Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
De visie van eenoogGa naar voetnoot1
| |
[pagina 333]
| |
bevat. Dat kun je helaas die film niet kwalijk nemen.
Hiermee hangt nauw samen, dat een literaire vormer bij de nabespreking van een tekst zo min mogelijk aangeeft hoe het moet. We weten allen hoe zogenaamde objectieve waarheden, bijvoorbeeld verpakt in literaire wetten, het schrijf- en leesproces van anderen doodslaat en blokkeert. Pieter Quelle doet dit laatste vooral ten aanzien van het begrip ‘geschiedschrijving’. Mijn bewering uit het voorwoord van Henk van Faassens boek, dat objectieve geschiedschrijving niet bestaat en altijd schijnbaar objectief is, doet hij af als ‘de grootste lariekoek’ en dan volgt het idee dat hij heeft over wat goede geschiedschrijving is. Hij formuleert deze idee als een onweerlegbare, objectieve wet: ‘Iedere gewetensvolle geschiedschrijver heeft de primaire taak de belangrijke feiten te vermelden en meningen zo objectief mogelijk weer te geven met zo veel mogelijk verwijzingen naar primaire bronnen.’ Dit is echter geen wet, maar een opvatting over geschiedschrijving die bovendien de laatste 25 jaar als volledig achterhaald wordt beschouwd. Een klein legertje wetenschapsfilosofen (Burke, Gombrich, Ankersmit), taalfilosofen (Foucault, Derrida, Deleuze) en historici (Weber, Ginzburg, Vries) laat weinig over van de begrippen, die Quelle in zijn definitie zonder nuancering meent te kunnen gebruiken, zoals ‘feiten’, ‘meningen’ en ‘objectief weergeven’. Nemen we bijvoorbeeld het woord ‘bronnen’, waarvan Pieter denkt, dat verwijzing ernaar goede geschiedschrijving oplevert. Eric Defoort, historicus aan de Katholieke Universiteit te Brussel, schrijft in zijn recente boek Het klauwen van de historicus (Antwerpen, 1996, p. 34-35): ‘Er is iets fout met dat woord bron in de mate dat het het beeld oproept van een buiten de historicus om bestaande werkelijkheid waaruit informatie opwelt waaraan hij zijn dorst naar historische kennis, naar kennis over het verleden kan laven. (..) Men mag zoeken, omwoelen, consulteren, spitten, boren zoveel men wil, men zal geen bronnen vinden om de eenvoudige reden dat er geen zijn. De historicus maakt ze. Hij gaat niet dorstig naar de bron. Zijn dorst maakt de bron.’ Conclusie moet zijn, dat Pieter Quelle het boek van Henk van Faassen en het voorwoord van mij neersabelt op basis van een opvatting over geschiedschrijving, die hij als objectieve wet presenteert, maar die ouderwets, achterhaald en gebrekkig is. Het stijlmiddel van objectieve wet wordt hier gehanteerd om gebrek aan kennis te maskeren. Een literaire vormer zou zich moeten schamen. | |
[pagina 334]
| |
Een ander belangrijk punt, zowel in het leren schrijven als in het leren lezen en nabespreken, is het ontwikkelen bij jezelf en anderen om te zeggen of schrijven wat je bedoelt. Suggereren of insinueren blokkeert daarbij ernstig het delen van ervaringen en daarmee het schrijf- en leesproces van jezelf en anderen. Pieter Quelle insinueert met name in zijn slotalinea, wanneer hij de opleiding tot docent literaire vorming, uitgever van het boek van Henk van Faassen, schijnt te veroordelen. Schijnt, zeg ik, want ik heb geen idee wat Pieter Quelle nu eigenlijk bedoelt. Hij schrijft: ‘Met zulke teksten begin ik een angstig gevoel over de opleiding tot docent literaire vorming te krijgen.’ Betekent ‘angstig gevoel’ dat hij het er niet mee eens is, dat hij de opleiding niet ziet zitten, dat hij niet van postmodernisme houdt?? Ik heb geen idee.
Pieter Quelle zondigt in zijn artikel tegen al deze vier basisregels van de literaire vorming. Conclusie: Pieter weet niet waarover hij praat. En dat is nu precies wat Henk op pagina 124 van zijn boek hem en het LOKV verwijt. En dat laatste is waarschijnlijk weer de werkelijke verklaring voor Pieter Quelle's venijnige reactie.
Het werkelijke slachtoffer van de handelswijze is natuurlijk niet Henk van Faassen of de uitgever, de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht, maar de tekst van het boek zelf. Dat is met name jammer, omdat ik me een goede discussie over die tekst heel goed zou kunnen voorstellen. Daar passen uiteraard ook de historische correcties in, die Pieter Quelle terecht aanbrengt. Een eerlijke uitwisseling over hoe een dergelijke geschiedschrijving te redigeren en uit te geven zou mij zelfs zeer welkom zijn. Zoals de jonge opleiding tot docent literaire vorming nog voortdurend in opbouw is, op dezelfde manier ontwikkelt zich ook het uitgeven van boeken: grillig, soms te grillig, snel, soms te snel, gedurfd, soms te gedurfd. Volgens onze ideeën over geschiedschrijving zullen er nog zeker twintig verschillende geschiedenissen van de literaire vorming worden geschreven.
Nu echter, in de reactie van Pieter Quelle, heeft de tekst zelf geen kans gehad te spreken. De achterliggende opvatting over geschiedschrijving is niet serieus genomen. De schrijver en de uitgever zijn belachelijk gemaakt. Er is alweer een tekst de mond gesnoerd. |