| |
| |
| |
| |
| |
| |
Van missiewerk tot edutainment
De geschiedenis van uitgeverij Zwijsen
Bea Ros
‘Het is een unieke geschiedenis! Van geen uitgeverij in Nederland zou zo'n verhaal verteld kunnen worden.’ Met deze woorden leidt frater Harrie van Geene het boek over 150 jaar uitgeverij Zwijsen in. Woorden die zowel waar als nietszeggend zijn. Zoiets geldt immers voor elke geschiedschrijving van elk bedrijf. Niet zozeer in de uniciteit, maar juist in de representativiteit ligt het belang van deze jubileumuitgave. De 150-jarige historie van de uitgeverij verschaft belangrijke informatie over de geschiedenis van het (lees)onderwijs en van de katholieke emancipatie. Dat maakt haar ook voor de buitenwacht interessant.
Onderwijs en katholicisme zijn de twee sleutelwoorden in het verhaal over Zwijsen. Waarbij het onderwijs steeds meer terrein wint op het geloof. De eerste vijftig jaar overheerst het katholieke, de tweede vijftig jaar gaan beide hand in hand en de derde vijftig jaar verweert het godsdienstige en resteert het onderwijs.
De auteurs zijn twee mensen uit het eigen bedrijf: directeur Ger Janssen en de ‘leesvader van Nederland’ Caesarius Mommers. Ze doen hun best boven het gangbare feestbundel-proza uit te stijgen. Resultaat is een helder, leesbaar en bovendien bijzonder fraai uitgegeven boek.
| |
Roomsche kleur
De uitgeverij dankt haar ontstaan in zekere zin aan de erfenis van een non. Met dit geld kon pastoor en bisschop Joannes Zwijsen in 1846 een drukkerij/uitgeverij starten. Allereerst diende dit bedrijf de opgeschoten weesjongens, onder de hoede van de kersverse Congregatie der Fraters van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid, van de straat te houden. Dat was een praktisch doel. Een tweede, ideologischer doel was dat de katholieke scholen zo voorzien konden worden van goedkoop én katholiek lesmateriaal. En daaraan was
| |
| |
grote behoefte, sinds in de grondwet van 1848 bijzonder onderwijs officieel was toegestaan.
Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis (RKWJ) werd de naam. Met als uitgeversmotto Roomsche Kleur In 't Werk. En Roomsch was de kleur. In de eerste decennia was didactiek voor de fraters identiek aan katholiek. Ze traden in het voetspoor van bestaande methodes en overgoten deze met een vette katholieke saus.
In dit apostolaat van de pen bleken de fraters zeer inventief. ‘Mor in geen leed of pijn op God den Heer’ konden kinderen leren in een van hun leesboekjes. En naast zinnetjes als ‘Zus helpt moe bij het boontjes doppen’ schreven ze ‘Mijn Jezus is verrezen, Alleluia, alleluia!’. Om een vaste schrijfhand te oefenen trokken kinderen tekeningen van miskelken, kruisen en engeltjes over. Zelfs bij het rekenen is God alomtegenwoordig. Kinderen mochten religieus rekenen met redactiesommen als ‘Als gij eerbiedig een kruis maakt, verdient gij 50 dagen aflaat. Doet gij het met wijwater, dan hebt gij 100 dagen aflaat. Hoeveel dagen aflaat verdient Jan elken dag. 4-maal daags maakt hij een kruis met wijwater, 10-maal zonder.’
En waar didactiek en katholiek strijdig waren, zegevierde het laatste. Zo introduceert de auteur van de aanvankelijk leesmethode Sprekende Beelden (1905) het woord ‘God’ al in het tweede boekje, al is het met de afwijkende hoofdletter en de moeilijke d met t-klank op het eind allerminst een normaalwoord. ‘Wij meenen niet langer te mogen wachten met den naam God aan de kinderen te leeren - en veroorloven ons hierom een kleine afwijking van den Leergang.’ Het is als met het motto van De Engelbewaarder, het jeugdtijdschrift dat van 1892 tot 1958 verschijnt: ‘Elke plaats welke niet door het goede wordt ingenomen, is eene verovering van het kwade.’
In de seculiere samenleving van nu doen dergelijke voorbeelden lachwekkend aan. Maar natuurlijk vervulden de aanpassingen een functie. Tegen de achtergrond van de katholieke emancipatiebeweging waren het kleine veroveringen. Het katholieke volksdeel kon zich eindelijk doen gelden en zou wel eens laten zien hoe selfsupporting het was: eigen uitgeverijen waar eigen auteurs voor eigen scholen en exclusief voor katholieke gezinnen eigen kranten, boeken en tijdschriften publiceerden.
Het RKJW was een belangrijke spil in deze emancipatiebeweging. Vooral in het interbellum - de periode van het rijke roomsche leven - werden de netten uitgeworpen. Frater Sigebertus Rombouts zette de Opvoedkundige Brochuren Reeks op waarin belangrijke katholiek-di- | |
| |
dactische verhandelingen en kwesties behandeld werden. Er kwam, eveneens onder leiding van Rombouts, een eigen onderwijsvakblad, Ons Eigen Blad. En tenslotte richtten de Tilburgse fraters in 1924 samen met vijf andere onderwijscongregaties de Keurraad voor Roomsche Jeugdlektuur op. Van deze raad wordt nogal eens eenzijdig het aspect van de censuur benadrukt. Dat de Keurraad echter tegelijkertijd een belangrijke impuls gaf aan het ontstaan van goede, katholieke ontspanningslektuur (immers, als het neutrale boek niet meer mag, dan moet er een deugdelijker alternatief komen dan de zoetelijke heiligenlevens), wordt gemakshalve vergeten. Het RKJW leverde met onder andere de Roomsche Reeks en Klasbibliotheek (waarbinnen bijvoorbeeld de vermaarde Puk en Muk-verhalen verschenen) hieraan een bijdrage.
Zo'n zestig jaar later krijgt de katholieke uitgever van weleer kritiek vanuit protestants-christelijke hoek kritiek op haar griezelboeken. Maar dan heet het RKJW inmiddels uitgeverij Zwijsen (sinds 1958), is de Keurraad (via een fusie met Idil in 1953) in 1968 ter ziele gegaan, is de naam Ons Eigen Blad omgedoopt in Jeugd in School en Wereld/ JSW en is bij de Brochurenreeks het ‘opvoedkundig’ veranderd in ‘onderwijskundig’.
| |
Thematische opbouw
Mommers en Janssen hebben niet voor een chronologische, maar voor een thematische opbouw gekozen. De hoofdstukken zijn respectievelijk gewijd aan uitgaves voor aanvankelijk lezen, voortgezet lezen, kinder- en jeugdboeken, taal, schrijven en rekenen. Zo passeert de geschiedenis diverse keren de revue, telkens vanuit een ander blikveld.
Dit heeft als voordeel dat de doorgaande lijn van de geschiedenis benadrukt wordt. Huidige methodes en uitgaves krijgen reliëf tegen de achtergrond van hun voorgangers. Ofwel, zoals de auteurs herhaaldelijk stellen: Uit het verleden komt het heden.
Zo vervult Zwijsen nog steeds, of beter gezegd wederom, een rol binnen de jeugdliteratuur. En dat is opmerkelijk voor een educatieve uitgeverij. Anders dan bijvoorbeeld uitgeverij Malmberg, die in haar katholieke verleden eveneens belangrijke jeugdboekenreeksen op de markt bracht, maar nu louter nog het succes van Arendsoog uitmelkt, voert de uitgeverij een actief jeugdboekenbeleid. Sinds in 1975 de
| |
| |
Botjes uitkwamen, heeft Zwijsen zich gespecialiseerd in leesseries die nauw aansluiten bij het leesniveau van kinderen. Daarbij zowel rekening houdend met de moeizame (Zoeklicht) als de vlotte lezer (Bolleboos). In die precieze afstemming op leesniveau blijft Zwijsen de educatieve uitgever. Maar door te kiezen voor aansprekende thema's (zoals school, griezelen, sport) en voor gerenommeerde auteurs en illustratoren als Joke van Leeuwen, Rindert Kromhout, Margriet Heymans, Annemarie van Haeringen, Anke de Vries en Els Pelgrom slaagt ze erin ook door te stoten naar de algemene (thuis)markt. En zelfs zilveren griffels in de wacht te slepen.
Nadeel van de thematische opzet van Mommers en Janssen zijn de vele overlappingen tussen de hoofdstukken. Dat is niet altijd storend, maar in het hoofdstuk over taalonderwijs zit wel erg veel herhaling van het voorgaande. Niet vreemd, omdat het taalonderwijs door de jaren heen steeds meer geïntegreerd raakt met het leesonderwijs. Maar je leest nu te vaak hetzelfde in net iets andere woorden, waardoor de stukken nog maar moeilijk tot een plaatje samen te voegen zijn. Het leidt ook tot rare keuzes van de auteurs. Zo krijgt in het hoofdstuk over voortgezet lezen de methode Groeiende taal, voor geïntegreerd taalleesonderwijs weinig aandacht, terwijl deze in het taalhoofdstuk uitgebreid aan bod komt. Daarentegen komt de methode Taalkabaal twee keer uitgebreid aan bod. Het ware wellicht duidelijker geweest het taalonderwijs - bijvoorbeeld als afzonderlijke paragraaf - onder te brengen bij de twee hoofdstukken over het leesonderwijs.
| |
Boom, roos, vis
In 1850 verschijnt de eerste educatieve uitgave, Leesboekjes voor eerstbeginnende kinderen. Vanaf 1880 heeft de drukkerij voor alle vakken in het lager onderwijs een of meer uitgaves in het fonds. Maar Zwijsen was en is toch voor alles de uitgever van lees- en taalmethodes.
Zoals hierboven al aangestipt duurde het enige decennia voor de fraters zich over een eigen didactiek bogen. Men sloot aan bij de veelgevolgde klankmethode van P.J. Prinsen en - later - gevarieerd op het leesplankje van Hoogeveen. In 1932 brengt Rombouts de eerste globaalmethode van Nederland op de markt, Echt lezen. Maar deze op de Gestaltpsychologie gebaseerde methode, waarbij woorden als
| |
| |
geheel aangeleerd worden, bleek een kortstondige modegril.
De echte vernieuwing voor het aanvankelijk leesonderwijs biedt Zwijsen in 1960 met Zó/ Veilig leren lezen. Drijvende kracht achter deze methode is Caesarius Mommers. Hij combineert de voordelen van de globaalmethode en de analytisch-synthestische methode met elkaar tot een nieuw geheel, de structuurmethode. ‘Het woord moet voor de leerling een totaliteit blijven, maar de samenstellende delen moeten zo spoedig mogelijk worden onderscheiden en doorzien. Zo leren de kinderen zeer spoedig de structuur van ons spellingsysteem doorzien, waarmee hen een sleutel is gegeven tot zelfstandig lezen’, aldus de aanbiedingsfolder aan de scholen.
Mommers' inmiddels overbekende trits ‘boom, roos, vis’ weet vakkundig ‘aap, noot, mies’ naar de achtergrond te drukken. Eind jaren zestig leert 34 procent van de Nederlandse kinderen zo lezen. De katholieken met Zó leren lezen, de andere met de aangepaste neutrale versie Veilig leren lezen (1963). Later volgen meer aanpassingen voor specifieke doelgroepen, zoals de Turkse versie Türkçe abece en Nieuw Perspectief voor LOM- en (Z)MLK-scholen.
Die voortdurende aanpassingen aan wensen uit de praktijk zijn kenmerkend voor deze methode en wellicht voor Zwijsen in het algemeen. Ze verklaren mede het succes van Veilig leren lezen (de katholieke Zó-versie is inmiddels uit de markt), dat met tachtig procent de markt inmiddels domineert. De uitgever speelt gretig in op hoe in de praktijk met de methode wordt gewerkt. Zo zijn de Botjes ontstaan uit de leeskaarten die de Friese onderwijzeres Trijntje Bottema had gemaakt en werd uit het eigen lesmateriaal van onderwijzeres Janny ten Hove de speelleesset met stempeldoos en opdrachtkaarten ontwikkeld. Bovendien participeert Veilig leren lezen in tal van experimenten en projecten, zoals het DAL-project (Differentiatie Aanvankelijk Lezen) en Preventie van leesmoeilijkheden. Op initiatief van het ministerie van WVC is het project Overstap gestart, met materialen voor allochtone leerlingen die het lezen thuis ondersteunen en stimuleren. Ook voor Nederlandse ouders die thuis graag met hun kinderen willen oefenen, heeft de uitgever materiaal: ‘edutainment’ zoals een letterspel, cd-roms en de abonnee-leesserie Leesleeuw (met elke maand een boekje dat precies aansluit bij het leesniveau van het kind).
Tenslotte voorziet Veilig leren lezen voorafgegaan door Schatkist (1989) en opgevolgd door Wie dit leest (1990) en Zin in taal (1996) in een, zoals de Wet op het Basisonderwijs voorstaat, ‘ononderbroken
| |
| |
| |
| |
leerweg’ van groep 1 tot en met groep 8.
Veilig leren lezen biedt de leerkracht een uitgebreid pakket met instructie, speelleermiddelen, oefenboekjes, werkbladen en leesboekjes. De methode biedt volop differentiatiemethoden, maar is anderzijds heel gestructureerd: er is een vaste reeks grondwoorden waarmee men aan de slag gaat. Dit in tegenstelling tot de ‘natuurlijke’ leesmethodes waar samen met de kinderen de beginwoorden bedacht en vastgesteld worden. De methode biedt dus zowel houvast als vrijheid om te variëren. En daarmee voegt ze zich net zo soepel binnen traditioneel als wat progressiever onderwijs.
| |
Context
Onvermijdelijk in een herdenkingsboek als dit is dat men zich beperkt tot de eigen uitgeverij. Net zoals het onvermijdelijk is dat de toon optimistisch, zo niet juichend is. Dat dient men zich tijdens het lezen wel telkens te realiseren: dit is geen onafhankelijke portretstudie van een uitgeverij, maar een jubileumuitgave ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van het eigen bedrijf.
Toch wens je als lezer zo nu en dan wat meer context. Met name de plaats die Zwijsen te midden van andere educatieve uitgeverijen inneemt, had ik graag belicht willen zien. Bijvoorbeeld bij elk hoofdstuk een overzicht van het marktaandeel in percentages van de belangrijkste methodes. Nu zijn de concurrenten weggeschreven uit de geschiedenis en dat is jammer. Praten over de anderen scherpt immers het eigen gezicht alleen maar meer aan.
Natuurlijk kan het dat gezicht ook minder glanzend en minder feestelijk maken. Maar zelfs de niet goed ingevoerde lezer voelt op zijn klompen aan dat Zwijsen niet voortdurend ‘in de roos kan schieten’, ‘een goede zet doen’ of kan vertrouwen op ‘het bekende fingerspitzengefühl’.
Iets minder trots en wat meer vergelijking had het boek evenwichtiger gemaakt. Twee voorbeelden. In hun beschrijving van de ontwikkeling van de serie Zoeklicht, voor zwakke lezers, zwijgen Mommers en Janssen in alle talen over soortgelijke initiatieven bij andere uitgevers (zoals Woordbeeld van Thieme en De Wenteltrap van Wolters-Noordhoff) en zelfs over de NBLC-werkgroep Makkelijk Lezen. En waarom, om even een ander vak te noemen, vertellen de auteurs bijvoorbeeld niets over de belangrijke vernieuwing van het Neder- | |
| |
landse rekenonderwijs door Wiskobas? In de bespreking van de eigen methode Operatoir rekenen wordt slechts tussen neus en lippen vermeld ‘De invloed van Wiskobas is nog steeds groot, maar het lijkt erop alsof er een impasse ontstaat (...)’.
Ook het eigen archief is selectief benut. Waar op sommige plaatsen tot in details verteld wordt hoe bepaalde ontwikkelingen gelopen zijn, staat elders zeer kort ‘Door diverse omstandigheden laat die vernieuwing (van Veilig Leren lezen, br) nog enkele jaren op zich wachten’. Dat maakt nieuwsgierig en de vraag bekruipt me waarom de auteurs dit niet verder uitgediept hebben. Hebben ze alleen de rooskleurige details opgevijzeld en de rest onder het stof van het archief bedolven gelaten?
Maar het kan ook louter een wat onzorgvuldig taalgebruik zijn geweest. Want hoewel beide auteurs over het algemeen helder en vlot de pen weten te hanteren, zitten er hier en daar wel erg obligate en oubollige zinnen tussen. Met name de inleidende paragrafen hebben een hoog open-deurgehalte met frases als ‘Toch moet het (leren lezen, br) ons destijds de nodige moeite hebben gekost, want leren lezen is geen eenvoudige zaak’ of sleetse koppen als ‘Een nieuwe eeuw, een nieuw geluid’. Daarbij krijgt de lezer herhaaldelijk lesjes uit de basiscursus uitgeverij voorgeschoteld, zoals ‘Een nieuwe leesmethode ingang doen vinden, kan niet zonder er bekendheid aan te geven. Maar bekendheid alleen is niet genoeg. Het materiaal moet ook aan kwaliteitseisen voldoen en inspelen op bestaande behoeftes’.
| |
Pars pro toto
Toch spreidt de uitgeverij met dit boek haar kunnen tentoon. Het is een fraai en aantrekkelijk uitgegeven boek met veel kleurig illustratiemateriaal, goed gekozen kaders, overzichtelijke tijdbalken en een heldere indeling (met als enige minpuntje het ontbreken van een register). Uit de eenvoudige drukkerij van het jongensweeshuis is een professionele uitgeverij ontstaan.
Veilig leren lezen kan dienen als pars pro toto voor dit bedrijf. Geworteld in de praktijk, eclectisch, tot zich nemend wat in haar kraam te pas komt, meegaand en gestructureerd tegelijk. ‘Onderzoek alles en behoud het goede’ schrijven Mommers en Janssen in navolging van Paulus waar ze het hebben over de tweede herziening van de methode begin jaren negentig. En daarmee blijft Zwijsen haar katho- | |
| |
lieke wortels trouw.
Echt revolutionair en gewaagd is deze uitgeverij niet. Wat niet wil zeggen dat ze het experiment schuwt. Integendeel. Daarvan getuigt bijvoorbeeld de taalleesmethode Taalkabaal, in den lande ook wel snerend Taalschandaal werd genoemd vanwege het vrijmoedig gebruik van vloeken en scheldwoorden. Maar telkens moet dat experiment gedragen worden door een brede praktijk. Zoals vroeger de fraters de nieuwe methodes in hun klassen uitprobeerden. Natuurlijk dient elke uitgever haar banden met de markt in de gaten te houden, wil ze overleven. Maar bij Zwijsen is het balanceren tussen vernieuwing en traditie een soort state of the art geworden.
Caesarius Mommers & Ger Janssen, Zwijsen, een passie voor uitgeven: geschiedenis van een educatieve uitgeverij. Tilburg, Zwijsen, 1997. 89,- 256 blz. ISBN 90-276-3840-3
|
|