Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |
Een persoonlijke geschiedenis
| |
[pagina 327]
| |
hun onderdrukkende opinies verschuilen.’ Dit lijkt mooi gezegd maar het is de grootste lariekoek. Iedere gewetensvolle geschiedschrijver heeft de primaire taak de belangrijke feiten te vermelden en meningen zo objectief mogelijk weer te geven met zo veel mogelijk verwijzingen naar primaire bronnen. In het besef dat waardevrije wetenschapsbeoefening wel het streven moet zijn, maar tevens nauwelijks haalbaar is omdat het oordeel over feiten per definitie een subjectief karakter draagt.
Deze inleiding is noodzakelijk om De jonge geschiedenis van literaire vorming in zijn juiste proporties te kunnen zien. In de geschiedenis van literaire vorming wil ik lezen hoe die discipline vorm heeft gekregen; wie daar bijdragen aan hebben geleverd en door wie die personen weer beïnvloed zijn; waar die beïnvloeding uit bestond; wat belangrijke discussiepunten waren en welke invloed die discussies of stromingen hebben gehad. In de geschiedenis van de literaire vorming wil ik dus bijvoorbeeld lezen over Theo Vesseur. Wie was die man? Wat deed hij precies? Wat dacht hij en hoe heeft hij zijn gedachten kernachtig verwoord? Waar zijn zijn teksten gepubliceerd? Door wie of door welke personen of door welke stroming(en) was hij zelf beïnvloed? En waar hebben zij hun invloeden ondergaan? Kortom, waar liggen dus de wortels van het hedendaagse denken? Zijn er directe of indirecte relaties met bekende of minder bekende schrijvers, dichters, leraren, onderwijzers, pedagogen, met bijvoorbeeld Jan Ligthart en Theo Thijssen? Ik wil lezen over leerlingen van Theo Vesseur, over de relatie tussen de taalmensen van het IDV en later van de taaldrukwerkplaats: Jos van Hest, Frederice van Faassen en Peter Dellensen. Hoe hebben zij geopereerd? Hoe verliep hun ontwikkeling? Ik wil lezen over andere meer of minder belangrijke mensen die invloed hebben uitgeoefend. Ik noem er een aantal, in willekeurige volgorde: Wanda Reumer, Annet van Battum, Jan Meilof, Jan Dijkstra, Tineke Krol, Fie van Dijk, Dana Constandse, Guus Bal, Andries Oldersma, Henri van Merwijk, Anton Oskamp. Ik wil lezen over de invloed van de kritische leraren, van de VON, van de taaldrukkers, van de Freinetbeweging, van belangrijke ontwikkelingen in het buitenland, van Kenneth Koch bijvoorbeeld en van de kritiek op Kenneth Koch door onder meer Peter van den Hoven. En ik wil lezen over dingen waar ik geen flauw benul van had, doodgewoon omdat ze nauwelijks bekend waren. | |
[pagina 328]
| |
Wie met een dergelijk verwachtingspatroon dit boek ter hand neemt, komt bedrogen uit. Het is verbijsterend om te constateren, maar het gaat helemaal niet over de geschiedenis van literaire vorming. Het is het absolute en veelvuldig vervalste levensverhaal van Ik, Henk van Faassen, taaldrukker met de mening dat ‘literaire vorming’ en ‘taaldrukken’ synoniemen zijn en met de lijfspreuk ‘Wie niet voor mij is, is tegen mij.’
De jonge geschiedenis van literaire vorming begint in 1931 wanneer Henk van Faassen in het Wilhelminagasthuis wordt geboren (hoofdstuk 1). Vijf jaar later wordt de WVO opgericht (hoofdstuk 2). Waarom dit vermeld wordt, is onduidelijk. Misschien de auteur een link leggen tussen hemzelf en Kees Boeke. ‘De idealen van de WVO gaan aan mijn neus voorbij’, lezen we. Is het de verklaring waarom hij later taaldrukker wordt? Ik snap er niets van. Waarom niets over de werkgroep Aesthetische Vorming van de WVO, de kernbom waaruit de Werkschuit voortkwam en die werkelijk een belangrijke invloed heeft gehad. Even verderop maakt Henk van Faassen het zo bar, zo aantoonbaar historisch onjuist dat mijn tenen er krom van staan: ‘1949 Kinderlijke Expressie’ heet het hoofdstukje. ‘De Franse pedagogen Langevin, Lombard en de directeur van het Nutsseminarium, Pancratius Post publiceren samen over de Kinderlijke Expressie.’ En even verder: ‘In samenwerking met (...) organiseert Willem Sandberg de tentoonstelling Kunst en Kind. Op de tentoonstelling zijn kinderboeken over kunst te zien maar ook werkstukken van kinderen. De invloed van COBRA op de tekeningen is onmiskenbaar.!!!’ Wat zegt hij? Wat bedoelt hij? De kinderen werden beïnvloed door het werk van de Cobra kunstenaars? Dat kan hij toch niet serieus menen? De eerste Cobra tentoonstelling zou pas een klein jaar later plaats vinden (nov. 1949). De kindertekeningen, verreweg de meeste kwamen uit het buitenland (sic), zijn vòòr 1947 gemaakt want toen bezocht Sandberg in het Musée de Luxembourg te Parijs de internationale kindertekeningententoonstelling, samengesteld door de kunstpedagoge Vige Langevin. In niet meer dan twee alinea's staan vijf slordigheden en daarnaast de grootste onzin. Pancratius Post was geen directeur maar wetenschappelijk medewerker; de tentoonstelling van Sandberg bestond grotendeels uit een selectie van de internationale tentoonstelling van Vige Langevin, aangevuld met tekeningen van kinderen uit Rotterdam. Tijdens de tentoonstelling hielden Langevin en Jean Lombard lezingen die later | |
[pagina 329]
| |
door Pancratius Post werden uitgegeven. De tentoonstelling bevatte kindertekeningen uit vele landen, groepstekeningen van kinderen en tevens: kinderboeken, door kunstenaars verzorgd, en.. kinderboeken over kunst. In deze volgorde van belangrijkheid. De tentoonstelling werd helemaal niet in samenwerking met de NFBK en de VVL georganiseerd maar met de Association Francaise d'Action Artistique. En dan zo'n opmerking over de invloed van COBRA op kindertekeningen. Het is andersom: De COBRA kunstenaars werden geïnspireerd door de kinderlijke spontaniteit en creativiteit. Het volgende hoofdstukje begint als volgt: ‘Een aantal kunstenaars en maatschappelijk betrokkenen richt de stichting De Werkschuit op.’ En weer die verkeerde accenten: de oprichting van De Werkschuit was primair een onderwijsvernieuwende beweging, vooral om het starre tekenonderwijs te doorbreken. De al eerder genoemde Werkgroep Aesthetische Vorming van de WVO met onderwijsvernieuwers, wetenschappers, kunstpedagogen, politici èn kunstenaars, nam het initiatief tot oprichting van De Werkschuit. Maken dit soort accenten wat uit? Jazeker. Overal in de tekst wordt de heilige mythologie van de maatschappelijk betrokken taaldrukker (=kunstenaar) centraal gesteld. Alleen de Freinetbeweging komt er goed af. Hoewel...? ‘De linkse idealen van Freinet worden te gemakkelijk prijsgegeven voor het invoeren van vernieuwende technieken op de scholen.’ (p 19) Zo scharrelt Van Faassen door de geschiedenis. Er klopt historisch geen hout van; het is volstrekt onduidelijk waarom bepaalde zaken worden verteld en andere zaken worden verzwegen. Het lijkt dat de criteria zijn: a. de schrijver heeft er geen weet van; b. hij is vergeten hoe het precies was; c. hij kwalificeert de persoon, de gebeurtenis of de publikatie als onbelangrijk voor de ontwikkeling van het taaldrukken. Tekenend zijn bijvoorbeeld de snerende opmerkingen over het LOKV (p. 124), Per Groen (p. 125) en het ongenoemd laten van de ontwikkeling van de SKVR-schrijversschool te Rotterdam, een instelling die de laatste twintig jaar voorop loopt in de ontwikkeling van de literaire vorming. Waarom vertelt Henk van Faassen dit allemaal? Waarschijnlijk om de geschiedenis van het taaldrukken duidelijk te maken. Hij constateert in een aantal publikaties over literaire vorming dat er veel te weinig aandacht aan taaldrukken wordt geschonken of zoals hij het zelf verwoordt: ‘Maar ... taaldrukken blijkt in de ogen van de samenstellers niet de juiste voedingsbodem te zijn voor mensen die schrijven zien als vak en niet als een puur menselijke behoefte vergelijkbaar met bijvoorbeeld | |
[pagina 330]
| |
ademhalen.’ (p. 125) Het is de vergroting van het eigen gelijk. Taaldrukken = literaire vorming = de essentie van kunstzinnige vorming = ademhalen.
Dat is natuurlijk prima, als de auteur dat zo wil zien, maar waarom alle feiten naar zijn hand worden gezet, en daarna gepubliceerd onder deze titel is onbegrijpelijk. Zo snap ik absoluut niet dat De Werkschuit, de bron van de zo door hem verfoeide Vrije Expressiebeweging, zo opgehemeld wordt terwijl alle vrije taalexpressie-activiteiten genadeloos worden neergesabeld. Langzamerhand wordt duidelijk dat dit het verhaal is van ‘Henk in grote mensenland’. Nog goed herinner ik mij de discussies in de landelijke adviesgroep van het Ministerie van CRM. De commissie moest de Minister adviseren over de plaats van Taaldrukken (p. 82). Commissielid Henk van Faassen wilde eigenlijk maar één ding: erkenning van de discipline taaldrukken. Veel discussies gingen dan ook over de vraag of ‘taal’ een aspect was van de discipline taaldrukken (mening Henk van Faassen) of dat ‘taaldrukken’ een onderdeel was van een nieuwe discipline ‘taalvorming’ of ‘literaire vorming’. Henk van Faassen verzette zich hevig tegen de mening van de meerderheid, en ook de term ‘literaire vorming’ werd besmet verklaard. Het was immers afgeleid van het woord ‘literatuur’ en dat woord is zeer verdacht. Vandaar dat toen het compromis ‘taalvorming’ is bedacht. Even verder (p. 86), als het over de ‘Adviescommissie Taalvorming’ van het LOKV gaat, stelt de auteur ‘Het (advies) gaat om de relatie tussen taaldrukken en kunstzinnige vorming’. En ook dat is tekenend. Het advies ging over de inhoud van de nieuwe discipline ‘literaire vorming’ of ‘taalvorming’ zoals dat toen nog werd genoemd, inclusief taaldrukken. Natuurlijk wordt er dan een relatie gelegd met kunst en kunstzinnige vorming. Wat Henk van Faassen daarna over de verspreiding van het advies vermeld is helemaal bezijden de waarheid.
Ik wil hier duidelijk stellen dat ik van mening ben dat taaldrukken een belangrijke invloed gehad heeft op de ontwikkeling van de literaire vorming. Dat is een feit. Maar ‘taaldrukken’ en ‘literaire vorming’ zijn geen synoniemen. Taaldrukken is één van de vakgebieden van de literaire vorming, naast schrijven, lezen, literatuurbeschouwen en vertellen/voordragen/voorlezen.
Waarom zoveel aandacht voor een tekst die mogelijk niet zo bedoeld | |
[pagina 331]
| |
is? Vanwege de pretentie zo groot is. Als het boek Ik, Henk van Faassen heette, weet de lezer wat hij kan verwachten. Een persoonlijk gekleurd levensverhaal. Dat roept nieuwe vragen op: Waarom is deze titel gekozen? Waarom is het manuscript niet door een kritische lezer doorgenomen? Waarom is Henk van Faassen door de uitgever niet begeleid of in bescherming genomen tegen al te grote uitglijders? Als uitgever heb je toch een bepaalde bedoeling? Je vindt het belangrijk dat de uit te geven tekst wordt gepubliceerd? Waarom geeft de opleiding tot docent literaire vorming - de enige die er is in Nederland - dit boek uit? Het kan toch niet anders zijn omdat ze het goed vindt en belangrijk vindt dat de tekst wordt verspreid? Zo leren de leerlingen van de jonge geschiedenis van de literaire vorming. Het komt natuurlijk op de verplichte leeslijst.
Ik kom terug op het voorwoord van Nirav Christophe, artistiek coördinator van de opleiding docent literaire vorming: ‘En dat is misschien, wanneer ik dit boek lees, wel het meest verbazingwekkende. Het neerhalen van het Heilige Huisje van de literatuur en de literaire waanideeën over schrijven en lezen vindt men zowel terug in de opvattingen en de methodieken van de taaldrukkers als in de postmodernistische uitgangspunten waarin de nieuwe opleiding Docentschap literaire vorming zich herkent. Het is eigenlijk heel eenvoudig: iedereen kan schrijven, teksten zijn van iedereen. Ergo: literatuur bestaat niet’. Literatuur bestaat niet? Wat krijgen we nou? Een opleiding tot docent literaire vorming die ontkent dat literatuur bestaat? Een kunstopleiding die niet gelooft in het bestaan van kunst? Dat kan Nirav Christophe niet menen. Ik begrijp er niets van: de opleiding tot docent literaire vorming die zich identificeert met de uitgangspunten van een van de vakgebieden, met een bepaalde methodiek van omgaan met taal en verklaart dat literatuur niet bestaat. Met zulke teksten begin ik een angstig gevoel over de opleiding tot docent literaire vorming te krijgen.
Een oppervlakkige lezer zal het een amusant boek noemen. Dat is het hier en daar ook zeker als je de geschiedenis zoals die wordt beschreven maar in het juiste perspectief kan plaatsen. |