Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 442]
| |
[pagina 443]
| |
De geschiedenis van de Gouden Boekjes bevat veel geheimen.
| |
[pagina 444]
| |
scheepse verbouwing het verwaarloosde archiefmateriaal bij de vuilnis hebben gezet. En zelfs Richter Roegholt die in 1972 promoveerde op De geschiedenis van De Bezige Bij heeft geen inzage gehad in de correspondentie uit die fameuze beginjaren. Vast staat dat de eerste twaalf Little Golden Books in 1942 door uitgeverij Simon & Schuster in New York op de markt zijn gebrachtGa naar voetnoot2 en dat ze in de Verenigde Staten van meet af aan een geweldig succes waren. Volgens een in 1996 (5 febr) in Publishers Weekly gepubliceerde lijst is The Poky Little Puppy met 14 miljoen verkochte exemplaren de nummer één van de best verkochte, hardback kinderboeken. Dat betekent dat Hondje Eigenwijs in meer Amerikaanse huishoudens te vinden is dan welke titel van Beatrix Potter of Dr. Seuss ook! En dan hebben we het alleen over de verkoop via de reguliere boekwinkel, dus zonder de boekenclubs en het internationale circuit.
Hoe wisten Wim Schouten en Geert Lubberhuizen van het bestaan van de Gouden Boekjes? Schouten heeft daar in 1988Ga naar voetnoot3 het volgende over verteld: ‘Vlak na de oorlog is serieus geprobeerd een eigen kinderboekenfonds van de grond te tillen met Annie M.G. Schmidt en Els van Dien als adviseurs. En nog altijd worden kinderboeken van eigen auteurs uitgegeven. Maar het is nooit wat geworden. Logisch, want één van de ijzeren wetten van de uitgeverij is toch dat je zelf bezeten moet zijn van wat je uitgeeft. Het moet een soort ziekte zijn, waar je je niet los van kunt maken. Toen wij indertijd met kinderboeken begonnen, was dat eensdeels omdat mijn vrouw er zo op aandrong, maar ook omdat er een enorme behoefte was aan goede kinderboeken. Vooral onder de jonge na-oorlogse moeders heerste zo'n progressief sfeertje. De kinderen moesten allemaal pedagogisch verantwoord worden opgevoed. En voor de kinderen van de na-oorlogse geboortegolf was er weinig. Op de een of andere manier waren de GOLDEN BOOKS uit Amerika in progressieve kringen bekend. En zo kwamen Geert Lubberhuizen en ik op het idee ze aan te kopen. We hebben er altijd ruzie over gehad - op een leuke manier dan - wie van ons het telefoongesprek gevoerd heeft met Western Publishing, de Amerikaanse uitgevers. Het was ons eerste transatlantische telefoongesprek, ik denk ergens in 1949. Ons engels was slecht en de lijn was onduidelijk en hoe we met buitenlandse rechten moesten om- | |
[pagina 445]
| |
gaan, wisten we nauwelijks. Groot was onze verbazing toen we enige weken later een stapeltje boeken kregen toegestuurd.’ En met deze persoonlijk gekleurde herinnering, die overigens wel enige aanknopingspunten biedt, hadden we het moeten doen als er geen herdenking was geweest van het Marshall-plan,Ga naar voetnoot4 de financieeleconomische steun die de Verenigde Staten na de oorlog hebben ingezet om de honger, de armoede en de chaos in Europa te bestrijden. Heel wat Nederlanders herinneren zich nog wat er toen allemaal het land binnenstroomde: chocola, kunst, spijkerbroeken, speelgoed én boeken, waaronder de hier nog onbekende pockets en vijftig kisten met kinderboeken. ‘Treasure chests’ heetten ze. En schatkisten waren het. Op de zijkant stond een rood-wit-blauwe vlag geschilderd en binnen in het deksel stond: Our world united through books plus een regenboog. Of die kistjes onderdeel waren van het Marshall-plan dan wel verzonden waren met geld van dat fonds, is niet erg duidelijk. Wel is er de stellige overtuiging dat er in die kistjes ook Golden Books hebben gezeten. De oude rotten in het bibliotheekvak kunnen zich nog herinneren dat die treasure chests naar De Wijde Steeg, de vroegere kinderleeszaal van Amsterdam, kwamen. Een van die getuigen is mevrouw de Villeneuve-Rozenburg. Zij kreeg in 1946 van Louise Boerlage de vraag voorgelegd of zij kon helpen bij de verspreiding van die schat-kisten. De kistjes waren afkomstig uit verschillende Amerikaanse ste-den (kinderen hadden er tekeningen en verhalen van hun dorpen en steden bij gedaan) en bleven binnenstromen. Zij weet absoluut zeker dat er ook Gouden Boekjes inzaten. En zo onwaarschijnlijk is dat niet, als je bedenkt dat die in de Verenigde Staten op grote schaal in drugstores verkocht werden en dus goedkope cultuurdragers waren... Een tweede getuige is Els van Albada. Zij ging na de oorlog aan de andere kant van de oceaan sterrenkunde studeren en herinnert zich dat zij in het kader van de hulpplannenGa naar voetnoot5 voor Europa het adres van haar nichtje in de Wijde Steeg heeft doorgegeven. Dat nichtje heette Els van Dien en was een goede vriendin van Annie Schmidt met wie zij op de Amsterdamse leeszaal had gewerkt. Daarmee begint iets duidelijk te worden van de weg die Golden Books zijn gegaan. En | |
[pagina 446]
| |
[pagina 447]
| |
ook de opmerking van Wim Schouten dat zijn vrouw zo aandrong op het uitgeven van goede kinderboeken, krijgt meer kleur. Want ook Doly Schouten heeft op de Amsterdamse kinderleeszaal gewerkt, waarschijnlijk in dezelfde tijd als Annie Schmidt (1936-1939). En ook zij kende Els van Dien én Annie Schmidt. Waarmee weer eens is aangetoond dat vrouwen een belangrijke rol hebben gespeeld in de naoorlogse vernieuwing van het kinderboek. | |
Progressief sfeertjeMaar hoe zit het dan met dat naoorlogse ‘progressieve sfeertje’ waar Schouten het over had? Bibliotheken worden toch maar zelden als progressief aangemerkt? Twee van de drie genoemde dames hebben na de oorlog hun intrede gedaan in een ander circuit. Annie Schmidt was op 1 januari 1946 hoofd geworden van de documentatieafdeling van het uitgesproken linkse dagblad Het Parool en had haar vriendin, Els van Dien, gevraagd haar daarbij te komen assisteren. Tussen Het Parool en De Bezige Bij, die zich toen afficheerde als uitgeverij voor jong en vooruitstrevend Nederland, bestonden allerlei banden. Die banden, daterend uit de jaren van het verzet, waren aangehaald door de gemeenschappelijke uitgave van Ruim Baan, een informatief en opiniërend tijdschrift voor jongeren onder redactie van Henriëtte van Eyk, Wim Hora Adema en A. Viruly. Aan dat tijdschrift hebben veel bekende, links-progressieve journalisten en kunstenaars meegewerkt.Ga naar voetnoot6 De meesten daarvan kenden elkaar nog uit het verzet, zagen de nieuwe tijd hoopvol tegemoet en volgden het bevoegd gezag met kritische ogen. Een andere, niet te verwaarlozen band tussen Het Parool en De Bezige Bij was het befaamde journalistencabaret De Inktvis, waarin onder meer Han Hoekstra, Simon Carmiggelt en Annie Schmidt op-traden | |
[pagina 448]
| |
en dat ‘onder auspiciën’ van De Bezige Bij stond. En met auspiciën zijn dan, neem ik aan, geen voortekenen bedoeld, maar bescherming en steun in de vorm van wat we nu sponsoring zouden noemen. En op het praktische vlak tenslotte was er het feit dat Han G. Hoekstra na de oorlog geruime tijd in het pand van De Bezige Bij heeft gewoond. Omdat hij altijd in geldnood verkeerde en inmiddels naam had gemaakt met zijn door Meulenhoff uitgegeven kinderboeken Het verloren schaap (1947), De ijsmuts van Prins Karel en een paar andere versjes (1948) en Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos (1952), is het zeer voorstelbaar dat zijn vriend Geert Lubberhuizen juist hem de vraag heeft voorgelegd de Gouden Boekjes te selec-teren, te bewerken en te vertalen. En dat Annie Schmidt, als adviseuse van De Bezige Bij, hem daarbij geholpen heeft. Wanneer en hoe Lubberhuizen aan beiden de vraag heeft voorgelegd en wat de condi-ties waren, zullen we nooit meer kunnen achterhalen. Maar doordat in een kleine kring en kort tijdsbestek steeds dezelfde namen opduiken, is iets duidelijker geworden over de weg die de Gouden Boekjes hebben gevolgd en heeft ook het pedagogisch verantwoorde progressieve sfeertje waar Schouten op doelde, meer inhoud gekregen. | |
PietepafOndanks die gunstige voorwaarden heeft het nog heel wat jaartjes geduurd voor het eerste, in het Nederlands vertaalde Gouden Boekje in de Nederlandse boekwinkel lag. Volgens de bibliografie van Titia de Leur was dat Pietepaf het circushondje en in het jaar 1953. In het boekje zelf staat 1949 maar dat slaat vermoedelijk op de Amerikaanse uitgave. Wat de oorzaak was voor dat uitstel, kunnen we, bij gebrek aan documentatie, alleen maar gissen. Was het het papiertekort waaronder alle uitgevers na de oorlog te lijden hadden? Genoten boeken van bekende vooroorlogse auteurs - W.G. van de Hulst, Anne de Vries, K. Norel, Leonard Roggeveen en Dick Laan - of buitenlandse grootheden als Kenneth Grahame, Laura Ingalls Wilder, Maurice Sendak, Astrid Lindgren, Selma Lagerlöf, Karl May en Enid Blyton voorrang? Of was er vooral ruimte voor kinderboeken zoals die van An Rutgers van der Loeff, die de wederopbouwgedachte uitstraalden en opriepen tot verbroedering der naties? Uit recensies en lezersreacties is duidelijk geworden dat die eerste boekjes in vierkleurendruk door menige Nederlander als een godsge- | |
[pagina 449]
| |
schenk is ervaren. Ze hadden een moderne uitstraling en onthulden hoe het door ons bewonderde vrije Amerika er uit zag: snelle gele auto's, brandweerwagens en hoogbouw in de stad, idyllisch houten huizen en boerderijen op het o zo ruime platteland. De recensies waren uitermate positief: voortreffelijk, verrukkelijk, fantastisch, vriendelijk, warm, bruikbaar voor kleuters met briljante illustraties en geslaagd drukwerk. Kritiek was er alleen op Sambo, het kleine zwarte jongetje dat, in bibliotheekkringen althans, niet geschikt werd geacht voor overgevoelige kinderen die dit avontuur au-serieux zouden kunnen nemen, en op Het koekemannetje dat vanwege de wrede afloop maar beter niet aangeschaft kon worden door de bibliotheken.Ga naar voetnoot7 Met name de bewerking/vertaling van Schmidt en Hoekstra werden geroemd, alhoewel daar maar zelden bewijzen voor werden aangevoerd.Ga naar voetnoot8 Kennelijk woog het oordeel van de recensent toen zwaarder dan de argumenten waarop dat oordeel gebaseerd was. Andere foutjes in de uitgaven - het niet vermelden van de illustrator of de auteur bijvoorbeeld of het ontbreken van jaar van uitgave, zijn door de kritiek niet eens opgemerkt, zodat Joke Thiel in de afscheidsbundel voor Jannie Daane de vertalingen van de Gouden Boekjes onbekommerd kan prijzen en de uitgave ervan een goudmijnGa naar voetnoot9 kan noemen. Iets wat ook in economische zin juist was, omdat de Gouden Boekjes weldra ‘steady sellers’ bleken. En ook nu worden van menige titel nog jaarlijks zo'n 3000 exemplaren verkocht. Dat de door Hoekstra en Schmidt geselecteerde titelsGa naar voetnoot10 van uitzon- | |
[pagina 450]
| |
derlijk goede kwaliteit waren, blijkt uit de engelstalige rommel die nog in het archief van De Bezige Bij ligt. Veel cliché, sentiment en reli-nonsens lieten Hoekstra en Schmidt liggen. Aan de Walt Disney uitgaven en de Sesame Street-bewerkingen hebben zij zich, gelukkig, nooit gewaagd. En ook de piepende en tutende boekjes zijn ons tot nu toe bespaard gebleven. | |
Wim is wegOver de geschiedenis van één Gouden Boekje, nr. 35: Wim is weg doen inmiddels de stoutste verhalen de ronde. Volgens de memoires van Wim Schouten had Schmidt die titel bij wijze van grap gekozen om zijn vertrek bij De Bezige Bij luister bij te zetten, hetgeen Reinjan Mulder in zijn necrologie van de onlangs overleden Schouten er toe bracht te beweren dat het betreffende boekje ter gelegenheid van zijn afscheid in 1956 was geschreven. In werkelijkheid dateert Wim is weg van 1959, drie jaar na zijn vertrek bij de uitgeverij! En dat is nog maar het begin van de mystificaties. Volgens de titelpagina was Wim is weg een oorspronkelijk Nederlands Gouden Boekje, naverteld door Annie M.G. Schmidt en getekend door Rogier Boon. Maar Paul SteenhuisGa naar voetnoot11 wist kort na de dood van Annie Schmidt te melden dat Rogier Boon het boekje had gemaakt (=getekend én geschreven) als afstudeeropdracht voor de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam. Annie Schmidt had de tekst hier en daar aangepast en de titel gekozen. Helaas is ook deze geschiedenis niet echt te controleren, want niet alleen Annie is inmiddels dood, ook het onrecht zelf is pas na het overlijden van Rogier Boon door zijn broer aan de kaak gesteld. Wim Schouten kon er zich toen niets meer van herinneren en het archief uit die periode ontbreekt. Door dit soort mystificaties krijgt de illegaliteit van Wim is weg bijna driedimensionale afmetingen. Want officieel had dat boekje niet eens mogen bestaan. Schouten vertelde daar in 1988 het volgende over: ‘Toen de Amerikaanse uitgever het boekje ontving, vroeg hij vriende- | |
[pagina 451]
| |
lijk of we hem even de Amerikaanse titel wilden opgeven. Het was uiteraard niet de bedoeling zelf deeltjes aan die reeks toe te voegen. Volstrekt verboden zelfs, maar daar hadden we in onze onnozelheid niet aan gedacht.’ Toch is zo'n zelfde onnozelheid opnieuw betracht bij de vier boekjes over de vier kleurpotloden, de nummers 64 t/m 67 van Y. Spreekmeester en bij Een jarige stad, het boekje dat Han G. Hoekstra ter gelegenheid van het 700 jarig bestaan van Amsterdam schreef (ws 1972). De laatste variant in die traditie zijn de vier nieuwe, oude boekjes die vorig jaar verschenen, in de vertaling van Nicolaas Matsier en Imme Dros. Terwijl voor de viering van vijftig jaar Gouden Boekjes gewerkt wordt aan weer een aantal oorspronkelijk Nederlandse Gouden Boekjes, maar dan met toestemming van de autoriteiten! | |
Het grote geheimWaarin schuilt nu het geheim van deze boekjes die al vijftig jaar meegaan? Volgens Schouten stonden ze in die koude jaren vijftig ‘voor een beetje warmte en veiligheid. Het waren herkenbare kleuterbelevenissen, met een vleugje educatie en een dramatisch tintje.’ Een soort Jip en Janneke dus maar dan in vierkleurendruk en afkomstig uit het buitenland. ‘Dat soort boekjes hadden we nauwelijks in die tijd. Het waren echte modeartikelen én ze waren relatief goedkoop.’Ga naar voetnoot12 De meeste van Schoutens argumenten - herkenbaarheid, warmte en veiligheid, een vleugje drama en relatief goedkoop - gelden nog steeds. Al zijn de omstandigheden intussen aanzienlijk anders geworden. Het prentenboek van nu heeft in esthetisch en literair opzicht een niveau bereikt waartegen vorm en beeld van menig Gouden Boekje bleek af te steken, waardoor de bestaansgrond voor Amerikaanse drugstore-produkten enigszins weggevallen zou kunnen zijn. Maar een vroeg commentaar van Joke Thiel werpt daar een enigszins ander licht op. Zij beweerde al in 1974 dat The Little Golden Books ‘net zo ver verwijderd waren van het artistiek verantwoorde prentenboek - dat in de jaren vijftig in de Verenigde Staten in ruime mate voorhanden was - als een lollie van een verjaardagstaart.’ De boekjes zijn al die jaren nauwelijks veranderd: bindtechniek, voor zover je bij een nietje door de bladzijden en de gekartonneerde | |
[pagina 452]
| |
[pagina 453]
| |
omslag van binden kunt spreken (alleen nog te realiseren door een sociale werkplaats in Arnhem), een lijst met titels, geflankeerd door figuren en dieren uit verschillende deeltjes, én de aanbeveling dat 750.000.000 kinderen over de hele wereld ze lezen. De band bleef goud. De snee behield haar eigenwijze gele kleur. En op de binnenkant van het voorplat kan de trotse bezitter nog altijd haar naam vermelden. Dat uiterlijk vertegenwoordigt wat Jessica VoetenGa naar voetnoot13 ‘onverwoestbaar jeugdsentiment’ noemde. We zijn er mee opgegroeid, net als met Pinkeltje en Jip en Janneke en Ot en Sien. Van die voorgoed voorbije jaren vijftig waarin we voor het eerst kennis maakten met de wereld van coca cola willen en kunnen we ons niet losmaken. Truusje Vrooland-LöbGa naar voetnoot14 sprak van geconditioneerd beeldgeheugen. Met enige goede wil is zelfs aan te tonen dat kunstenaars als A.M. Provensen en Tibor Gergely onze Bert Bouman, Max Velthuijs en Fiep Westendorp hebben geïnspireerd. Hun illustraties en met name de vitaliteit ervan leveren een soort oerbeelden die weinig aan overtuigingskracht hebben ingeboet. Dat brengt ons bij de vraag of nostalgie en inspiratie de verklaring leveren voor het schier eindeloze succes van deze boekjes? Voor de volwassenen onder ons speelt zeker mee dat ze onze verbeelding aan de bron gevormd hebben. Maar dat peuters en kleuters anno 1997 zich nog altijd laten bekoren door de beelden en verhalen in de Gouden Boekjes, moet met hun kwaliteit en karakter te maken hebben. | |
Een poging tot analyseElk boekje biedt een avontuur in miniformaat, een geheimzinnige maar net overzichtelijke speurtocht. Een tocht die verloren geraakte zielen weer veilig naar huis laat terugkeren en alle ellende ten goede weet te keren. Wim is weg is daar een excellent voorbeeld van. Met zijn nieuwe rode fiets gaat Wim zijn eigen droom achterna en het tuinhek uit. Hij is eigenlijk ‘lekker stout’. In werkelijkheid verliest hij de tijd uit het oog en raakt hij de weg kwijt. Gelukkig wordt hij ge-zocht | |
[pagina 454]
| |
én teruggevonden zonder dat het ideaal van de verre reis of de ouderlijke geborgenheid wordt aangetast. Het kan dus niet anders of zijn zelfvertrouwen is door die ervaring toegenomen. En een dergelijke versterking van het zelfvertrouwen, het accepteren van wie of wat je bent, speelt ook in Plofje de olifant, Bij Kiki thuis, Dunkie of Poes Pinkie. In Hoep zei de chauffeur, Vijf brandweermannetjes of De gele taxi is de spanning opgerekt tot een gebied dat groter is dan huis, tuin en keuken. Voor de oplossing van de geschetste problemen - een varken dat op avontuur gaat, een brand die geblust en een trein die gehaald moet worden - is inventiviteit nodig, verder kijken dan je neus lang is. Dat alles levert inzicht op in je eigen mogelijkheden. In die zin zijn Gouden Boekjes ware queestes, speurtochten naar een hogere wijsheid of inzicht. Dat inzicht betreft geen grote levensvragen maar is vaak van praktisch-filosofische en menslievende aard. Het laat zien dat er voor elke kwiebus, hansworst of rare vogel wel een plaatsje is op deze aardbodem. Die boodschap wordt de lezer niet in-gewreven. Je kan en mag hem zelf ontdekken, aan den lijve ervaren.
Een tweede geheim zit in de uitgewogen vertellende structuur die vaak een subtiel, theatraal karakter heeft. En als iedereen binnen was, zei de circusbaas: Kijk, dames en heren, kijk dames en heren ... KIJK! en dan deed hij het kleine doosje open en wat kwam er uit? het aller aller aller àller, àller-kleinste hondje van de hele wereld.’ En dat was Pietepaf, het circushondje. Een nog een voorbeeld. Vlug! Vlug! schreeuwt het eerste brandweermannetje. Hij springt in zijn rode auto met het blinkende koper en hij laat de bel klingelen: Ping ping ping ping ping! Dat is de commandant; hij moet het eerst bij de brand zijn en de bevelen geven! Vooruit, naar de brand! schreeuwt het tweede brandweermannetje en hij springt op de lange lange lange wagen waar de grote grote ladder op ligt. Toe maar! We gaan alle mensen redden! schreeuwt het derde brandweermannetje. Toch een subliem voorbeeld van hoe herhaling en variatie de spanning opbouwen! Annie Schmidt - de beide voorbeelden zijn van haar - deed dat doorgaans subtieler dan Han G. Hoekstra, maar ook van hem zijn mooie citaten te vinden. Konijntje Woelwater was zo bang dat het liep en liep en liep tot het de rand van het bos had bereikt. Nog nooit had het konijntje een plekje ontdekt waar je zoveel moois zag. Hoge heuvels, diepe dalen, wegen die naar beneden en naar boven liepen, korenvelden, een vrolijk ruisend beekje en een dorpje met rook die uit een schoorsteenpijp | |
[pagina 455]
| |
kwam. Het was prachtig! Maar konijntje Woelwater had weinig belangstelling voor de heuvels en de dalen, en het beekje en het dorpje konden hem ook weinig schelen. Het dacht alleen maar aan eten. ‘O,’ dacht het, ‘wat heb ik een honger. Ik zou wel honderdduizend miljoen paddestoelen achter elkaar op kunnen!’ Met het schrappen van een paar woorden, zou het nog mooier zijn. Maar de sfeertekening is subliem en de honger van het konijntje zeer voorstelbaar. En dat heeft veel te maken met de uitnodiging van de verteller je in de wereld van het verhaal te storten. Wie dat doet, voelt zich een ervaring rijker. De uitgave van vier nieuwe boekjes verleidde Arjeh Kalmann vorig jaar in het Veluws Dagblad tot de bijna sentimentele uitspraak dat het ‘allemaal zielige, mooie, leuke of spannende boeken zijn, waarin bij mijn weten geen druppel bloed vloeide en geen klap werd uitgedeeld. De wereld zou een stuk geweldlozer zijn als alle kinderen grootgebracht zouden worden met de Gouden Boekjes in plaats van met al dat bloederige gooi- en smijtwerk op de teve.’ Dat laatste lijkt me een niet door onderzoek gestaafde uitspraak, maar aardig en bevlogen is hij wel. En daarmee kom ik bij het laatste onthulbare geheim van de Gouden Boekjes reeks. Een relatief groot aantal titels zijn varianten op, bewerkingen van of adaptaties van bekende nursery rhymes, sprookjes of legenden. Kippetje Tok, Het huis dat Japie bouwde en De koe die over de berg ging zijn daar voorbeelden van. Maar ook Roodkapje, De drie beertjes, Drie verhalen voor bedtijd en zelfs De Hondenmatroos vallen onder die categorie. Dat de Gouden Boekjes het nog steeds zo goed doen, laat zich dus evenzeer verklaren uit het universele karakter dat van alle tijden en volkeren is. Hun succes heeft alles te maken met de harmonie van de verhalen, de eenvoud van vertellen, de uitgewogen spanningsopbouw, de zekerheid van een goed einde én de duidelijkheid over goed en kwaad. Daarmee voldoen ze aan het ideaal waaraan ook sprookjes hun blijvende waarde ontlenen. Met die slotsom blijft er nog veel te ontraadselen over, maar daar is het dan ook een geheim voor. |
|