Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 335]
| |
De ark van verbeeldingGa naar voetnoot1
| |
[pagina 336]
| |
zin, alleen een beeld, opgeroepen met de magie van het schrijverschap: een dode boerin met slordig lang grijs haar op de vloer van een Zweedse boerderij - dat is de roman Niels Holgerssons wonderbare reis voor mij. Samen met Niels heb ik bij haar lijk gewaakt, voor het eerst beseffend dat ouders hun kinderen zo kunnen missen dat ze daaraan kunnen sterven.
Zo'n mysterieus woord als ‘grootvizier’, zo'n indrukwekkende gebeurtenis als die dood neergevallen oude vrouw, ze zijn de peilers van de literatuur als je klein bent. De derde peiler is de afbeelding. Een tot in de puntjes doordachte kabouter in gesprek met een uitdagend grijnzend draakje. Een uit ontroerende dikke strepen opgetrokken Vadertje Langbeen. Voor wie het zoete genot van het lezen wordt geopenbaard, telt de illustratie zwaar. Dat genot kan moeilijk zonder illustraties. Ontdek je het lezen, of het luisteren naar lezen, dan wordt een boek zonder plaatjes een verjaardag zonder pakjes.
Het is leuk om jarig te zijn, aandacht en feestliederen en visite. Maar alleen de kwezel zal durven volhouden dat pakjes niet hoeven. Cadeaus zijn op allerlei manieren noodzakelijk. Ze geven spanning en prikkelen verboden sensaties als hebzucht en ongeduld. Ze onderscheiden de ene verjaardag van de andere, ze markeren leeftijden, ze dragen bij tot de vreugde, zorgen voor opwinding voor, tijdens en na het feest. Op dezelfde manier zijn illustraties onmisbaar voor het mysterie dat zich tussen, en achter, en in regels verbergt. Elk boek kan worden besnuffeld aan de hand van de plaatjes. Ze zorgen voor voorpret, ze prikkelen de nieuwsgierigheid. Bij het lezen juichen ze de tekst toe. Ze leveren extra spanning en onthullen zaken die een onervaren lezer niet een twee drie zou begrijpen. En als de woorden eenmaal gelezen zijn, de zinnen verteerd en het verhaal is opgeborgen in een warm laatje van de herinnering kunnen plaatjes in een oogwenk het gevoel dat het boek teweeg bracht terugbrengen. Of ze halen die ene speciale zin op, of dat bijzondere, voor het eerst herkauwde woord. Wie een boek illustreert, een boek voor jonge mensen, neemt dus een grote verantwoordelijkheid op zich. De illustrator moet jonge lezers een ark van herinneringen laten vullen. Een ark die een heel mensenleven achter hem aan moet varen, met ruimen vol aanknopingspunten voor de verbeelding. Wie het oeuvre van Mance Post in ogenschouw neemt, zal zien hoe ernstig zij zich gekweten heeft van die opdracht: het vullen van de Ark van Verbeelding, het vullen van ruimen van zoete geheimen. | |
[pagina 337]
| |
Toen ik een kind was, waren er geen boeken met tekeningen van Mance Post. Of liever, ze waren er net, maar nog niet bij ons thuis. Haar werk leerde ik kennen omdat ik mijn jongste zusje voorlas. Het was fijntjes, mooi en sterk. Opgetrokken uit nauwgezette potloodlijnen en -vegen, of liever: lijntjes en veegjes. Een kat met een parelketting, een meisje met een afgezakte spijkerbroek. Een zwarte hond met een dikke vacht, die te lollig uit zijn ogen kijkt om de enge bouvier te kunnen zijn, die hij misschien toch wel is. En engeltjes. Heel veel engeltjes. Altijd rond en steeds met een knipoog. Maar op een dag had mijn zusje dat voorlezen niet langer nodig. Mijn kaartje naar de volwassenheid had ik inmiddels gekocht, door te gaan werken bij een krant. Meer dan tien jaren later, toen de Kinderboekenweek zich weer eens aandiende en die krant een bijlage moest vullen, zag ik mijn kans schoon. ‘Ik wil Mance Post graag interviewen.’ ‘Waarom? Is er iets met haar aan de hand? Krijgt ze een prijs?’ ‘Nee gewoon omdat ik dat wil.’ ‘Nou, doe dat dan maar.’ De journalistiek is een heerlijk vak: word journalist en je schept jezelf een alibi om iedereen naar wie je nieuwsgierig bent, brutaalweg te mogen opbellen. Je kunt die persoon min of meer dwingen je te ontvangen en te woord te staan. Je mag zelfs eisen dat hij of zij eerlijk antwoord geeft op je vragen ook. En die vragen mogen zo impertinent zijn als je maar wilt. Je kunt bijvoorbeeld al direct na binnenkomst aan Mance Post vragen: al die hazen, hoe komt u daar nou bij? Alleen maar omdat je op dat moment even aan niets anders kunt denken dan aan die heerlijke hazen van haar. En dan kan Mance Post, die vrouw van wie voor- en achternaam niet zonder elkaar kunnen, niet zeggen, ‘mens weet ik veel, bedenk dat zelf. Je zegt dat ze je favoriete beesten zijn in mijn werk, wat moet je dan nog meer? Het lijkt meer een vraag die je maar aan jezelf moet stellen’. Nee, Mance Post denkt: laat ik de wijste maar wezen, en legt geduldig uit dat ze allicht naar een haas grijpt als de tekst haar vrijlaat, omdat ze nu eenmaal houdt van die lange oren en benen en lijven. Oftewel: Met hazen kun je alles doen. En geloof het of niet, voor mij was dat een glashelder antwoord.
Binnen vijf minuten hadden we het helemaal niet meer over kinderboeken en illustraties. We hadden het over het toneelstuk Julius Caesar van William Shakespeare. Mance Post was giftig. Ze had een voorstelling gezien (van de Belgische theatermaker Jan Lauwers) waar het grootste deel van de clausen geschrapt was. Bovendien bereden de acteurs een deel van de tijd hobbelpaarden. Hobbelpaarden op kleuterformaat, met hun bultige knieën rond de domme houten koppen gevouwen. Ik had de voorstelling ook gezien, | |
[pagina 338]
| |
[pagina 339]
| |
maar ik had genoten van het drama van die onmachtige mannen op hun onmachtige houten paardjes. Zij was het heftig met mij oneens. Het stuk, dat mooie stuk met zijn mooie taal, was onrecht aangedaan. De regisseur had zijn verantwoordelijkheid geschonden en daarom interesseerde het resultaat haar niet meer. Dat brengt me van de plichten op de rechten van de illustrator. Elke illustratie bij een tekst is één interpretatie van die tekst, dat kan niet anders. Interpretatie is het recht van de illustrator, maar wat heeft die vrijheid Mance Post aangedaan? Hoe heeft ze zich met dat onwrikbare bewustzijn van de onaantastbaarheid van een tekst kunnen handhaven in haar vak? Is ze ooit bang geweest de fantasie van de lezers te blokkeren met haar visie? Heeft zij wel eens een steek van onzekerheid gevoeld, als er iemand vertelde dat hij het bij een verfilming van een roman te kwaad kreeg met zijn eigen voorstelling van de personages en de gebeurtenissen? Waarom zou een illustratie mogen wat een film niet mag? Wat doet een illustratie de tekst aan? Wat doet een illustratie van Mance Post?
‘Niet iedereen die kan tekenen kan ook illustreren’, zei Mance Post beslist, toen ik haar daar destijds naar vroeg. En een echte illustrator, zij dus, is trouw aan de tekst die haar wordt toevertrouwd. Die zal ze niet beschamen. Maar dat respect voor de auteur leidt niet tot hondentrouw. Het is kattentrouw. De trouw van de kameraad die soms gedwongen is zijn eigen weg in te slaan. Een trouw die uit is op een mooie relatie, vol schone gedachten over en weer, en briljante conversaties tussen gelijken. Het is de trouw die leidt tot eigen inzichten. De trouw van, inderdaad, de theaterregisseur. De tekst is heilig voor Mance Post, onaantastbaar, ze zal 'm geen haar krenken. Maar ze biedt 'm wel het hoofd. Haar visie lijkt bescheiden, maar is eerder schuchter. Een fluwelen handschoen om een vastberaden hand. Ofwel, stel dat Mance Post Julius Caesar van Shakespeare zou moeten illustreren. Zij zou de personages best op hobbelpaarden kunnen zetten. Ik stel het me met gemak voor, in vloeiende aquarellijnen en zachte kleuren. Mooie, glad houten hobbelpaarden, met houten ogen, met opgeschilderde briesende neusgaten, en staart en manen van uitgeplozen touw. De uitgelezen plek voor een intieme blik op de ware aard en angsten van die grote mannen, die Romeinen, vrienden, burgers......Met hun stoere woorden, hun lust tot macht, hun vrees voor eenzaamheid.
En haar trouw aan de jonge lezers, aan de voorgelezenen, hoe belijdt Mance Post die? Ze komt voor ze op en lange tijd was het potlood haar enige wapen. De potloodlijn was goed voor zwier en romantiek en een veilige | |
[pagina 340]
| |
Twee olifanten
Die dansten op de koord
De polka mazurka
Zoals het behoort.
Twee oliekoeken
Die waren zo komiek,
Ze gingen bezoeken
Een pannenkoek die was ziek.
Twee pekelharingen
Namen dienst als remplaçant
En gingen drossen
Van hier naar Engeland.
| |
[pagina 341]
| |
wereld. Ze zei ter verklaring: Wie wil er zijn kindertijd overdoen? Bijna niemand, en dat is niet voor niets. Haar illustraties boden beschutting. Het was de tijd van Madelief, de creatie van Guus Kuijer. Een doerak van een kind, door Mance Post nog feller en uitdagender gemaakt dan ze in de romans is. Maar gelukkig ook een doerak in een wereld, die haar kleine bange hart geen geweld aandeed.
En toen kwam Ik woonde in een leunstoel, het boek dat Guus Kuijer schreef bij wat de tekeningen van Mance Post vertelden. De stijl is die van de tekeningen voor Madelief, maar de portee sloeg radicaal om. Het boek is een autobiografie, bestaande uit vele zelfportretten en leegte daaromheen. We ontmoeten een meisje met een onzichtbare speelkameraad. Gedwongen door een zwakke gezondheid heeft ze haar intrek genomen in een leunstoel. We zien haar op een leuning zitten. Ze kijkt naar buiten. Haar zussen en babybroertje heeft ze weggedacht. Soms gaat ze op reis en dan belandt ze in haar buitenhuis: onder haar vaders bureau, zo'n meubel met een dikke buik. Weer zien we een zelfportret, opnieuw op de rug gezien. Nu staat ze op het dak. Stiekem geklommen, kijk maar naar dat schuldig trapleertje. Naast de Amsterdamse Westertoren vliegt een zeppelin. Ze kijkt. Weer zien we het meisje op de rug, ze is een en al strik-op-haar-hoofd. Ze zit buiten, een eindje van haar familie af. Ze kijkt. Ze bevindt zich in China. Of in Timboektoe. Wat ze niet ziet, kijkt ze erbij. En ooit zal ze, aan de hand van wat ze nu ziet en denkt, de wereld schetsen. Na dit boek was er geen ruimte meer voor Madelief, leek het wel. Die had weliswaar de brutale kop met vrolijke staartjes, maar aan de rug die Mance Post haar kleine alter ego bezorgde was te zien dat de wereld meer inhoudt dan Madelief veronderstelde.
Haar zachte lichte lijnen maakten plaats voor zware besliste lijnen. Toon Tellegen ontwierp een dierenwereld waarin elk de gelijke van de ander was. De slang van de zwaan, de vlieg van de rat, de meeuw van het nijlpaard, de olifant van de mossel. En Mance Post gaf er gestalte aan. Hoe ze dat aandurfde? ‘Ouderdom maakt roekeloos’, zei ze een beetje balorig, toen ik haar ernaar vroeg. Linosnedes en aquarellen en zwaar zwart uit een hups penseel dwongen haar te zoeken naar essentie. De sfeer van de tekeningen werd scherper. Roekeloosheid dus, en overmoed. De dieren kregen van Mance Post onvervreemdbaar eigen karakters. Die kunnen van alles zijn, maar nooit, nee nooit meer schuchter. Iets, noem het instinct, noem het wijsheid, had haar de sleutel aangereikt. Het insekt kreeg een eigen dimensie. Insekten | |
[pagina 342]
| |
bestaan niet, daar komt het op neer, het zijn dierebeesten, en waar wij de ene mier makkelijk voor de andere zullen verslijten, daar is de mier van Mance niet inwisselbaar voor wie of wat dan ook. Haar mieren zijn onovertroffen. Zo lekker lui als haar mieren zag ik nog niemand. Een libel is een serieuze figuur, maar haar mieren vertonen een sterke hang naar frivoliteit. Inmiddels pakte Mance Post het potlood weer op, maar haar werk hield die roekeloosheid, die scherpte. Olifanten die de mazurka dansen op het slappe koord. Kan dat? Jawel. Ze staan luchtigjes te balanceren, de slurven hups verstrengeld. Een en al bolle buiken en glimlach. Je wordt er warm van, maar dan beland je bij de snelle schets vol wanhoop van moeders en kindertjes die het ergste vrezen. Ze staan op de uitkijk aan zee: een kring om de zon, storm op til, angst en tranen. Mance zorgt dat je alles meekrijgt zonder dat ze het uitdrukkelijk tekent. Of dat dikke varken. Is dat wel een varken? Nee, eigenlijk is hij de nietsnut waar elk van ons ooit verliefd op is geweest, tegen beter weten in. Hij behandelt je als oud vuil, maar jij blijft hem gouden bergen bezorgen. De tekeningen van de olifanten, de bange kinderen en het varken, staan in een nieuw boek van Mance Post. Ik las het, bekeek het en begon al bang te worden, maar gelukkig, daar waren ze: de Hazen. Bij een Frans volksversje. Ze kunnen alles, in de versie van Mance Post. Ze kunnen een pijpje roken zonder voor gek te staan, een glaasje wijn drinken. Ze kunnen zelfs konijnen zijn. Want in dat versje ernaast, daar gaat het over konijnen.
Ik schreef destijds: ‘de tekeningen van Mance Post lijken bedrieglijk vanzelfsprekend, maar ze geven altijd te denken’. Dat zijn ze blijven doen. Ze beelden iemand, een beest, een mens, af, die er al was, maar we hadden haar nodig om 'm te zien. Autonoom en niet meer weg te krijgen. Mance Post zei dat ze tekent voor kinderen die kind moeten zijn zonder dat iemand ze dat heeft geleerd. Zijn ze de kunst van het kind zijn eindelijk machtig, dan hebben ze er niets meer aan. Dan zijn ze volwassen. Ik herken mijzelf daarin. Ik vond er niets aan om kind te zijn. En nu ik weet hoe ik dat had moeten aanpakken, kan ik niettemin onmogelijk zeggen hoe een kind de tekeningen van Mance Post ondergaat. Ik heb haar werk als volwassene leren kennen, ik heb het direct bemind. Als voorlezende grote zus, als voorlezende moeder. Betoverd door Minetje, die nuffige kat met de parels, de handschoentjes en de gecoupeerde vacht bij het gedichtje van Annie M.G. Schmidt: | |
[pagina 343]
| |
en als Minetje de deur uitgaat,
jaagt ze geen vogeltjes op in de struiken.
Langzaam en deftig betreedt zij de straat.
Nimmer zal zij aan een visgraatje ruiken.
Gloeiend aaneengesmeed zijn ze, dat vers, die tekening. Dat voelt goed, dat maakt opgetogen. Of, om het in de woorden van een Amerikaanse liedjesschrijver te zeggen: Mance Post, you made me a Happy Cat.
Pussy-cat
Pussy-cat
Where have you been?
I've been to London
To look at the queen.
Pussy-cat
Pussy-cat
What did you there?
I caught a little mouse
Under the chair.
|
|