| |
| |
| |
| |
| |
| |
Illusies en desillusies. Hoop en wanhoop
Over Wim Hofmans Sneeuwwitje
Tom Baudoin
Inleiding
Dit jaar verscheen van Wim Hofman in een buitengewoon fraaie uitvoering het boek Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen. Alweer een navertelling van het overbekende sprookje? Talrijk zijn de bewerkingen van het sprookje van Sneeuwwitje. Waarschijnlijk de meest bekende is de filmversie van Walt Disney, bekender nog wellicht dan de versie van Grimm zelf, waar al die bewerkingen van zijn afgeleid. Gaat het bij ‘Zwart als inkt...’ om de zoveelste navertelling van Sneeuwwitje? Integendeel.
In deze bijdrage wil ik laten zien dat het boek van Wim Hofman een vertelling biedt die weliswaar zijn wortels in het vroegere sprookje heeft, maar overigens volledig op zichzelf staat. Om mijn bedoeling te verduidelijken, kan men denken aan een muziekstuk. Musici voeren muziek uit op basis van de partituur. De bewerkers van het Sneeuwwitjeverhaal zijn meestal zulke musici, en vaak zeer goed. Maar het komt ook nogal eens voor dat een muziekstuk van de ene componist door een andere wordt bewerkt tot een nieuw stuk, voor een andere bezetting. Zo'n componist is in dit geval Wim Hofman.
| |
Het Sneeuwwitje van Grimm
Ik had het over ‘het’ sprookje van Sneeuwwitje. Maar over welke versie gaat het eigenlijk?
Zoals bekend is het sprookje van Sneeuwwitje, zoals we dat kennen uit de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm, de laatste in een proces van herschrijvingen.
Hulsens (1982) beschrijft in een interessant artikel de tekstgeschiedenis van Sneeuwwitje vanaf de eerste handgeschreven versie, die bewaard is gebleven in het zogeheten Ölenbergse manuscript.
| |
| |
in een land met bergen en bossen
Zij was jong en mooi en slim en rijk.
Een man had ze, een paard, zwarte katten,
gevlekte honden, een schildpad
die ze Haasje Langzaam noemde,
een groene glimmende slang
in een glazen kom, een papegaai
wat ze voorzei, wel tien,
twaalf bedienden die voor haar vlogen.
‘Jazeker, mevrouw, uw bad is lauw, mevrouw,
alles naar wens, mevrouw?
Ze woonde in een huis met een toren
(vandaar kon ze de bergen zien)
met negenenveertig kamers, twee keukens in de kelder,
een tuin met vijvers met groene kikkers
en zilverkleurige visjes,
met fonteinen, met appel- en perenbomen
en rozen, roze en gele, tegen de muren.
tafels van kersenhout, een bed
van notenhout, kastenvol kleren, kistjes met parels,
ringen, geslepen stenen, schelpen
uit de Fantastische Oceaan,
| |
| |
Dat manuscript is te beschouwen als een ‘voorlopige versie’, voorafgaand aan de eerste druk. Daarna maakte het sprookje in de opvolgende drukken een ontwikkeling door tot die uit de ‘Ausgabe letzter Hand’. Maar zelfs wie meent dat die eerste versie de eerste was, komt bedrogen uit. Want: ‘zoals zoveel andere sprookjes van Grimm, is ook het “volkssprookje” van Sneeuwwitje afkomstig van een informant uit de burgerij. Bij al de op die manier verzamelde sprookjes is er reden om te veronderstellen dat zij de Grimms bereikten in een versie die aangepast was aan de burgerlijke conventies en die al min of meer geliterariseerd was’ (Hulsens, id.). Deze constatering kan nieuwsgierig maken naar de volkse oerversie van Sneeuwwitje. Maar die bestaat natuurlijk niet in de orale traditie.
Het blijkt bovendien dat de Grimms de definitieve versie mede geconstrueerd hebben uit versies van verscheidene informanten. In de mondelinge overlevering uit een wie weet hoe lange periode voordien, is het verhaal kennelijk in allerlei gestalten uitgegroeid. Bedenkt men tenslotte dat de Grimms Sneeuwwitje hebben samengesteld uit passende verhaalmotieven die werden ontleend aan andere vertellingen, dan kan er geen sprake zijn van ‘het’ sprookje van Sneeuwwitje. In het proces van navertellen en doorvertellen zijn weliswaar enkele constanten aan te wijzen, maar wezenlijk voor het verhaal is het vertellen zelf, met al zijn improvisaties, toevoegingen en accentueringen. Zoals we zullen zien is deze openheid en dynamiek ook kenmerkend voor de versie van Wim Hofman.
Voor de beschouwing van Hofmans versie is het interessant om in het spoor van Hulsens bijdrage nader te bekijken welke veranderingen de Grimms aanbrachten in de zogenaamde oerversie. Zo wordt duidelijk dat Hofman niet zozeer aansluiting zoekt bij de definitieve versie van Sneeuwwitje als wel bij het creatieve proces dat de Grimms zelf doormaakten.
Veranderingen die de Grimms aanbrachten, zijn waar te nemen in de motieven, de personages en de stijl. Ik noem van elk achtereenvolgens wat voorbeelden.
| |
Inhoudelijke veranderingen
Het meest bekend is het gegeven dat het in de eerste versie gaat om een moeder-dochter conflict, dat draait om de afgunst van de moeder op de schoonheid van de dochter. In de volgende versies is van de
| |
| |
moeder een stiefmoeder gemaakt.
De rol van de vader in dit conflict is eveneens aan verandering onderhevig. In de eerste versie vertrekt hij in het begin van het sprookje ten oorlog en duikt hij aan het einde weer op om de wederopstanding van Sneeuwwitje te bewerkstelligen. In de eerste druk reeds en ook daarna is de vader uit het sprookje weggeschreven en is het de prins die getuige is van de wederopstanding van Sneeuwwitje.
Opmerkelijk zijn de improvisaties die de Grimms pleegden om Sneeuwwitje uit de dood te doen herrijzen. In de versie van het Ölenbergse handschrift schakelt de vader een paar artsen uit zijn gevolg in. Die ‘maakten een touw aan de vier hoeken van de kamer vast en Sneeuwwitje werd weer levend’. Dat deze curieuze aanpak niet bevredigend was, blijkt uit de aantekening in het handschrift: ‘dit slot is niet goed, en gebrekkig’. Charmant is de versie uit de eerste druk (Panzer, z.j.). De prins heeft Sneeuwwitje naar zijn kasteel laten brengen en de dienaren sjouwen de hele dag met de kist achter hem aan, omdat hij niet van Sneeuwwitjes aanblik kan scheiden. Een van de dienaren krijgt daar genoeg van; hij maakt de kist open, tilt Sneeuwwitjes lichaam eruit en verkoopt haar een stomp in de rug. Daardoor schiet het giftige stuk appel uit haar keel en Sneeuwwitje leeft weer. In de laatste versie is deze aardige variant gereduceerd tot een ongelukje; de dienaren die de kist dragen, struikelen, de kist valt enzovoort.
Ook de jager die Sneeuwwitje had moeten doden, is een nieuw verhaalelement. In het eerste manuscript wordt Sneeuwwitje simpelweg door haar moeder in een ver en donker bos achtergelaten.
Een laatste vermeldenswaardige inhoudelijke verandering betreft de deal die de dwergen met Sneeuwwitje sluiten m.b.t. haar verblijf in hun huisje. In de eerste versie wordt Sneeuwwitje als enige tegenprestatie gevraagd om voor hen het eten te koken. In de laatste versie zeggen de dwergen: ‘Als je ons huishouden wilt doen, koken, bedden opmaken, wassen, naaien en breien en als je alles netjes en schoon wilt houden, dan kan je bij ons blijven en zal het je aan niets ontbreken’. Aldus verandert Sneeuwwitjes vluchtelingenstatus in die van huishoudster.
| |
Personages
Ten opzichte van de eerste manuscriptversie zijn met name de beide hoofdrolspeelsters meer geprofileerd. Waren zij oorspronkelijk niet meer dan functionele personages in de handeling, in de laatste versie
| |
| |
zijn zij in morele zin scherp gecontrasteerd. De stiefmoeder is een negatieve figuur bij wie ‘afgunst en hoogmoed woekerden als onkruid in haar hart’, zij is een ‘boze vrouw’ die beschikt over ‘heksenkunsten’, die zij praktiseert in ‘een heel verborgen, eenzaam kamertje, waar niemand ooit kwam’, kortom ‘een goddeloze stiefmoeder’. De mooie Sneeuwwitje daarentegen is een volstrekt onschuldig kind: de wilde dieren in het bos laten haar met rust, ja, de vogels komen haar zelfs bewenen als zij ligt opgebaard. En ze is door en door fatsoenlijk. Als zij hongerig in het dwergenhuisje arriveert, eet en drinkt zij van alle bordjes en uit alle bekertjes een minimale hoeveelheid, ‘want zij wilde niet van één alles wegnemen’. In haar vreselijke toestand vergeet zij daarbij ook haar avondgebedje niet. Het contrast bestaat ook in de leeftijd: Sneeuwwitje is zeven jaar oud, in de eerste versie is zij leeftijdsloos (en wellicht in de bloei van haar jeugd).
| |
Stijl
Een belangrijke reden dat de definitieve versie zoveel langer is dan de oorspronkelijke, is de verrijking van de stijl. Ging het oorspronkelijk om een bijna zakelijke weergave van de gebeurtenissen, in de laatste versie is het verhaal stilistisch aanzienlijk verrijkt, m.n. in romantische zin. Een voorbeeld, de scène waarin Sneeuwwitje in het bos is achtergelaten. De oerversie: ‘Toen Sneeuwwitje nu in het grote bos moederziel alleen was, weende ze zeer en ging altijd maar verder en altijd maar verder en ze werd heel moe, tot ze eindelijk aan een klein huisje kwam’. De laatste versie: ‘Nu was het arme kind moederziel alleen in het grote bos. En zij werd zo bang dat ze naar alle blaadjes van de bomen keek en zich geen raad wist. Toen begon ze te hollen en rende over scherpe stenen en door de doornen en de wilde dieren sprongen langs haar heen, maar de-den haar geen kwaad. Zij holde zolang haar voeten haar maar konden dra-gen en toen de avond al begon te vallen, zag zij een klein huisje en -ging naar binnen om te rusten’.
Andere voorbeelden van stilistische verrijking zijn de introductie van de directe rede en de dialoog en van de herhaling van zinnen en zinstructuren, waarbij de getallen 3 en 7 een compositorische rol vervullen. Beschrijvingen krijgen daarbij een onmiskenbaar normatieve inslag, vergelijk: ‘In het huisje was alles klein, maar zo sierlijk en proper, dat het niet is na te vertellen!’ De tafel is keurig gedekt met een wit tafellaken en op de dwergenbedjes liggen ‘sneeuwwitte lakentjes’.
| |
| |
Een dergelijke neiging tot properheid is voor een groepje dwergen onder elkaar, mijnwerkers van beroep, op zijn zachtst gezegd opmerkelijk.
Samengevat zien we in de ontwikkelingsgeschiedenis van het Sneeuwwitjeverhaal van Grimm een toenemende literaire verfijning, die echter in hoge mate werd gericht op het contrast tussen ‘goed’ en ‘kwaad’.
| |
Hofmans Sneeuwwitje
Hoe verhoudt Hofmans vertelling van Sneeuwwitje zich tot de versie(s) van Grimm? De globale verhaallijn van het sprookje als ook een aantal kenmerkende verhaalmotieven en personages zijn gehandhaafd. Zo is er de figuur van de jager die met een list de opdracht om Sneeuwwitje te doden omzeilt. Er zijn de zeven dwergen die Sneeuwwitje in hun midden opnemen. Drie keer doet de moeder - niet de stiefmoeder! - een aanslag op het leven van Sneeuwwitje, een keer met het lint om het middel, de tweede keer met de giftige kam en de derde keer met de giftige appel. Ook is daar de prins in wiens aanwezigheid de doodskist op de grond valt, waardoor Sneeuwwitje herrijst uit de dood. En uiteindelijk danst de moeder, tijdens de bruiloft van Sneeuwwitje en de prins, met de gloeiend heet gestookte ijzeren schoenen aan haar voeten, tot de dood erop volgt.
De ingrijpendste veranderingen hebben betrekking op de structuur en de personages. En op de stijl.
| |
Structuur en personages
De versie van Grimm is qua structuur te karakteriseren als ‘nevenschikkend’. De gebeurtenissen volgen elkaar op in een ‘en toen.. en toen..’-structuur. Ze worden daarbij voortgestuwd door de morele zwart-wit schildering van de personages: de jaloezie van de kwaadaardige moeder op de schoonheid van de onschuldige dochter.
Hofmans versie daarentegen is heel wat genuanceerder en complexer. ‘Goed’ en ‘kwaad’ zijn niet de bepalende determinanten; er is veeleer sprake van een drama waarvan moeder en dochter gelijkelijk het slachtoffer worden. Complexiteit en nuance worden direct duidelijk in de eerste scènes van het verhaal.
| |
| |
Ze tekende de zee met een schip
en spuitende vissen en zeer wilde golven
met daartussen een flesje met een briefje erin.
Maar ze hield haar hand ervoor,
zodat Zvem het niet zou zien.
| |
| |
| |
De moeder
Geen stiefmoeder of koningin, maar ‘een vrouw’, ‘jong, mooi en rijk’ groeit uit tot de ene hoofdpersoon. Hoewel zij alles bezit wat zij wenst, heeft zij het ongeluk dat haar man veel afwezig is, altijd ten strijde trekt, slechts even thuiskomt en dan een geschenk meebrengt. De laatste keer dat hij dit doet brengt hij een ring mee: ‘een kronkelend slangetje met oogjes van citrien’. In een aansluitende scène zit een duidelijke sexuele toespeling. Ze schuift de ring aan haar vinger ‘en kuste hem. En nog een keer’. Nadat haar man is vertrokken bemerkt de vrouw na enige tijd dat zij in verwachting is. In afwachting van de thuiskomst van haar man borduurt zij een kleed, maandenlang, en terwijl het kind in haar buik groeit, groeit de voorstelling op het kleed: het paradijs met Adam en Eva onder de appelboom. Dit beeld staat voor de verwachting van de naaste toekomst, waarop de vrouw zich verheugt. Om de boomstam kronkelt zich echter een zwarte slang met gele oogjes, een vooruitwijzing naar het naderende onheil en wellicht een blijk van een voorgevoel dat het paradijs niet zal bestaan.
En inderdaad, haar man keert niet meer terug uit de oorlog. De vrouw vervalt daarop in diepe neerslachtigheid. Verweet ze eerder, in een brief, haar man zijn afwezigheid bij de geboorte van hun dochter (‘“Je had een zoon gewild; had je maar hier moeten zijn...’), nu verwijt ze Sneeuwwitje de dood van haar man: ‘Als jij een jongen was geweest, dan was hij wel hier geweest’.
In deze natuurlijk irrationele verwijten ligt de grondslag van de afkeer van de moeder voor haar dochter en van alle gebeurtenissen die daaruit voortvloeien. Zij voelt zich verraden in haar voorstelling van haar levensideaal. De slang is een metafoor voor dat verraad: hij verschijnt als laatste geschenk van haar man en is verbonden aan de verwekking van Sneeuwwitje. Zo ondersteunt deze metafoor structureel de overdracht van de woede over het verraad, van de man op de dochter.
Het is interessant de ontwikkeling van de moeder te volgen, met name in de psychologische uitwerking van haar motieven. Zo wekt Hofman begrip voor het eendimensionale, kwaadaardige karakter zoals de Grimms dat hebben neergezet. De diepe neerslachtigheid waarin ze sinds de dood van haar man is vervallen, raakt de moeder niet meer kwijt: ‘...[ze] volgde met haar ogen de barsten in het plafond (alle
| |
| |
weggetjes liepen dood)’. De zorg voor haar kind laat ze over aan de huishoudster. Vervuld van haat tegen alles komt ze tot niets meer en ze vereenzaamt.
Haar enige gesprekspartner is de spiegel die - en dat is bij alle tragiek weer humoristisch - als een ware counselor haar gevoelens en handelingen reflecteert en haar met tact van advies dient. Zo raadt hij de moeder aan erop uit te gaan, te reizen of te gaan jagen. Wellicht zal ze dan een man treffen. Pas veel later in het verhaal (p.89) blijkt overigens dat de moeder die raad inderdaad heeft opgevolgd. Daar vraagt de spiegel wat er is geworden van ‘die man met die baard’? Hij is haar minnaar geweest die ze tijdens een jachtpartij heeft ontmoet. Hij blijkt bovendien geen ander te zijn dan de jager aan wie de moeder de opdracht had gegeven om Sneeuwwitje te doden.
De spiegel is wel eerlijk in zijn reflecties en daardoor ook confronterend. Hij bevestigt telkens dat de moeder ouder wordt (rimpels en vlekken) en vanaf zeker moment, dat Sneeuwwitje mooier is dan zij. In haar perspectief betekent dit dat de moeder in schoonheid wordt gepasseerd door haar dochter, die de oorsprong van haar eenzaamheid is en van het verlies van alles waarop haar verwachtingen gevestigd waren. Uit woede en verdriet, uit ‘zure spijt en jaloersheid’ die haar vergiftigen, ontstaat dan het plan haar dochter om te brengen.
Sinds zij Sneeuwwitje doodwaant - jaren zijn verstreken - wordt de moeder steeds meer geconfronteerd met haar ouderdom. Haar tovermiddelen die anders zo succesvol zijn, werken niet tegen het ouder worden. Dat maakt haar achterdochtig en dan vertelt de spiegel haar tot haar enorme teleurstelling dat Sneeuwwitje nog leeft. Ze schrijft twee brieven aan haar ex, de jager, maar krijgt geen antwoord van hem. Ze ontdekt dat hij zijn huis heeft verlaten en ze hoopt dat hij het bos in is getrokken om Sneeuwwitje op te sporen. Maar ze hoort niets meer van hem. In feite is hij voor haar op de vlucht, omdat hij haar wraak vreest.
Drie aanslagen doet de moeder op Sneeuwwitje, met de bekende middelen uit het oorspronkelijke sprookje. Uit haar voorbereidingen blijkt hoezeer ze van uitzinnige haat is vervuld en tenslotte van zichzelf zegt: ‘Ik ben van ijs’. De derde poging met de giftige appel heeft succes maar lost niets op. Want als veel later de prins op zijn speurtocht naar het lichaam van Sneeuwwitje het grote huis van de moeder aandoet, ziet hij dat het in een staat van verval is. De moeder zelf is nog steeds of nog meer somber gestemd en eenzaam.
Uiteindelijk verschijnt ze op het huwelijksfeest van Sneeuwwitje en
| |
| |
de prins. Als geschenk brengt ze de spiegel mee, verpakt in het kleed met de voorstelling van het paradijs. En dan danst ze haar noodlottige dans in de roodgloeiende schoenen. Aldus fungeert het oorspronkelijke sprookje als een voorzegging die de moeder zelf in vervulling doet gaan, want zij komt uit zichzelf naar het feest en lijkt te weten wat haar te wachten staat. Het tragische karakter van haar dood wordt versterkt door het geschenk, dat symbolisch is voor de desillusie en de eenzaamheid die haar leven hebben bepaald.
| |
De dochter
Uit de verhaallijn die op de moeder betrekking heeft, is op te maken dat Hofman deze figuur een genuanceerder karakter meegeeft en haar veel sterker verbindt met de andere personages in het verhaal, dan in de versie van Grimm het geval is. Ook de figuur van Sneeuwwitje krijgt een veel genuanceerdere uitwerking.
Dat heeft onder meer te maken met de tijdsdimensie. In de versie van Grimm is de verhaaltijd onbepaald. In het begin is Sneeuwwitje zeven jaar en aan het slot een onbepaald aantal jaren ouder. Hofman heeft de tijdsdimensie veel meer nadruk gegeven. Veelvuldig wisselen
| |
| |
in zijn versie de seizoenen en er is sprake van ‘lege tijd’ waarin wordt gewacht en de verveling toeslaat. Dat heeft met name gevolgen voor de wijze waarop Sneeuwwitje haar verblijf bij de dwergen beleeft.
In Hofmans versie groeit Sneeuwwitje, ondanks de moederlijke verwaarlozing, op als een opmerkelijk normaal kind waarvan in een geestige parafrase van een pedagogisch verslag wordt gemeld welke vaardigheden en eigenschappen ze op welke leeftijd heeft. Die opsomming krijgt aan het slot echter een schrijnende wending: ‘Ze leerde schrijven en ze schreef briefjes aan haar poppen en moeder. Ze kreeg nooit een briefje terug’.
Even normaal reageert Sneeuwwitje na haar ontvoering op de jager. In haar perspectief is de jager de boosdoener en ze dreigt hem dan ook met de wraak van haar moeder. Als de jager haar vertelt dat haar eigen moeder achter de ontvoering zit, gelooft ze hem uiteraard niet. Het besef van de vreselijke waarheid groeit geleidelijk, eerst tijdens haar eenzame dwaaltocht door het bos, dan in de tijd dat ze bij de dwergen verblijft.
In het lange gedeelte over haar verblijf bij de dwergen krijgt het karakter van Sneeuwwitje de meeste uitwerking. Het is een jarenlange periode van uitzichtsloze verveling, een verveling die uitdijt tot in de omgevende natuur:
Buiten stonden de bomen doodstil,
ze leken wel van ijzer, ze zeiden
geen boe of ba. De verveling
groeide en groeide. De lucht
kreeg de kleur van oud papier.
Dikwijls geen wind. De zon blinkend
als een spiegel. Hij leek soms nooit
onder te gaan. Uren deed hij erover.
De zon en de maan zijn trage apparaten.
Aan de dagen kwam haast geen einde.
En de nachten waren lang, zo lang.
De dwergen zijn overdag weg, bezig met hun onduidelijke graafwerk. De huishoudelijke karweitjes zijn gauw gedaan. Sneeuwwitje vult haar tijd met naar buiten kijken, spelletjes met haar tenen en vooral met het schrijven van briefjes. Ze schrijft aan de dingen om haar heen: aan de stoel, aan een vlieg, aan de spijker aan de muur of aan haar
| |
| |
moeder (‘Wat heb ik dan fout gedaan?’).
De verveling en eenzaamheid en het trauma van de verstoting door haar moeder maken Sneeuwwitje toenemend depressief. Indirect wordt duidelijk dat zij naar de dood verlangt: ze kijkt naar de spijker in de muur. ‘Die zat goed vast. (..) Ze haakte haar wijsvinger om de spijker, probeerde of je eraan kon hangen’. Ze verwondt zichzelf opzettelijk met een speld in haar vinger. Ze slacht op wrede wijze de kippen door eerst de poten, dan de vleugels af te hakken en tenslotte de kop. Ze stuurt een noodkreet in een fles die ze in de beek gooit, maar die hoop om te ontsnappen is vergeefs want de fles wordt door een van de dwergen gevonden. Van dan af mag ze van de dwergen niet meer bij de beek komen.
Die depressieve gevoelens vormen de verrassende verklaring waarom Sneeuwwitje zich zo toeschietelijk, voor de derde keer, door haar vermomde moeder laat misleiden. Zij neemt bewust de appel aan:
van de vrouw maar al te goed.
Had ze hier steeds op gewacht?
wie u bent’, zei ze, ‘en wat voor appel dit is,
zoet en bitter tegelijk...’
De ironie is dus dat eigenlijk de moeder de doodswens van haar dochter vervult.
| |
| |
| |
Samenhang in de verhaallijnen
In Zwart als inkt... wisselen de verhaallijnen van de moeder en de dochter elkaar af. Daardoor wordt de parallellie tussen de ontwikkelingen van beide protagonisten duidelijk. In feite zijn beide fundamenteel eenzaam. Het is een uitzichtloze eenzaamheid die bij beiden leidt tot overeenkomstige gevoelens van diepe neerslachtigheid, zelfs tot overgave in de dood. Zo is er ook verwantschap tussen de dialogen van de moeder met de spiegel en de onbeantwoorde brieven van Sneeuwwitje. Het zijn vormen van schijncommunicatie die uitdrukking zijn van de eenzaamheid van beiden. Wat hen scheidt is niet zozeer, zoals in de Grimm-versie, de jaloezie van de moeder op de schoonheid van haar dochter, als wel haar wrok over het verlies van haar man en daarmee van haar toekomstverwachtingen.
In deze context voegen zich andere verhalen: dat van de jager, die welke de dwergen vertellen en, op een laat moment, het verhaal van de prins. De laatste, opgewekt door het zien van een vallende ster, maakt zich op voor een tocht naar de plaats waar de ster is gevallen. In zijn gevolg zijn een grote groep dragers en bibliothecarissen, vier ossen en twee olifanten. Verder neemt hij allerlei meubilair mee, kanonnen, boeken en allerlei huishoudelijk spul. Kortom, hij neemt zijn eigen levensstijl mee.
Maar tijdens zijn tocht door het barre landschap maakt ook de prins een ontwikkeling door. Hij wordt stoïcijns, ontdoet zich van alle overtollige bagage. Zijn reisdoel verandert:
Het in de steek laten van de gemakken van thuis
en het afstand nemen van het dagelijks leven
bevorderen het nadenken over wat ik zoek.
Wat ik nu precies zoek, weet ik niet.
Ik reken op iets wat ik niet verwacht,
al weet ik dat dat niet kan.
In het almaar kaler en kaler wordende rotslandschap kan de prins dan ook de laconieke conclusie trekken: ‘We gaan in ieder geval de goede kant op’; wat erop wijst dat zijn reis ook een innerlijke zoektocht is.
Op zijn tocht ontmoet hij niet alleen de koningin maar ook de jager (die vreest dat de prins hem gevangen wil nemen vanwege de dood van Sneeuwwitje) en tenslotte de dwergen die het graf van Sneeuwwitje bewaken. Zo wordt het verhaal van de prins verbonden met de
| |
| |
andere personages.
In het verhaal van de prins zitten verwijzingen naar andere verhalen (de vallende ster die de ‘drie koningen’ tot hun reis opwekt; de olifanten van Hannibal). Een dergelijke verwijzing vinden we ook in een van de talloze waarschuwingen van de dwergen aan Sneeuwwitje: ‘Laat niemand binnen. Denk aan de wolf en de zeven geitjes’. En mogelijk nog een voorbeeld van een geestige verwijzing (naar Klein Duimpje) is de gedachte die de koningin over de gevluchte jager heeft. Hij zou wel het bos in zijn getrokken. ‘Hij kende immers het bos op zijn duimpje’.
Ik meen dat met deze verwijzingen naar verhalen en met de toevoegingen die hij heeft aangebracht, Hofman beantwoordt aan de orale traditie waaruit het sprookje van Sneeuwwitje is voortgekomen, die immers ook uit een mengeling van verhaalmotieven bestaat. Hij plaatst zijn versie zodoende in die traditie.
Met het voorgaande heb ik geprobeerd te illustreren hoezeer en hoe knap Wim Hofman de Grimm-versie van Sneeuwwitje opnieuw en hecht heeft gecomponeerd. Het verhaal is qua structuur complexer geworden en aan de personages is veel meer diepgang verleend. Het verhaal heeft daardoor een uitgesproken tragisch karakter gekregen. Geen wonder dat herfst en winter de meest voorkomende seizoenen zijn; dat voortdurend zwarte vogels tussen de regels rondfladderen; dat de nachten zwart zijn als inkt. Maar zoals elke goede tragedie heeft ook dit verhaal zijn humoristische kanten, bijvoorbeeld in de voorstelling van de goeiige maar ook kleinburgerlijke dwergen (hun overdreven zin voor orde en netheid), en vaak ook zit de humor in de stijl.
| |
| |
| |
Stijl
Wat in Zwart als inkt... niet minder treft dan de compositie, is de stijl. Het verhaal is geschreven als een lang episch prozagedicht dat is opgedeeld in zestig afdelingen van ongelijke lengte. Hofman bewijst opnieuw te beschikken over een rijk stilistisch repertoire. Ik noem enkele opvallende kenmerken.
De gekozen vorm van het prozagedicht brengt een veelvuldig gebruik van enjambementen met zich mee, die goed gekozen zijn en treffende, beeldende accentueringen oproepen. Vergelijk het volgende fragmentje (over het begin van Sneeuwwitjes ontvoering) waarin de zinnen als het ware zijn gebroken en iedere regel op zichzelf staat, waardoor ze juist aan betekenis winnen.
Opeens veel lawaai, de deur
van haar kamer ging open, een donkere gedaante
pakte haar vast aan een enkel.
Opsomming is een andere stijlfiguur waar Hofman zich graag (ook in zijn eerdere werk) van bedient. Onder meer in deze opsommingen blijkt zijn virtuoze taalcreativiteit en zijn vermogen om zijn grote woordenschat te exploiteren. Een voorbeeld van zo'n opsomming vol taalrijkdom en neologismen:
Ziek en doodgaan kon je van vergif, dat wist ze
uit de boeken. Ze las over schorpioenen, wespen
en slangen die gif in je ogen konden spuwen,
zodat je blind werd, over pofadders met hun dikke
koppen, over tropische duizendpoten en steenvissen
met hun giftige stekels. In een potje had ze
paternosterboontjes: roodzwarte zaadjes
zo groot als de nagel van een kinderpink.
Een half boontje was genoeg
om al je bloed te laten klonteren.
Scheerlingpoeder had ze, pijlgif, dodelijke
paddestoelen, zwartgroen hout
met giftige splinters. Doosjes
met papegaaisnavels en kraainagels,
zaadkorreltjes van de doornappel, gedroogde
apennavelstrengetjes, busjes met hiplichten,
| |
| |
teerbloed, stinkend mierzuur, konijnine,
broodwratten, bloedpoeders, geest van zout.
Na dit soort uitbundige enumeraties kan de stijl wisselen naar een sobere beschrijving, dan weer uitgroeien tot een aan de klassieken herinnerende formulering. Vergelijk voor dit laatste het volgende fragment uit de beschrijving van het huisje van de dwergen:
In de schaduw van een rotswand stond, verborgen achter doornstruiken en half bedolven onder donkergroene klimop, een huisje. Het was van steen en hout, het dak bestond uit stukken lei, de schoorsteen stond belachelijk scheef. (..)
Het woord ‘belachelijk’ is tevens een voorbeeld van spreektaal die af en toe in het verhaal opduikt. Ook het uit het hele oeuvre van Hofman vertrouwde oog voor het kleine detail is in dit boek terug te vinden, alsmede zijn aan ironie grenzende humor. Twee voorbeelden van die humor (hoewel los van de context veel van het effect verloren gaat):
De moeder, van wie eerder is verteld dat zij innerlijk is vergiftigd door spijt en jaloezie, biedt Sneeuwwitje de giftige appel aan, met de woorden: ‘Hier, neem en eet!’, woorden die zijn ontleend aan de formule uit de consecratie uit het R.K. misritueel en die meer volledig luiden: ‘Neem en eet, want dit is mijn lichaam’. Het contrast tussen de symbolische betekenis van de consecratie (het voortleven van Christus) en anderzijds het dodelijke aanbod van de moeder, heeft op mij althans een humoristisch effect.
Het andere voorbeeld is er meer een van droge humor. Wanneer de dwergen de dode Sneeuwwitje hebben gevonden, leggen ze haar op tafel en ontspint zich deze dialoog:
‘Ze ziet erg wit’ zei Vurg die een lamp had gehaald.
‘Dat zag ze altijd al’, zei Phuuf
Tenslotte, een hoogtepunt van Hofmans stilistisch kunnen staat tussen de beide voorgaande citaten in en valt samen met een hoogtepunt in het verhaal, namelijk de dood van Sneeuwwitje. Ik citeer:
Ze zag waar de vrouw haar tanden had gezet.
Ze zag hoe het donkere rood
| |
| |
van de appel spiegelde en blonk
en beet daarin. De wereld sloeg om
als de bladzijde van een boek.
‘O, moeder!’ zei ze en ze gleed
weg in een zee van bloed en inkt.
Het citaat is niet alleen een hoogtepunt vanwege de fraaie metafoor, maar ook omdat - dus op het cruciale moment van Sneeuwwitjes dood - daarin belangrijke motieven bondig samenkomen: ‘spiegel’, ‘moeder’, ‘bloed’ en ‘inkt’.
Ik hoop met de voorgaande, tamelijk willekeurig gekozen stijlvoorbeelden te hebben geïllustreerd wat een rijkdom aan stilistische creativiteit en variatie Zwart als inkt... te bieden heeft.
| |
Besluit
Na het voorgaande is het niet moeilijk de conclusie te trekken dat Wim Hofman met Zwart als inkt... een zelfstandig kunstwerk heeft geschapen. Weliswaar bouwt zijn verhaal voort op een aantal elementen van de versies van Grimm maar wezenlijker is de grondige vernieuwing in de compositie van personages en gebeurtenissen en de geheel eigen stijl waarvan Hofman zich bedient. Daarbij heeft hij tal van toevoegingen aangebracht (die hier niet alle zijn besproken) die de eigenheid van het verhaal nog eens bevestigen. Een belangrijke eigenaardigheid van Hofmans verhaal is tenslotte dat hij met de introductie van de geschiedenissen van andere personages en hun verhalen, alsmede de verwijzingen naar andere verhalen, zijn vertelling situeert in de traditie van de orale literatuur en met name in het creatieve proces van het vertellen, waarvan de Grimms zelf voorheen zo'n goed voorbeeld gaven.
Ik heb Zwart als inkt... absoluut niet uitputtend besproken. Er is nog veel meer op te merken. Zo zou het interessant zijn om na te gaan hoe Hofman de innerlijke ontwikkeling van de personages en hun gevoelens indirect beschrijft middels symbolische handelingen en via de verhaalruimte. Toch durf ik gerust te stellen dat Wim Hofman met dit boek heeft bewezen dat hij zijn plaats in de ere-galerij van de grote Nederlandse jeugdboekenauteurs met recht inneemt.
| |
| |
| |
Bibliografie
Wim Hofman (1997): Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen. Querido, Amsterdam/Antwerpen.
Hulsens E. (1982): De dooier en het eiwit. De evolutie van het Sneeuwwitjeverhaal in de handen van de gebroeders Grimm. Bzzlletin 92 (Sprookjesnummer), 10e jaargang, nr. 92.
Panzer, F. (Hg.)(z.j.): Kinder- und Hausmärchen der Brüder Grimm. Vollständige Ausgabe in der Urfassung. E. Vollmer Verlag, Wiesbaden.
|
|