grandfather's Arm is een fotoprentenboek. Ariella is de dochter van de fotograaf die van haar grootvader antwoord krijgt op alles wat ze vraagt. Hij is kleermaker van zijn vak en wat Ariella ook van hem wil - een bloes of een rok -, hij draait er zijn hand niet voor om. Ook maakt hij haar kleren langer als ze eruit groeit. Opa komt uit Oost-Europa en als Ariella hem er naar vraagt, vertelt hij dat hij broers en zussen had en vervolgens zachtjes dat die allemaal dood zijn net zoals al zijn vrienden. Hij bewoont een appartement van een flat en komt vandaar regelmatig op bezoek. Op een keer wanneer haar ouders haast hebben om na het eten weg te gaan, trekt hij zijn jas uit voor de afwas en stroopt hij de mouwen op van zijn bloes. Ariella ziet een nummer op zijn arm en als ze hem dan vraagt wat dat is, vertelt hij in een notedop de geschiedenis van de jodenvervolging waarvan hij het litteken op de arm draagt. Aan het eind zegt Ariella dat niet Opa, maar de nazi's zich daar voor moeten schamen. Opa veegt zijn droge tranen af en met een glimlach als teken van hun bondgenootschap gaan ze verder met de afwas. Een zeer ontroerend boek dat heel jong tot heel oud in staat stelt tot empathie met de slachtoffers dankzij die ene getekende overlevende.
The Children We Remember is ook een fotoprentenboek. De foto's uit de archieven van Yad Vashem vertellen de kroniek van de vervolging van joodse kinderen in Europa in de jaren van Hitler Duitsland. Het onschuldige joodse kinderleven in de synagoge, op school en de speelplaats wordt steeds bruter verstoord door de jodenhaters die met Hitler dwepen. Het boek culmineert in foto's van kinderen die de | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
dood vonden en van wie de naam niet bekend is, in foto's van de bootreis naar Israël en in foto's van andere uitwijkmogelijkheden. Een mozaïek van de geschiedenis van een vervolgd volk in de diaspora voor oudere kinderen en volwassenen.
Sterren horen aan de hemel laat zien hoe op 16 juni 1942 Hélène haar verjaardag zou vieren en dat haar joodse vriendin, Lydia, daags vooraf bij haar mocht komen logeren. In bed vertellen ze elkaar spookverhalen om te kijken of ze nog kunnen griezelen. Opeens horen ze op de deur kloppen en een vrouw zeggen: ‘Doe open, (..) ik ben de dame van elf uur’. Ze kijken, stijf van angst, door het sleutelgat, maar maken niet open. De vrouw loopt naar de hoogste etage. Even later wordt er weer geklopt, nu door een man: ‘Doe open, vlug, doe open (..). Ik ben het spook van middernacht’. De schrik slaat hen om het hart, maar ze maken niet open. Als hun ouders thuis zijn gekomen vertellen ze wat er gebeurd is en vader gaat kijken of hij nog iemand kan vinden. De dame van elf uur - een codewoord - die onderdak bij hen vindt, draagt een ster. Lydia ziet dat en wil dan naar huis. En dat vlak voor de verjaardag van Hélène die haar woedend verwijt dat ze dat vergeten is, maar dat blijkt niet zo te zijn als ze van haar een cadeautje krijgt. De dame van elf uur mag in het bed van Hélène slapen, zij tussen haar vader en moeder in. 's Morgens vroeg wordt Hélène wakker met de gedachte dat ze jarig is, maar even later staat er een agent voor de deur die vraagt of er nog iemand in huis is. De dame van elf uur ziet hij van ver aan voor de dochter des huizes. Buiten loopt een lange stoet gedeporteerden bewaakt door Franse politie. Van Lydia en haar ouders valt geen spoor meer te bekennen. Wat rest is het cadeautje dat bestaat uit een aankleedpop met ster en met foto van Lydia en het troosteloze verlangen om haar nog eens terug te zien en te horen. Een prentenboek dat in kleur, mise en page en lichtval het beklemmend beeld oproept van die ene verjaardag in 1942 waarop talloze joden uit Frankrijk verdreven werden naar de anonimiteit van de dood in de kampen. Het is het meest aangrijpende prentenboek, omdat de Holocaust er in wordt voorgesteld als wat in het geweten voorgoed ligt opgeslagen als dat laatste moment waarin je achteraf zo onaardig was tegenover je vriendin die je voorgoed kwijt bent geraakt. Zeker, je kon het allemaal ook niet helpen, de omstandigheden waren ook niet naar je draagkracht, maar toch kun je het een leven lang niet van je af zetten. | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
Van de zeven prentenboeken is er één bedoeld voor de kleuterschool, al is het daar niet geschikt voor. Vijf van de zeven prentenboeken mogen geslaagd tot zeer geslaagd genoemd worden, maar niet voor kleuters. Het boek dat een zevenjarige als identificatiefiguur heeft en toch, ook voor kleuters, al een heel compleet beeld van de Holocaust weet te geven, betreft het verhaal over een grootvader die Auschwitz overleefd heeft en in Amerika opnieuw een familie heeft weten op te bouwen. De voor jonge kinderen zo invloedrijke en geliefde autoriteit van de grootvader bevestigt indirect dat hij zijn kleindochter zijn ervaringen met de Holocaust liefst bespaard zou hebben. Maar op haar directe vraag ‘Wat is dat?’ moet hij wel een antwoord geven. Zo raken ze samen aan de schaamte van dat brandmerk voorbij. Het laatste prentenboek roept via het kleine egoïsme van een negenjarige die op haar verjaardag in het middelpunt wil staan, het grote egoïsme op van de westeuropese landen die de joden zo massaal aan hun lot hebben overgelaten toen ze verjaagd werden uit hun land. Die schaamte is geenszins voorbij en die draagt Hélène, zoals haar geweten haar niet na laat voor te houden, dan ook tot het graf met zich mee.
De zeven hier boven besproken prentenboeken die tot empathie in staat stellen met slachtoffers en omstanders, soms medeplichtigen, laten zien hoe divers het verhaal van Auschwitz verteld kan worden. In al die prentenboeken is het kindperspectief niet dat van een kleuter. Kennelijk kan Auschwitz voor die leeftijdsgroep alleen maar indirect aan de orde komen. | |||||||||||||||||||
Prentenboeken impliciet over AuschwitzWèl lijkt het heel goed mogelijk om de autonomie van jonge kinderen van vier tot tien jaar via prentenboeken te versterken en indirect naar Auschwitz te verwijzen. Het ideologisch moordprogramma kwam immers neer op vervolging van andere rassen, homoseksuelen of geestelijk en lichamelijk gehandicapten. Er zijn prentenboeken die het indirect voor deze groepen opnemen en die daarmee een klimaat scheppen van warmte, geborgenheid en empathie. Prentenboeken waarin dieren van verschillend ras het goed met elkaar kunnen vinden, zelfs dieren die weinig gemeenschappelijks hebben. De Kikkeren Pad-verhalen van de Amerikaan Arnold Lobel, de Tijger- en | |||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||
Beerverhalen van de Poolse Duitser Janosch, de Beer-en Muis-verhalen van de Fransman Vincent en de Haas-, Varken, Eend, Kikker en Rat-verhalen van de Nederlander Max Velthuijs. Een indirecte inspiratiebron tot antiracistische opvoeding in school en gezin, die vreemdelingenhaat uitbant, zoals het prentenboek Kikker en de Vreemdeling van Max Velthuijs. En er zijn ook prentenboeken die ‘der Wille zur Macht’ in toom houden zoals het verhaal De droom van Arnold Lobel.
Kikker en de Vreemdeling laat ‘onbekend maakt onbemind’ omslaan in waardering en verdraagzaamheid. Op de eerste de beste prent siddert heel het lijf van varken van angst, omdat hij een vreemdeling heeft gezien die het ‘gesunde Volksempfinden’ in hem wakker roept: ‘“Wat is het er voor een?,” vroeg Eend. “Volgens mij is het een vieze, stinkende rat,” zei Varkentje. “Ratten, daar moet je voor uitkijken,” zei Eend. “Het zijn dieven.” “Hoe weet je dat?” vroeg Kikker. “Dat weet toch iedereen,” zei Eend verontwaardigd.’ Kikker wil echter eerst met eigen ogen zien of de rat inderdaad vies, brutaal en lui is. Dat blijkt niet zo te zijn, maar toch blijft Varkentje volhouden dat het hout uit het bos waarmee Rat een huis heeft gebouwd wel gestolen moet zijn en dat ‘die vieze rat (..) hier niets te zoeken heeft.’ Kikker vindt echter dat Rat bij hen hoort, maar dat zijn de andere dieren pas met hem eens, nadat Rat het brandende huis van Varken geblust heeft en Haas van de verdrinkingsdood gered heeft. De directe aanleiding tot het prentenboek vormde de vloedgolf van racistisch geweld in Duitsland waarbij huizen van buitenlanders en asielzoekerscentra in brand gestoken werden. Dat laatste element keerde Velthuijs om door het huis van Varken, de autochtoon en felste vreemdelingenhater, in lichterlaaie te zetten en Rat tot de redder in nood te bestempelen. De indirecte aanleiding bestond uit de herinnering van Velthuijs aan redevoeringen waarin Hitler de joden ratten noemde. Verder voelde Velthuijs zich tot het boek uitgedaagd, omdat hij ratten, aardig en slim als ze zijn, een genot vindt om te tekenen. Zo is Kikker en de vreemdeling dat zich richt tot ‘alle dieren op deze aarde, zwart of wit, blauw of geel, rood of groen, gestreept of gespikkeld’ een hart onder de riem van de vreemdeling in de samenleving waarbij angst voor vreemden plaats maakt voor een gemeenschappelijke picknick. Eten komt in de meeste boeken van Velthuijs voor, zoals hij zich zelf ook | |||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
achteraf realiseerde: ‘Eten is natuurlijk heel belangrijk, het is sociaal, we doen dat gezamenlijk, bijvoorbeeld om iets te vieren of om elkaar te ontmoeten. (..en) onder het eten kun je vriendschappen weer herstellen.’ (Velthuijs, 1995). Dat zulke prentenboeken al vroeg stimuleren tot empathie en autonomie bleek ook uit een experiment, waaraan 38 kinderen deelnamen, deels kleuters en deels leerlingen van groep drie. Daarin werd onder meer gevraagd hoe zij zouden reageren, als ze de rat voor de eerste keer zagen. Tweeëndertig kinderen zouden vragen hoe de rat heette en dan samen een spelletje gaan doen, zes kinderen gaven een negatief antwoord. De morele kinderlijke intuïties waren dus niet alleen maar door strafvermijding ingegeven, zoals volgens Kohlberg in deze fase het geval zou zijn, maar veeleer door empathie en door nieuwsgierigheid als natuurlijke motor voor autonomie. En opvoeding tot tolerantie gaat ook hier, zoals men wel van de liefde zegt, via de maag.
De droom. Pad slaapt, hij heeft een vreemde droom. Hij staat, gekleed in een prachtig kostuum, op een toneelpodium. De zaal is leeg, op Kikker na. Een vreemde stem, die van ver weg lijkt te komen, kondigt Pad aan: ‘En hier, dames en heren, is dan de grootste Pad van de wereld.’ Vervolgens doet Pad geweldige dingen. Hij speelt piano zonder één keer mis te slaan, hij loopt over het slappe koord, en voert een prachtige dans uit. Na ieder optreden lijkt het of Kikker een beetje kleiner wordt, zo klein tenslotte, dat hij in het niets verdwijnt. Als hij zo helemaal alleen op het toneel staat, zonder publiek, en vooral: zonder zijn vriend, slaat Pad de angst om het hart. Hij is zijn vriend kwijt. Gelukkig blijkt de werkelijkheid bij het ontwaken anders.
Dromen groter en beter te zijn dan wie dan ook, doet iedereen wel eens. In zijn droom is Pad zo overtuigd van zijn eigen grootheid, dat Kikker daarbij in het niet zinkt. Door zijn superioriteit zo breed uit te meten, kleineert hij zijn beste vriend, en verliest hem. In zijn hoogmoedswaan heeft hij geen oog meer voor Kikker. Door Kikker te laten krimpen treft Lobel de kern van de zaak. Dromen, ook almachtige dromen, zijn bedrog, maar soms ook werkelijkheid, zoals in het geval van Hitler die zijn volk in de afgrond zou storten. Dit verhaal laat zien wat het verlangen om boven iedereen uit te | |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
steken voor een kleuter kan betekenen. Een verlangen dat ligt besloten in de vurige kleuterwens om bijvoorbeeld de langste van allemaal te zijn, want hoe langer, hoe beter en hoe sterker. Maar als een val van zijn bed Pad uit zijn droom bevrijdt, staat Kikker daar naast zijn bed alsof er niets gebeurd was. Kikker zegt alleen maar: ‘Ik kom toch altijd.’
Het prentenboek Veel groter dan Martin van Stevin Kellogg stelt het probleem aan de orde van twee broers die met hun verschil in leeftijd ook in lengte van elkaar verschillen. Zoiets kan extreme proporties aannemen zoals in de bijbelse verhalen van Kaïn en Abel of Izaak en Jacob, wanneer er van het eerstgeboorterecht flagrant misbruik gemaakt wordt. En dat doet Martin die zichzelf het grootste stuk van de taart geeft en Henkie de kruimels en zichzelf bij het indianenspel de rol van opperhoofd, terwijl hij zijn jongere broertje aan de totempaal vastbindt. Zoiets roept natuurlijk om wraak, maar hoe? Henkie begint zichzelf uit te rekken, water te geven en gaat op advies van zijn grootvader appels eten tot hij er groen en geel van ziet. Maar hoe vaak hij zich ook opmeet en hoe popelend hij ook uitkijkt naar de dag van de grote ommekeer, langs natuurlijke weg zal hij daar nog jaren op moeten wachten. Hij moet dus met Tom Poes een list verzinnen en dat biedt tenslotte een pracht van een apotheose.
Van Where the wild things are (Max en de Maximonsters) vond Bruno Bettelheim dat jonge kinderen er nachtmerries van krijgen, voor Sendak reden om hem Bruno Brutelheim te noemen.Ga naar voetnoot2 Thema van dit prentenboek is dan ook niet het oproepen van angst, maar het bevrijden van angst en agressie: kinderen waar letterlijk geen land mee valt te bezeilen, krijgen de kans om weer met zichzelf in het | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
reine te komen. Het verhaal begint midden in een driftbui van Max die met een vork de hond achterna zit en die tegen zijn moeder, als die hem een monster noemt, zegt: ‘Ik vreet je op’. Hij moet dan zonder eten naar bed. In zijn slaapkamer droomt Max zich de baas over zijn moeder. De wanden van zijn kamer worden een bos met het raam aan de zee en de boot die aan komt varen, voert Max ‘bijna een jaar lang’ naar een eiland met de meest verschrikkelijke monsters. ‘En toen hij kwam waar de Maximonsters wonen, stootten zij hun vreselijk gebrul uit en knarsten met hun vreselijke tanden en rolden met hun vreselijke ogen en lieten hun vreselijke klauwen zien. Tot Max riep: “Koppen dicht” en ze temde door hen allemaal recht in de ogen te kijken, zonder zelf één keer met zijn ogen te knipperen. Zodat ze bang werden en zeiden dat hij de vreselijkste was van alle Maximonsters, en ze hem Koning van de Maximonsters maakten. “En nu gaan we een wild feest vieren,” riep Max.’ Dagenlang vieren ze feest, tot Max er een eind aan maakt en de wilde monsters zonder eten naar bed stuurt. De vernedering dat hij zonder eten naar bed moest is dan vergeten, en er waait een geur van eten van over de oceaan naar hem toe. De monsters noemen hem om op te eten, maar Max stapt in zijn boot en zeilt huiswaarts, ‘wel een jaar lang, week in, week uit, en een hele dag door.’ Weer terug in zijn kamer, staat het eten nog steeds naast zijn bed: ‘En het was nog warm.’ De reis terug duurt veel langer dan de reis naar het eiland en dat verschil in verhaaltijd en beleefde tijd laat zien dat de fantasie veel tijd nodig heeft om straf en agressie in empathie en genegenheid om te zetten. En dat al die tijd het eten nog warm moet zijn. Keerzijde van die medaille is, zoals Sendak ons laat vermoeden, dat niet verwerkte agressie en vernedering in rancune kunnen verkeren. En rancune lag aan de basis van Hitlers moordprogramma. Aan dat programma wisten vele Poolse familieleden van Sendak van wie de ouders zich als joodse Poolse emigranten in de Verenigde Staten vestigden, niet te ontkomen. Hun foto's nam Sendak tot uitgangspunt voor zijn illustraties bij het sprookje Zlateh de geit van Isaak Singer. Een eerbetoon: ‘Al die dode joden in mijn familie, die stierven in de Holocaust van Hitler na een leven van ploeteren en ontbering, zijn altijd heel dicht bij me geweest en van grote betekenis.’ (Lanes, 1980, p. 140) Sendak gaat in zijn illustraties het geweld van incest, moord of krankzinnige moeders niet uit de weg, zoals in Grimms Kinder- und | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
Hausmärchen: Magere Hein met de zeis, heksen die kinderen vetmesten of ouders die hun kinderen in het bos achterlaten. Geweld vormt een constante in zijn werk, maar meestal is er ook de hond die waakt, zoals bijvoorbeeld over Hans en Grietje of over Liebe Mili in Grimms gelijknamige kinderlegende (Segal & Sendak, 1973; Grimm & Sendak, 1989). In dat laatste verhaal ‘gebeurde het dat een verschrikkelijke oorlog zich over het hele Rijk verspreidde. Toen de moeder op een mooie, heldere dag met haar kind voor de huisdeur zat, steeg in de verte een dikke rookwolk op in de lucht, en even later verspreidde ook het donderen van de kanonnen zich aan de hemel en van alle kanten drong het jammeren en wenen door de lucht. “Grote God”, sprak de moeder, “Wat voor een zwaar weer breekt er aan, lief kind, hoe kan ik je tegen de wilde volken beschermen!”’ | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
In haar analyse van het verhaal dat dan volgt heeft Ottilie Dinges (1991) er op gewezen dat het gebouw in het landschap aan de fabrieken des doods doet denken en dat op de houten brug onder de zeven gestalten Anne Frank te herkennen valt. Zoals de Holocaust het decor vormt in een legende over moeders en kinderen die met de dood worden bedreigd, zo is het gruwelijke van Auschwitz voor Sendak het gruwelijke van onze wereld: ‘Dat is in de nazi-jaren gebeurd, dat gebeurt vandaag bijvoorbeeld in Centraal Amerika en dat kan morgen in een ander deel van de wereld weer gebeuren.’ (idem, p. 160). | |||||||||||||||||||
ConclusieDe voor jonge kinderen bedoelde prentenboeken stellen Auschwitz hooguit indirect aan de orde. Kellogg en Lobel hebben het geenszins over Auschwitz, Velthuijs en Sendak laten zich er impliciet over uit. Hun bijdrage aan Opvoeding na Auschwitz zonder Auschwitz bestaat er uit dat ze kinderlijke destructiedrift verbeelden én ombuigen in vriendschap, redelijkheid en geborgenheid als basis voor autonomie en empathie. De prentenboeken die rechtstreeks over Auschwitz gaan, zijn alleen maar voor oudere kinderen geschikt, met als uitzondering het prentenboek over het nummer op de arm. Maar ook daar gaat het niet over de gruwelen van Auschwitz, maar over een teken op de arm als herinnering aan die gebeurtenissen. En ook daar is het de alledaagse geborgenheid van het samen afwassen die grootvader en kleinkind in de natuurlijke situatie brengt om dat verleden met elkaar te delen. Voor jonge kinderen betekent Opvoeding na Auschwitz dus Opvoeding na Auschwitz zonder Auschwitz. | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Prentenboeken
|
|