Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 12
(1998)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Een duivelse verleiding
| |
Literaire mond-op-mond-beademingWat de eerste categorie betreft: de historische jeugdroman lijkt, na het einde van de alleenheerschappij van Thea Beckman, aan een soort revival begonnen te zijn. Als voorbeeld daarvan mag een serie als Spannende Tijden dienen - opgezet door (de Culturele Raad van) de provincie Noord-Holland en uitgeverij Leopold - een initiatief waarbij verschillende auteurs worden uitgenodigd rondom een bepaald geschiedkundig feit een jeugdboek te schrijven. In veel historische romans van dit type gaat het voornamelijk om het oproepen van een zo nauwkeurig mogelijk historisch decor en overheerst vooral het avontuurlijke. Zij vormen de nazaten van het traditionele, uit de negentiende eeuw stammende realistische geschiedenisverhaal. Maar | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
er zijn ook varianten (zonder historiografische pretentie) waarin aan het verleden zowel actuele als meer algemene duiding wordt verleend, zoals Een verboden kind (1995) van Trude de Jong, Het boek van Bod Pa (1995) van Anton Quintana, of Mosje en Reizele (1996) van Karlijn Stoffels.
Mij interesseert hier vooral de tweede categorie: die van de oude, klassieke teksten, die via een literaire mond-op-mond beademing opnieuw tot leven worden gewekt. Daarbij gaat het om meer tekstgetrouwe herschrijvingen van verhalen en romans, zoals die bijvoorbeeld onderdak vinden in de Klassiekers-reeks van Averbode/Becht, waarvoor Henri van Daele en Ed Franck verantwoordelijk zijn, - maar ook om stilistische bewerkingen van, onder meer, verhalen uit de Griekse mythologie, zoals Imme Dros dat deed in Odysseus (1994), De huiveringwekkende mythe van Perseus (1996) of De macht van de liefde (1997)Ga naar voetnoot2. Bijzonder interessant vind ik binnen deze categorie de meer vrijere, of liever associatievere varianten. Daarbij grijpt de auteur weliswaar terug op een oude, bekende voorganger, maar permitteert zich zoveel experimentele vrijheden en drastische ingrepen van inhoudelijke zowel als vormtechnische aard, dat de woorden bewerking, herschrijving of hertaling niet of nauwelijks meer van toepassing zijn.Ga naar voetnoot3 Voorbeelden hiervan zijn Zwart als inkt (1997) van Wim Hofman (Sneeuwwitje en de zeven dwergen), De Roos en het Zwijn (1997) van Anne Provoost (De schone en het beest), die zich baseren op teksten uit het corpus van de (volks)sprookjes. Datzelfde geldt voor Beatrijs (1997) van Ed Franck en Mariken (1997) van Peter van Gestel, die hun wortels vinden in de religieuze, middelnederlandse dicht- en toneelschrijfkunst. Over Wim Hofmans Sneeuwwitje schreef Tom Baudoin in een artikel, dat het hier niet gaat om de zoveelste navertelling van het | |
[pagina 8]
| |
bekende sprookje, maar dat het boek volledig op zichzelf staat, als ‘een zelfstandig kunstwerk’, op basis van ‘de grondige vernieuwing in de compositie van personages en gebeurtenissen en de geheel eigen stijl’.Ga naar voetnoot4 Van MarikenGa naar voetnoot5 van Peter van Gestel, waarover in het hiernavolgende enkele opmerkingen worden gemaakt, kan naar mijn mening precies hetzelfde worden beweerd. | |
De oude en de nieuwe MarikenAllerwegen wordt Mariken van NieumegenGa naar voetnoot6 gezien als het oudst bewaarde en beste mirakelspel uit de late Middeleeuwen, en in die zin neemt het een voorname en onbewiste plaats in onze vroegste literatuurgeschiedenis in. De kracht van de tekst is vooral gelegen in de dramatisch-sterke opbouw - het gevecht tussen de antipoden God en Duivel met Mariken (en Maria) als intermediair -, de op de toenmalige werkelijkheid geïnspireerde taal, en de (relatief) psychologisch genuanceerde karakters. De verzen waaruit het stuk is opgebouwd zijn in dialoogvorm geschreven door een onbekende auteurGa naar voetnoot7 en getuigen van een onmiskenbaar vakmanschap. Het mirakelspel wordt gesitueerd eind vijftiende, begin zestiende eeuw, rond de overgang naar een nieuw millennium dus, als afgoderij en geloof in heksen en tovenaars wijdverbreide verschijnselen zijn. In een tijd waarin de mens het spoor bijster raakt en in de ban lijkt te komen van allerlei duistere nieuwlichterijen, wordt in Mariken van Nieumegen klip en klaar gekozen voor de goddelijke kracht die uiteindelijk het kwade vergeeft en overwint. Mariken, die de verlok- | |
[pagina 9]
| |
kingen van het kwaad niet kan weerstaan, sluit weliswaar een verbond met de Duvel, maar op voorspraak van Maria wordt haar berouw uiteindelijk met Gods genade beloond. Centraal in het stuk staat het wagenspel van Masscheroen, waarin de advocaat van Lucifer tegenover Maria de ziel van Mariken betwist, de strijd tussen goed en kwaad beslecht wordt en de ommekeer, in verlossende zin, gestalte krijgt.
Mariken van Nieumegen als mirakelspel heeft in de loop der eeuwen vele kunstenaars geïnspireerd. Er zijn vele vertalingen van gemaakt en het stuk is gebruikt als bron voor eigentijdse bewerkingen in verhalen, romans, zangspelen en opera's. Twee bekende moderne voorbeelden daarvan zijn Hugo Claus, in zijn uit 1968 daterende en door naaktscenes geruchtmakende stuk Masscheroen, en Jos Stellings enigszins barokke filmversie uit 1974. Peter van Gestel heeft met Mariken een geschiedenis geschreven die ontleend is aan de oude tekst, maar het resultaat gaat veel en veel verder dan een moderne vertaling of tekstgetrouwe bewerking. Van Gestel heeft er een volwassen (jeugd)roman van gemaakt, waarin gebeurtenissen uit verleden en heden onnavolgbaar met elkaar verweven zijn tot een patroon van meerduidige alomvattendheid, zodat een simpele categorisering niet anders dan schipbreuk kan leiden. ‘Wat is dat voor een boek?’ vraagt Wilmink zich dan ook terecht af, ‘Een historische roman? Een sprookje? Een realistische novelle?’Ga naar voetnoot8 Dat op die vraag geen eenvoudig antwoord is te geven is niet zo belangrijk, wel kan ze leiden tot een beter inzicht in - ik zeg het maar meteen - een van de indrukwekkendste en ontroerendste boeken die ik de laatste tijd onder ogen kreeg. Daartoe is het goed om in het hiernavolgende enkele facetten van Mariken nader te bekijken. Wat zijn de ideeën en gedachten waarop het verhaal is gebaseerd? Door middel van welk motievenspel worden die in de vertelling uitgewerkt en verbeeld? Wat betekent dat voor de opbouw, de structuur van het boek en de stijl waarin het is geschreven? En welke rol speelt daarbij het hoofdpersonage? Kortom, waaruit bestaat de aantrekkingskracht van Mariken die de lezer vanaf de eerste pagina's in zijn greep heeft? | |
[pagina 10]
| |
Gegronde twijfel versus absolute zekerheidHet belangrijkste verschil tussen het laat-middeleeuwse mirakelspel en Van Gestels Mariken, is, lijkt mij, gelegen in het contrast van aan de ene kant de zekerheid van de van God gegeven geloofs- en gezagsverhoudingen, en aan de andere kant de (post)moderne scepsis, twijfel en onzekerheid. Beide teksten zijn geschreven op het breukvlak van een nieuw tijdperk, maar met een verschil van vijfhonderd jaar staan de antwoorden op de universele levensvragen van de mens van toen en nu diametraal tegenover elkaar. De duivelse verlokkingen van middeleeuwse hoererij en afgodendienst tot modern consumentisme, materialisme en allerlei new age-verschijnselen (van Jomanda tot Redfield), zijn blijkbaar van alle tijden. Alleen is het onmogelijk gebleken met boete, vergiffenis en genade de verstoorde relatie tussen de mens en zijn Schepper te herstellen. De vertrouwde kaders en houvasten van geloof en ideologie zijn weggevallen, en in plaats daarvan is een (moreel) vacuüm ontstaan. God zetelt niet meer op zijn troon hoog boven het mensdom verheven als een soort Alwetende Verteller. Hij is doodverklaard, afwezig, of heeft aardse trekken gekregen, waarbij de verticale (gezags)relatie fundamenteel is geëgaliseerd in horizontaal gerichte zoektochten van de mens naar zichzelf, de ander en de zin van het leven en de dood. | |
[pagina 11]
| |
In Mariken van Peter van Gestel is de oude moraliteit, waarbij het tot een verzoening komt tussen God en diens zondige onderdanen, omgezet naar een eigentijds vragenspel over de ontheemdheid van het menselijk bestaan. Die levensvragen zijn van alle tijden en van alle leeftijden, maar waar vroeger het door God geschreven Boek der Boeken antwoord gaf, beschikt Van Gestels hoofdpersoon over De mensheid is een klucht. Dat is een soort volksleerboek dat Archibald (een zonderlinge kwakzalver met een baard als die van God en de creatieve capaciteiten van een dichter en kunstenaar) heeft bedoeld om Mariken de weg te wijzen, maar dat ontoereikend blijkt voor het gewone leven. ‘'t Is een boek vol grappen en grollen. Je kunt erom lachen en je kunt erom huilen’, zegt Archibald, die al eerder heeft verklaard dat je niet alles moet geloven wat erin staat. ‘De mensheid is een treurspel’ is even goed waar, hoort Mariken dan ook later van de Gravin. De betrouwbaarheid van kennis, wetenschap of geloof staat op losse schroeven. En ook de kunst biedt maar even soelaas: ‘Schrijven in het zand of in een boek. Het doet er niet toe. De wind of de tijd blaast de woorden weg.’ Mariken die dacht dat ze alle verhalen kende - ‘Ik weet alles en alles’ zegt ze voor ze uit het Waanwoud vertrekt - komt later tot de ontdekking dat dat niet zo is. ‘God is geen konijn’ zegt ze nog heel beslist tegen Isabella, maar die antwoordt met ‘Wie weet denken de konijnen daar heel anders over.’ Wat valt er dan eigenlijk nog te weten? Weet je -?’ En niet alleen van de mensheid. ‘We weten weinig van onszelf, meisje.’ zegt de Gravin, die door Mariken aan haar eigen jeugd moet denken. Wie dat inzicht goed tot zich door laat dringen, zou verlamd kunnen raken door de onherroepelijkheid ervan. Maar de talentvolle schrijfhand van Peter van Gestel heeft het er gelukkig niet bij laten zitten: met Mariken als voornaamste protagonist heeft hij gekozen voor een | |
[pagina 12]
| |
ondernemende, eigenzinnige geest die desondanks op zoek gaat naar... ja, naar wat? | |
Een motievenspelIn Mariken wordt het motief van de reis- of zoektocht, zoals we dat kennen uit anonieme volkssprookjes, reisverhalen en moderne queesten, verbonden met dat van de inwijding of initiatie. Na de gelukkige (kinder)tijd in het Waanwoud - waar je elke dag je voeten wast, geitenmelksepap eet en een boek leest - gaat Mariken, als ze acht, negen jaar is, na de dood van Sofie op zoek naar een nieuwe geit. Zo eenvoudig blijkt dat echter niet te zijn, want de wereld waar ze in terechtkomt is vaak onbegrijpelijk nieuw, verwarrend, soms ronduit bedreigend en allerminst vanzelfsprekend. ‘Een geit kopen, begreep ze, was niet zomaar iets.’ De vroegere wereld vol (sprookjes)verhalen uit De mensheid is een klucht, verkeert al gauw in een huiveringwekkende realiteit: ‘De zwarte weeuw’, zei ze, ‘wil me braden omdat mijn moeder een satansteef is.’ Het verhaal van Gijs de Zotte, vol ellende, verdriet en zwarte dood, lijkt in de verste verte niet op de vertellingen uit haar jeugdboek... ‘De wereld was dieper dan ze ooit had gedacht. En zijzelf was kleiner dan ze ooit had geweten,’ verzucht ze al in het begin van haar zoektocht en het duurt niet lang voor ze een belangrijke ontdekking doet over de mensen om haar heen: ‘Iedereen is bang voor iets.’ Zo ervaart ze tot haar grote verbazing dat mensen doodsbang zijn voor het Waanwoud en denken dat er akelige boze geesten wonen. Als ze later door de Gravin van haar vrijheid wordt beroofd, beseft ze dat de werkelijkheid bitter weinig overeenkomt met de verhalen die ze vroeger allemaal uit haar hoofd kende: Achter de muren, dacht Mariken, is het niet buiten, nee, daar zijn weer andere muren.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 13]
| |
De reis van Mariken speelt zich op meerdere niveaus af, zonder dat Van Gestel die bedoeling er dik bovenop heeft gelegd. Simpele tussenzinnetjes, zoals hierboven enkele werden geciteerd, blijven onderdeel van de beschreven verhaalwerkelijkheid, maar hebben tevens de functie de lezer zo nu en dan een wijder perspectief te bieden. Het is die associatieve, bijna nonchalant aangebrachte meerduidigheid, die het lezen tot een groot genoegen maakt.
Marikens queeste leidt haar naar nieuwe ervaringen en inzichten, bepaald niet altijd even aangenaam, maar wel onderdeel van een noodzakelijke volwassenwording. De wereld en het goede en het kwade daarin, wordt verkend en beproefd. Die inwijding is er een van vallen en opstaan, maar omdat Mariken het Waanwoud niet vergeet - haar doel blijft steeds gericht op terugkeer naar de wortels van haar jeugd - raakt ze op haar omzwervingen niet echt verloren. Wel verliest ze een hoop zekerheden. Dat gebeurt dankzij zichzelf en vanwege de anderen die ze op haar pleisterplaatsen ontmoet. Daar zoekt ze naar raakvlakken, wat haar met hen verbindt of van hen verwijdert. Dat levert gevaarvolle, zelfs levensbedreigende teleurstellingen op, zoals in het geval van de zwarte weeuw en de Gravin, maar haar natuurlijke vindingrijkheid, spontaneïteit en onverzettelijkheid weten die te overwinnen. Zo ontdekt ze wezenlijke waarden: vertrouwen, geborgenheid, troost, | |
[pagina 14]
| |
liefde, die niet zonder het kontakt met anderen kunnen bestaan. De vondeling Mariken vindt die in Joachim en Isabella, die een soort nieuwe vader en moeder van haar worden, en met de andere wagenspelers en Rattejan als broertje een complete familie vormen. Een kleine gemeenschap van mensen die hecht met elkaar verbonden zijn. Mariken is niet meer alleen op de wereld. | |
Waar niemand iets van weetMarikens reis voert haar gaandeweg naar de diepte van het eigen wezen. Wie ben ik en wat is belangrijk in mijn leven? Hoe ga ik om met die vragen die er werkelijk toe doen, en wat is mijn persoonlijke antwoord daarop? Dat is allemaal lang niet zo duidelijk als ze eerst dacht, leert Mariken, klucht en treurspel blijken allebei waar, maar waar het om gaat is uiteindelijk de verzoening met je eigen innerlijk, je ziel. ‘Dat is wat je bent - wat je voelt en denkt en waar niemand iets van weet,’ antwoordt Joachim op de vraag van Mariken wat dat is, je ziel. Niet voor niks zegt de Gravin, die het kontakt met zichzelf en haar jeugd is verloren en wanhopig op zoek is naar een herstellend verband dat ze in Mariken denkt gevonden te hebben: ‘Mijn ziel is een meisje met koude voeten.’ Zij heeft dan ook de warmte van Waanwoud nooit gekend, en leeft in die zin een zielloos leven. ‘Zonder ziel kunnen je ogen niks zien, zei Griet. | |
[pagina 15]
| |
In Mariken van Nieumegen verkoopt Mariken haar ziel aan de Duvel, die haar in mensengedaante verleidt tot zonde en goddeloosheid. Slechts door boete te doen, en met voorspraak van Maria bij God, is er kans op genade en verlossing. In Mariken is het de wagenspeler Joachim, in zijn Duveluitmonstering, die vraagt of ze hem haar ziel wil verkopen. Als hij even later, nadat hij uit zijn rol als Duvelspeler is gestapt, zegt: ‘Je moet je ziel nooit verkopen,’ is dat op te vatten als een soort waarschuwing jezelf te blijven. Ook al dringt dat op dat moment nog niet tot Mariken door, want die blijft in het spel en wil voor een beer - waarmee ze Rattejan van de zwarte weeuw wil bevrijden - best van haar ziel af. Hoe belangrijk en wezenlijk de ziel echt is ontdekt ze pas later, na haar ervaringen met de Gravin. Peter van Gestel heeft het thema van het verkopen van de ziel, zo zou je kunnen zeggen, door zijn benadering (dat wil zeggen de Duvel als wagenspeler) geseculariseerd.Ga naar voetnoot10 God, de Duvel, Maria, het zijn van hoog boven het mensdom heersende machten, gewone stervelingen geworden, met menselijke en af en toe goddelijke trekjes, die vooral in het spel van de vermomming (ik ben iemand anders) tot uiting komen. Het verkopen van de ziel is niet meer beladen met kwaad en goed en de staat van zondeval of genade, maar met de noodzakelijkheid en tegelijk breekbaarheid van verbintenissen tussen mensen die in vrijheid worden aangegaan. Leven zonder relaties heeft geen zin, en daarom moet je naar jezelf op zoek. In die zin verkopen Mariken, Joachim en Isabella hun zielen aan elkaar, maar dat is hun eigen vrije, menselijke keuze.
Nadat Joachim, als de Duvel, Mariken beschermd heeft tegen opdringerige zwarte mensen die haar ziel willen reinigen (‘Vrees niet. Daarna | |
[pagina 16]
| |
krijg je zwarte kleren van ons.’) zegt ze, in een gebaar van oprechte dank en overgave: ‘Je hebt me gered. Je mag mijn ziel hebben.’ Dan moet de Duvel nog onbedaarlijk lachen, alsof hij de ernst ervan niet wil zien, maar kort daarna dringt Mariken door zijn masker heen: ‘Zeg,’ zei ze uitgeput, hoe geef je je ziel weg?’ En als Mariken later, terug in Waanwoud, de liefde tussen Joachim en Isabella ziet, denkt ze: De een steelt de ziel van de andere. | |
[pagina 17]
| |
Sprookje, raamvertelling, verhalenbundelHet is al eerder opgemerkt: Mariken is niet makkelijk onder te brengen in een bepaalde categorie, dat geldt voor de inhoud, maar dat gaat evenzeer op voor de vorm. Die relatieve ongrijpbaarheid is trouwens onderdeel van de imponerende charme die het boek van begin tot eind uitstraalt. Ogenschijnlijk is er sprake van een eenvoudige cirkelstructuur, die doet denken aan volksverhalen en sprookjes. De jonge heldin trekt met een opdracht (het vinden van een geit) de wijde wereld in, ontmoet mede- en tegenstanders, wordt gedwongen allerlei uitdagingen aan te gaan, hindernissen te overwinnen en beproevingen te doorstaan, (de zwarte weeuw, de Gravin), teneinde, gelouterd door allerlei levenservaringen, terug te kunnen keren naar een nieuwe beginsituatie. Van Gestel heeft deze bekende formulevorm gebruikt voor een bundeling van allerlei soorten verhalen die, met elkaar verstrengeld en verknoopt, het ingewikkelde patroon vormen van de queeste van zijn jonge hoofdpersoon. In die zin, kun je zeggen, is Mariken sprookje, raamvertelling en verhalenbundel in éen.
Aan het eind van het boek, tijdens het verzinnen van het mirakelspel Mariken, gaat Joachim in discussie met Archibald over de functie van verhalen: ‘Verhalen, vader,’ riep hij, ‘moeten niet vertellen hoe het in je eigen huis en je eigen dorp toegaat. Verhalen moeten anders zijn. Een koning gaapt, slikt een boze geest in en doodt zijn eigen kinderen. Het lam vreet de wolf op.’ Het is een cruciale passage. Joachim - de speler, de vermommer, de verteller - geeft ermee aan dat verhalen, ook als ze zaken vertellen die je liever niet zou willen weten, van levensbelang zijn omdat ze ervoor kunnen zorgen dat je greep krijgt op je omgeving, - waarmee hij overigens in één moeite door het belang verklaart van zíjn verhaal, | |
[pagina 18]
| |
het mirakelspel Mariken... Al eerder, in een dialoog met Mariken, heeft Joachim een andere, maar even essentiële opmerking gemaakt: ‘Wat is een verhaal?’ Mensen zijn verhalen, of omgekeerd - als er iets is dat Peter van Gestel met overtuiging demonstreert dan is het dat. Hij heeft met Mariken een lofzang op het vertellen geschrevenGa naar voetnoot11: het is in feite éen groot spel van over elkaar buitelende, in elkaar grijpende en naar elkaar verwijzende verhalen, dat de kracht, moed en troost van de fantasie laat zien waarmee mensen zich door het leven slaan. | |
[pagina 19]
| |
Parallellie, herhaling, spiegelingNaar inhoud en vorm staat Mariken in de traditie van de eeuwenoude (orale) vertelcultuur. Het laat zien hoe anonieme en mondeling overgeleverde verhalen hun ontstaan (en hun vertellers) kunnen hebben gevonden. Binnen de verhaalwerkelijkheid van de roman wordt er ingenieus gejongleerd met allerlei soorten subverhalen, die de avonturen van Mariken becommentariëren, nuanceren, spiegelen en verdiepen. Veelzeggend is in dat verband dat de achttien hoofdstukken steeds voorafgegaan worden door korte samenvattingen (Waarin Mariken optrekt met de Duvel ...) en een mooie zwart-wit prent van Annemie Heijmans, een soort appetizers waarmee de lezer, als in aloude avonturenverhalen, lekker wordt gemaakt voor wat komen gaat... Wat volgt is een overstelpende hoeveelheid kleine en grote vertellingen, ontstaansgeschiedenissen en scheppingsverhalen, waarschuwingsverhalen en sprookjes, duivelsvertellingen, bekerings- en droomverhalen, avonturen- en ontsnappingsverhalen en nog veel meer. Ze vervullen allemaal hun specifieke, ondersteunende functie waardoor de initiatiereis van Mariken vorm krijgt. Daarbij zijn parallellie, herhaling en spiegeling de belangrijkste structurerende elementen: de lezer wordt keer op keer vergast op verhaalscenes die vooruit- of terugwijzen naar andere passages, die zo als het ware aan elkaar gelast worden tot een hechte constructie.
Daarvan zijn heel wat voorbeelden te geven, waarvan ik overigens vermoed dat ze pas bij herhaalde lezing echt reliëf krijgen. Het verhaal van het verboden kind Ganzerik is zeker een van de fraaiste. Joachim (‘Nu eens zag ze zijn grijnzende mond, dan weer zijn duvelsogen en rooie neus.’) vertelt Mariken een verhaaltje voor het slapen gaan. Het begint met koude, honger, dood en strijd en verhaalt over vrouwe Aleid die te horen krijgt dat haar man, ridder Roland, op het slagveld gestorven is. De boodschapper van dat trieste bericht wordt door haar liefdevol opgenomen: ‘Een lange nacht zocht hij troost bij Aleid en zij bij hem.’ De volgende morgen sterft hij, Aleid is zwanger en zij baart een meisje, dat de vroedvrouwen de tranen in de ogen brengt omdat het een verboden kind is. Roland keert terug en beseft dat het kind niet van hem kan zijn en wil het doden. Via een list (een gebed om vergeving tot Maria) weet Aleid het kind naar de rand van het woud te brengen, waar ze het te vondeling legt tussen de ganze- | |
[pagina 20]
| |
rikken. Ze lokt Roland van het kind weg maar dat kost haar het leven. Maria daalt naar de aarde af, noemt het meisje Ganzerik, neemt de gedaante van een oude man aan en zorgt voor het meisje tot ze groot genoeg is om de wereld in te trekken. Joachim verbeeldt hier in de vorm van een soort genealogisch avonturenverhaal de afkomst van Mariken. De vondeling Mariken, door Archibald gevonden tussen de ganzerikken, krijgt hier een verhaalvader en een verhaalmoeder (die ze later in het ‘echt’ zal vinden in Joachim en Isabella als adoptiefouders). Het is een prachtig voorbeeld van een verhaal in een verhaal dat via parallellie, herhaling en spiegeling vooral de troostende functie van het vertellen onderstreept. ‘Ik ben ook tussen de ganzerikken gevonden,’ zegt Mariken aan het einde, waarmee ze zoekt naar de betekenis van de vergelijking. Isabella merkt nuchter op dat Joachim daarvan vooraf op de hoogte was: ‘Ach het is een minstreel - een dromer.’ Daarmee komt er een verwijzing naar de minstreel in het verhaal van Aleid tot stand: ‘Het lukte de minstreel niet haar op te vrolijken. O vrouwe, zei hij vaak, ik zal zingen van de smart van Maria, van liefde en dood, Het zijn de droeve liederen die ons kunnen troosten.’ | |
[pagina 21]
| |
En dat is precies wat de minstreel Joachim heeft gedaan met zíjn verhaal. De passage besluit subliem met de benadrukking van de nauwe relatie tussen spel en werkelijkheid door deze zinnen: ‘Een minstreel?’ zei Mariken. Het zijn met name ook de tussenwerpingen, vaak in de vorm van een kort nuchter, ironisch commentaar, van Isabella, en de nonverbale begeleiding van Monne en Dirc (schril gefluit, een keiharde slag op het bekken, het verbergen van het hoofd in hun handen), die dit Ganzerik-verhaal tot een hoogtepunt van door de orale traditie geïnspireerde vertelkunst maken.Ga naar voetnoot12 Dat geldt met evenveel recht voor het (slot)verhaal dat Joachim in Waanwoud, aan het eind van het boek, verzint: ‘Er zit een nieuw spel in mijn hoofd,’ zei hij. ‘Een prachtig spel.’ En terwijl hij vertelt (onderbroken door het opnieuw zeer spontaan alsook functioneel dialoogcommentaar van zijn luisteraars), fantaseert hij met grote inventiviteit en verbluffend gemak een eigen spiegelende versie van het laatmiddeleeuwse Mariken (van Nieumegen). Daarmee vertelt Peter van Gestel zijn verhaal van hoe de bekende moraliteit in de wereld kan zijn gekomen en gunt hij en passant Joachim het auteurschap als hij hem met grote letters in de droge grond laat schrijven: MARIKEN Zo zijn er meer verhalen te noemen die in Mariken een prominente plaats innemen. Zoals dat over het verschrikkelijke verleden van de zwarte weeuw, of natuurlijk de ijzingwekkende geschiedenis van de Gravin. Die laatste vertelling is een heel knap exempel van een verhalende tweespraak tussen verteller en luisteraar, die steeds actief ingrijpt door vragen te stellen of commentaar te leveren en zo het verhaal mede ‘stuurt’. | |
[pagina 22]
| |
De Gravin boog zich naar Mariken. De dialoog tussen de Gravin en Mariken onthult de diep-donkere kanten van een verwaarloosde kindertijd, en verklaart waarom de Gravin later zal zeggen dat haar ziel een meisje is met koude voeten. In die zin is de jeugd van de Gravin het spiegelbeeldig negatief van Marikens jeugd in Waanwoud. Het is vooral Van Gestels dialoogstijl, zijn uiterst lenige beheersing van een volstrekt natuurlijke, directe spreektaal, die de ambachtelijke samenhang vormt, waardoor al die wonderlijke, lieflijke en treurige verhalen met elkaar worden verbonden. Hij lijkt er zijn hand niet voor om te draaien, al zal de schrijfpraktijk ongetwijfeld anders zijn, maar het resultaat is - in ieder geval voor mij - dat Mariken in sommige (dialoog)passages meer het karakter heeft van een klank- en luisterspel dan van een geschreven tekst. | |
Mariken, een naam in het zandAls centrale figuur is het Mariken die de verbindende schakel vormt tussen de vele ingrijpende gebeurtenissen en de personages die ze op haar weg ontmoet. Ze is de permanente vertegenwoordigster, een soort afgezant van de schrijver. Maar dan wel een die zich niet keurig aan de voorgeschreven regels houdt, maar door haar onvoorspelbaar optreden onvermoede zaken aan de oppervlakte weet te brengen. Ik | |
[pagina 23]
| |
maak me sterk dat Van Gestel niet menigmaal in opperste verbazing de lotgevallen van zijn jonge hoofdpersoon heeft gade geslagen... Mariken is, van nature, maar ook dankzij de opvoeding die ze van Archibald in het Waanwoud heeft gekregen, een nieuwsgierig, kritisch, eigenzinnig, slim kind, bepaald niet bang uitgevallen, en dol op verhalen. Dat is bijna niet menselijk meer, en dat klopt ook wel een beetje: ‘Ik ben half Duvel en half engel,’ zegt ze aan het eind van haar tocht als ze teruggekeerd is in het Waanwoud en Joachim en Isabella elkaars ziel ziet stelen. Hoe dat precies zit weet ze nog niet, maar ze heeft er zich in ieder geval mee verzoend. Daarmee wordt teruggegrepen op het scheppingsverhaal uit De Mensheid is een klucht dat Mariken in het begin aan Archibald vertelt: de mens als resultaat van een levensverbintenis tussen de Duvel en de engel. In de loop van haar omzwervingen verandert Mariken niet wezenlijk, maar ze neemt allerlei gedaanten aan, afhankelijk van wat mensen in haar zien: een jonge god, een bosgeest, een heksje (volgens de zwarte weeuw), een Duveltje: ‘een kleine zot’ zoals Joachim tegen haar zegt. Iemand in ieder geval met een extreem scherp reukvermogen, waarmee ze kan ruiken of paddestoelen giftig zijn, en dat de geit door de weeuw is zwartgemaakt, maar eigenlijk wit is... | |
[pagina 24]
| |
Door die bijzondere eigenschappen lukt het haar zichzelf te blijven in de wereld buiten Waanwoud. Haar aanwezigheid en gedrag, die gekenmerkt worden door een kritische verwondering, brengt goede en slechte eigenschappen in mensen naar boven, waardoor ze verafschuwd (door de zwarte weeuw) of juist begeerd wordt (door de wagenspelers). Haar gaven komen het duidelijkst tot uiting tijdens de gevangenschap bij de Gravin. Pogingen van de magister en broeder Willem om haar, in opdracht van de Gravin, tot een jonkvrouwtje te maken, zijn tot mislukken gedoemd: ze laat zich niet tot iemand vormen die ze niet is. Ze weigert de woorden van God, de kerk en de wetenschap, spreekt haar eigen (ongekuiste) taal zoals ze die in het Waanwoud heeft geleerd en bidt een gebed - zonder ‘de nodige nederigheid’ die haar wordt voorgehouden - dat ontroert door de spontane directheid van een kind dat zegt wat ze op haar hart heeft.Ga naar voetnoot13 Het resultaat laat de beide mannen stom van verbazing achter. De Gravin beleeft, door toedoen van Mariken, opnieuw haar verleden. Eerst wil ze Mariken, als het dochtertje dat ze nooit heeft gehad, haar eigen koude jeugd opdringen, maar die pogingen zijn tevergeefs. ‘Ik wilde Mariken net zo'n strenge opvoeding geven als ik zelf heb gekregen. (...) Ik wilde een spook met een spook verdrijven.’ Door de moedige interventie van Isabella, die met gevaar voor eigen leven Mariken komt opeisen, dringt het besef door dat Mariken bij de wagenspelers geen koude voeten zal hebben, en ze laat hen in vrijheid gaan. Ze zal Mariken missen en weerstaat de mening van Aesculaap: ‘Vergeet u het meisje, vrouwe, dat is het beste.’ Toch wordt Mariken niet voorgesteld als iemand die de wijsheid in pacht heeft. Tot aan het eind blijft ze twijfelen, vragen stellen en gissen. Het enige wat ze aan het eind weet is haar naam, die ze voor Rattejan in het zand schrijft om hem te leren lezen. Rattejan wordt door haar uit de handen van de zwarte weeuw bevrijd, en dat is wat ze in feite bij de andere personages ook bewerkstelligt: ze maakt ze los, in de zin van bewust, van zekerheid en vast- | |
[pagina 25]
| |
staande meningen, van definitieve oordelen en onwrikbare rolpatronen. Wat dat laatste betreft: het is niet voor niks dat Rattejan Mariken in het begin voor een jongen aanziet, Mariken in de kerk vraagt, staande voor het beeld van Maria en kind, waarom ‘dat kind geen meisje’ is, en dat Archibald tegen (zijn zoon) Joachim, de speler die zonder vader is opgegroeid en zich vroeger als meisje verkleedde, zegt; ‘Jij hebt van allebei wat, is het niet?’ Van allebei de kanten, van goed en kwaad, van de duvel en de engel, van man en vrouw, van zwart en wit: mensen zijn niet één van tweeën, die zekerheid bestaat niet meer. Wie de twijfel accepteert, lijkt Mariken te zeggen, vindt bevrijding en vrijheid en juist daardoor de ruimte voor verbintenissen die in het leven van belang zijn: ouders, familie, vrienden. En daarbij gaat het niet om formele banden, maar om de bindende kracht van vriendschap en liefde. In de persoon van Mariken heeft die kracht, die ook een verzoenende en troostende is, onvergetelijk gestalte gekregen. | |
Een duivelse verleidingHet is verleidelijk om ook andere personages van nabij te bezien, net zoals het boek nog heel wat andere aspecten kent die zich, zeker na herlezing, naar de voorgrond dringen. De bijzondere rol van de gespleten persoonlijkheid Joachim bijvoorbeeld, de dromende minstreel die even gemakkelijk de Duvel als de Maagd Maria speelt, - en die van Isabella, die als aardse engel met haar relativerende nuchterheid als geen ander de kunst van het gewone leven verstaat. En wat te denken van het steeds terugkerende thema van het moederschap, of de wijze waarop Van Gestel - als het muzikale en jonglerende duo Dirc en Monne - behendig speelt met allerlei contrasten, zoals het overal opduikende wit en zwart, en goed en kwaad. Maar vooral ook de voortdurende wisseling tussen spel en werkelijkheid, waarheid en leugen, fantasie en ‘echtheid’. ‘Het is een spel - echt,’ zegt Joachim tegen de Gravin. Het is een uitspraak die de lezer op het hele boek kan betrekken. Mariken, zegt Willem Wilmink als hij concludeert dat het verhaal het oude Mariken van Nieumegen omvat met daarin het wagenspel, is daarmee ‘een | |
[pagina 26]
| |
spel in een spel in een spel’Ga naar voetnoot14 geworden. Waarmee duidelijk mag zijn dat het voor de lezer die daar oog voor heeft een puur genoegen is te ontdekken welke perspectieven zich daardoor openen.
Zo wordt de vraag naar het karakter van het boek volstrekt onbelangrijk, en doet het er niet toe of het verhaal zich in het verleden of heden afspeelt. Veel details (de zwarte dood, hekserij, rondtrekkende wagenspelers, kastelen, etc) situeren de gebeurtenissen weliswaar in een ver verleden, maar gaandeweg krijgt Marikens tocht een tijdloze dimensie. Overigens zijn er ook volop citaten te vinden die, voor wie dat lezen wil, een zeer actueel-maatschappelijke duiding toelaten, zoals: ‘Zelfs na het wegjagen van een arme drommel luisteren mensen graag naar hemelse stemmen.’ of: ‘Het schijnt niet te mogen van God - in je eentje een kind krijgen.’ en: ‘Met dukaten kun je florijnen kopen en met florijnen dukaten en voor niets krijg je niets.’ Hoe het ook zij, het verleden in Mariken is in ieder geval niet een zo objectief mogelijk beschreven werkelijkheid, maar meer een soort mentale constructie, een droom-realiteit, waarin feit en fictie in broederlijke samenwerking een bepaalde waarheid en authenticiteit creëren. Precies daar ligt de literaire kracht van Mariken.
Peter van Gestel laat de reis van Mariken voorafgaan door een motto uit Mariken van Nieumegen:
Die Duvel: Schoon kint, en vreest grief noch smerte;
Ick en sal u hindere, grief noch quaet doen
| |
[pagina 27]
| |
Het is de geruststellende mededeling van een geboren verleider, voor wie spel en realiteit geen geheimen kent, een uitnodiging hem zonder angst als zijn leidsman te accepteren: ‘Maar ik gelove u, wildi na mijnen raad doen, Ende met mi gaan’ Het is tevens een geraffineerde verzoeking van een duivelse schrijver, die de argeloze lezer schaamteloos paait en zijn boek in lokt. Hoe dat spel afloopt is ongewis, maar dat wordt er wijselijk niet bij gezegd. De lezer zou natuurlijk wel eens de kans kunnen lopen zichzelf tegen te komen... Maar dat zijn de regels van het spel: wie niet waagt die niet wint, liever twijfel dan zekerheid. Er is dan ook geen enkele reden die arglistige, demonische verleiding te weerstaan. |
|