Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 491]
| |
Afgebrande huizen
| |
[pagina 492]
| |
laatste keer dat ik hem zag: dood. De enige ‘levendige’ herinnering aan hem die ik nu nog heb, is waarin hij al dood is - en dat gezicht vergeet ik (ook zonder de foto) nooit. Vooral zijn bleke, wassen handen waardoorheen een rozenkrans was geweven staan mij nog helder voor ogen. Toen vervolgens mijn halfzus overleed en jaren later mijn broertje, weigerde ik te gaan kijken naar hun opgebaarde lichamen. Ik wist dat als ik dat deed, de laatste heldere herinnering aan hen verloren zou gaan. Toch bleek het anders dan ik had gedacht. Toen mijn halfzus stierf was ik nog betrekkelijk jong en ik heb maar vier vage herinneringen aan haar waarin ze eigenlijk net zo afwezig is als hoe jij het zo adequaat beschrijft: ‘Mooie momenten met Margje kan ik me goed herinneren. Maar zij is daaruit verdwenen’Ga naar eind6.. Ik zie N. in de keuken terwijl ze de afwas doet. Ik zie haar met haar jongste kindje op de arm op de afrit staan en zwaaien terwijl wij met de auto wegrijden. Ik zie haar uit een kamer komen. En ik zie haar met mij aan tafel zitten terwijl ze me een cadeau geeft. Maar in al die herinneringen is ze er eigenlijk niet. Ik kan haar niet goed zien - het is een waas. Een impressie. Toch weet ik nog wel hoe ze er ook alweer uitzag: daarvoor kan ik terecht bij foto's. Bij mijn broertje was het heel anders. Ik was al een stuk ouder en H. bezweek in het ziekenhuis. Twee dagen voor zijn overlijden zag ik hem voor het laatst, en hoewel ik dat toen niet voor mezelf wilde erkennen, wist ik wel dat hij zou sterven. - Je voelt hem al aankomen: mijn ‘levende’ herinnering aan H's gezicht is dat van een stervende jongen. Tja, en dat is eigenlijk niet wat ik wilde toen ik besloot niet naar hem te gaan kijken toen hij dood was. Dat hij ‘er zo vredig bij lag’ zegt mij niets; ik zie hem na (...) jaar nog steeds bijna elke dag worstelend met de dood. Een tijdje na zijn begrafenis had ik een droom. Er was een feest in ons huis dat ons huis niet was. Er waren kamers die er in werkelijkheid niet waren, en sommige kamers hadden dubbele deuren (ik deed een deur open en dan moest ik nog een tweede deur opendoen om binnen te kunnen). Ik kende mensen wel en niet en ik was erg heen en weer aan het lopen, omdat ik voor hapjes en drankjes moest zorgen. Opeens hield H. me staande. Ik zei dat ik druk bezig was en niet gestoord kon worden, maar toen besefte ik in mijn droom: dit kan niet, want H. is dood, dus hij kan hier niet levend voor me staan. Ik keek nog eens naar die jongen en ik zag zijn gezicht vervagen tot een | |
[pagina 493]
| |
grijze waas. Die vulde zich met het gezicht van een jongen die ik nooit eerder had gezien en die gaf me een brief. Haastig begon ik de brief te lezen, en toen stuitte ik op een fenomeen in mijn dromen dat ik wel vaker tegenkom: er stonden goed leesbare woorden, maar ze lieten zich niet logisch lezen. Zoiets ongeveer: Ik wil je zeggen dat het en ook meer van zulke daar ging het heen want zo zijn de welke dingen. Ik dacht dat het een erg belangrijke boodschap van H. was en raakte in paniek omdat ik de brief niet goed kon lezen. Ik sperde mijn ogen open om de brief nog eens te lezen, maar zag het behang in mijn slaapkamer. Omdat ik wakker werd was ik in staat om de droom te onthouden, en ik maakte me eerst grote zorgen. Had ik zijn gezicht expres uitgegumd om door te kunnen gaan met mijn eigen leven zonder de last van een dood broertje? Was ik hem expres aan het vergeten? Ik had gemerkt dat hij zo vervaagde, dat ik nog wel alledaagse herinneringen aan hem had, maar dat hij daaruit als het ware verdwenen was. Ik zag hem wel lopen, maar het was net of ik iets te laat gekeken had. Hij was een waas, een ernstig bewogen foto. En zijn stem, ja, die was ik natuurlijk allang vergeten. Hoe klonk die ook alweer? Een enkele keer hoorde ik zijn stem, als ik op een bepaalde manier lachte. Dan herkende ik iets van zijn lach in die van mij. Dan stopte ik met lachen om te luisteren, maar dan was er natuurlijk weer alleen maar stilte. Enkele jaren later vond mijn moeder een cassettebandje waarop de stem van H. stond. Hij had 's nachts gebeld naar een radioprogramma van Frits Spits en had daar een opname van gemaakt. Mijn moeder speelde dat voor mij af en ik was totaal geschokt: ik herkende H.'s stem onmiddellijk, maar had nooit geweten dat hij zo'n uitgesproken Brabants accent had (als je Torentje gelezen hebt zul je hierin wel het gedicht Cassettebandje herkennen). Toen begon ik langzaam te beseffen dat je geheugen trucjes met je uithaalt. Bewijs daarvoor kreeg ik toen ik mijn moeder vertelde over een herinnering die ik had aan haar moeder. Ik zag helder voor de geest hoe oma me aan de tafel in haar huis in Oss de koekjestrommel presenteerde. Mijn moeder was erg verbaasd en zei: ‘Dat kan niet, want mijn moeder stierf toen jij 1 was!’ Uit reconstructie van de héle herinnering bleek dat mijn moeder ons, haar kinderen, eens haar ouderlijk huis in Oss had laten zien toen er alweer andere mensen in woonden. Inderdaad presenteerde de mevrouw die er toen woonde ons koekjes. Wat had ik nu gedaan, | |
[pagina 494]
| |
zonder daar weet van te hebben? Ik had het gezicht van mijn oma dat ik kende van een foto op het lichaam van die vreemde mevrouw geplakt, en zo was ik aan mijn hoogstpersoonlijke herinnering aan oma gekomen. Toen begreep ik ook de enorme beperking van ons geheugen. Tuurlijk weet ik nog hoe H. eruit zag, maar dan komt altijd een foto in mijn hoofd. Zonder hulpstukken als foto's, videobanden, geluidsopnamen, (eeuwig herhaalde) anecdotes (héél belangrijk voor herinneringen!), associaties, gezamenlijk-herinneringen-ophalen (etcetera) komen we niet ver met ons geheugen. Dan vergeten we niet het raamwerk van de herinnering, maar al het andere wel. Alsof een huis is afgebrand. De kamers zijn weg en hier en daar vind je in de troep een nog herkenbaar voorwerp waarvan je weet waar het vroeger stond. Maar zwartgeblakerd is alleen de constructie overgebleven; erdoorheen zie je de lucht.
Voor mij was het belangrijk om uit te vinden dat het geen kwestie is van expres, maar van per ongeluk.
Ik weet niet hoe jij tot de materie bent gekomen (zoiets kun je volgens mij onmogelijk uitvinden louter door nostalgie - WoodstockGa naar eind7.); misschien het besef dat je kinderen niet meer de babytjes zijn die ze waren (en waar zijn ze dan gebleven?). Misschien heb jij ervaringen zoals ik die heb gehad. Voor mij reden genoeg om je deze brief te schrijven. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die het verschijnsel formuleerde - ben jij soms een dichter? Met de conclusie die je trekt ben ik het overigens in hoge mate oneens: ‘Ja. Ik denk: de technologie verwoest onze geheugens. Misschien zou het verboden moeten worden ooit nog echte dingen vast te leggen...’ Niet de technologie verwoest onze geheugens, maar het leven. Ik moet er niet aan denken dat ik me mijn broertje voor de rest van mijn leven alleen nog maar stervend voor de geest zou kunnen halen. Gelukkig zijn er foto's om me te herinneren aan het feit dat hij vóór zijn dood genoten heeft van het leven. Anders werd alles wel érg zinloos. Dat, Sjoerd, wou ik na het lezen van je brief aan mevrouw Holm even met je delen. - O ja, vergeet je niet om 43 rozen te kopen voor 21 augustus?Ga naar eind8. Met de kleur zal ik me niet bemoeien.
Ted. |
|