Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |||||||||
Verborgen Poetica's
| |||||||||
[pagina 249]
| |||||||||
keuze van een uitgever om het als kinderpoëzie op de markt te brengen.
Er bestaat geen discussie over hoe kindergedichten gelezen zouden moeten worden. Men gaat ervan uit dat ieder kind een gedicht op zijn of haar niveau leest. Het ene kind komt niet verder dan een leuk verhaaltje in dichtvorm, een ander weet een dieperliggende betekenis te geven. Dit is misschien aanleiding geweest voor de samenstelling van een boek met ‘gedichten voor kinderen van alle leeftijden’Ga naar voetnoot3 waarin gedichten geschreven met kinderen als doelgroep en gedichten oorspronkelijk geschreven voor volwassenen elkaar afwisselen. Deze laatste soort gedichten zouden dan door kinderen anders (lees: eenvoudiger) gelezen worden dan door volwassenen. Een voorbeeld vormen de gedichten van Paul van Ostaijen. De vraag is of het merendeel van de volwassenen bij zijn gedichten tot een van kinderen afwijkende interpretatie komt.
Ondanks het feit dat men kinderen wel gedichten voor volwassenen aanbiedt, gebeurt het nog te weinig dat volwassenen aandacht geven aan kinderpoëzie. Het lijkt of men deze gedichten minder interessant acht om te onderzoeken. Kan er met deze gedichten minder ‘gedaan’ worden dan met poëzie voor volwassenen? Nee, ook kindergedichten kunnen zeer geschikt zijn om nauwkeurig te lezen. Kinderpoëzie heeft evenals alle andere poëzie een polyvalent karakter. Dit houdt in, dat een gedicht aanleiding kan geven tot veel verschillende betekenissen en dat meerdere lezers hun eigen interpretatie kunnen verantwoorden. Ook een kindergedicht bestaat uit (poëtische) taal die door de lezer gemanipuleerd kan worden. De tekst van het gedicht reikt verder dan de lezing. Veel kindergedichten kun je als lezer een poëticale betekenis geven. Gedichten over zeer uiteenlopende onderwerpen kunnen metaforen bevatten voor het gedicht zelf of voor de taal. Poëzie is immers poëzie, ongeacht de doelgroep. Kinderpoëzie kan daarom minstens zo interessant zijn als poëzie voor volwassenen. In deze bijdrage ga ik op zoek naar poëticale betekenissen in gedichten die op het eerste gezicht niet poëticaal lijken. Soms gebruik ik een bepaalde zin of een bepaald woord als uitgangspunt en laat vanaf | |||||||||
[pagina 250]
| |||||||||
die plaats zien dat het gedicht aanleiding kan geven tot zo'n poëticale betekenis. Alle gedichten zijn afkomstig uit de bloemlezing Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is, tenzij ergens anders naar verwezen wordt. Aanleiding voor mij om te zoeken naar poëtica's in kindergedichten was het gedicht van K. Schippers dat onmiskenbaar poëticaal van aard is. Het is niet oorspronkelijk voor kinderen geschreven, maar het functioneert hier wel als kindergedicht, omdat het in een bloemlezing voor ‘kinderen van alle leeftijden’ is opgenomen.
Gedicht
In dit gedicht
is geen woord
te veel
Neem je er iets af
dan is het
niet meer heel
Dit gedicht gaat over zichzelf en toont een bepaalde opvatting over poëzie: in een gedicht wordt er niet met woorden gesmeten, maar wordt een bepaald idee of een bepaalde betekenis met zo weinig mogelijk woorden zo precies mogelijk verwoord. Wat het gedicht zegt, geldt voor zichzelf binnen de eigen context. Het nodigt de lezer uit om te experimenteren: haal maar wat van mij af, je zult zien dat ik (het gedicht) gelijk heb (heeft).
Een tweede gedicht is van Ienne Biemans en heeft op het eerste gezicht geen poëticale trekken. Pas na het lezen van ‘Gedicht’ van K. Schippers kon ik er een poëticale betekenis aan geven.
Ik heb een touw
Ik heb een touw
om vast te binden
alles wat ik mooi kan vinden.
Alles waar ik veel van hou
bind ik vast
aan mijn slingertouw.
| |||||||||
[pagina 251]
| |||||||||
De ‘ik’ in dit gedicht heeft een instrument, een touw, om al het mooie en alles waar het van houdt bij zich te houden. Bij eerste lezing gaat dit gedicht over de wens van een kind (of volwassene) om alles wat het niet wil verliezen, aan zich te binden. Deze wens is reëel, maar de realiteit is anders. Zo'n touw bestaat niet echt. Toch wordt in het gedicht niet duidelijk, dat er sprake is van een irreële situatie. Er wordt met stellige overtuiging geuit dat de ‘ik’ het touw echt heeft. Ook de titel benadrukt deze stelligheid. Lees je het gedicht letterlijk, dan kun je de ‘ik’ niet als een mens maar als het gedicht zelf opvatten. Alleen als je dit aanneemt, kun je de regel en de titel ‘ik heb een touw’ niet als wens, maar als feit beschouwen. Zo kan dit gedicht gelezen worden als een uiting van een bepaalde poëtica: het gedicht staat niet op zichzelf, maar is verbonden met andere gedichten en met verschillende betekenissen. De betekenissen van de woorden liggen niet vast, maar worden gegeven door de lezer die allerlei connotaties aan de woorden verbindt om tot een interpretatie te komen. Alles wat het gedicht mooi kan vinden is elke betekenis die op de één of andere manier te verantwoorden is. Alles waar het gedicht van houdt, bevat al die interpretaties en ook de lijntjes naar andere teksten toe. Het slingertouw is het gedicht zoals het is, vastgebonden aan andere teksten, aan eerdere betekenissen. Het gedicht is het touw, maar bevat tegelijkertijd ook het touw, een spoor in de taal, om dit alles bij zich te houden. Met dit slingertouw kan zij de lezer de diepte van haar taal ‘inslingeren’. Het gedicht lijkt met zo'n lezing iets te vertellen over intertekstualiteit en het proces van betekenis geven door de lezer.
Met deze interpretatie in het achterhoofd ben ik verder gaan lezen en kwam ik tot de ontdekking dat er veel meer gedichten zijn die een poëticale interpretatie mogelijk maken. Een tweede voorbeeld is een gedicht van Fetze Pijlman:
Ontmoeting
Een brok steen brak uit de rots,
duizend jaar geleden
en denderde naar beneden.
Dat was het begin van de reis
van hollen en stil staan
| |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
van rollen en breken
van zwerven en blijven steken
verschoven onder sneeuw die smelt
gemetseld in wanden
verschopt door voeten
vertild door handen
versleept naar de rivier
die een weg is waar een steen langs reist
door water op sleeptouw genomen.
Hij slaapt op de oever
hij rolt in de stroom
tot hij bij zee is gekomen.
Dan is hij klein en glad gesleten
door golven op het strand gesmeten.
Vanmorgen ben ik van huis gegaan
en tref hem tussen de schelpen aan,
die hier na duizend jaar is beland
verwarm ik in mijn hand.
Wat mij bij eerste lezing opvalt, is de laatste regel. De ‘ik’ van het gedicht heeft de steen tussen de schelpen vandaan gevist en houdt deze in haar hand. Maar ze houdt hem niet zomaar in haar hand, ze verwarmt de steen. Waarom zou ze hem willen verwarmen? Ze heeft de steen opgeraapt. Dat betekent, dat ze in de steen geïnteresseerd is, dat ze iets van hem wil weten. Blijkbaar denkt ze dat de steen meer van zijn geschiedenis loslaat als deze gekoesterd wordt, verwarmd wordt in haar hand. Ze wil de steen kunnen lezen. En hier breekt het gedicht open. Opeens wordt duidelijk waarom de geschiedenis van de steen zo langdurig wordt besproken. Deze geschiedenis is op zich namelijk niet zo interessant, maar wel als je het gedicht poëticaal leest. Het brok steen kan een metafoor voor een gedicht zijn, dat lang geleden is geschreven. Het heeft dus een lange geschiedenis in zich. In deze lezing krijgt ook de titel een plaats in het gedicht. Het is vreemd om van een ontmoeting tussen een mens en een (dode) steen te spreken. Het is daarentegen niet zo vreemd om te spreken over een ontmoeting van een lezer met een tekst. Niet alleen de titel krijgt zo een plaats, maar alle elementen uit het gedicht lijken zich aan te passen aan deze metafoor. Het brok steen staat voor houvast. Het enige dat gedurende de reis | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
hetzelfde blijft, is het materiaal van steen, de taal van het gedicht. Hoe veranderlijk alles ook zal blijken te zijn en hoe afwisselend de geschiedenis van het gedicht is, de taaltekens zelf zijn als steen en bieden het enige houvast. Het brok steen brak uit de rots, het raakte los van (de intentie van) de auteur en het denderde naar beneden, naar de wereld van de lezers. Tijdens de reis die het gedicht maakt, gebeurt er veel. Soms worden er verschillende interpretaties toegekend: het gedicht holt, rolt en zwerft. Soms echter wordt het gedicht in een strakke betekenis geperst: het gedicht staat stil, blijft steken, is gemetseld in wanden of slaapt op de oever. De oever is de rustplaats voor het gedicht. De rivier, de stroom, staat voor de vele betekenissen waarin het gedicht wordt meegesleurd.
Toevallig is, dat ook in dit gedicht het woord ‘touw’ gebruikt wordt. In de vorige interpretatie had dit woord een dubbele betekenis: het was het gedicht zelf en het instrument waarmee alles vastgebonden werd. In deze interpretatie staat het touw voor hetgeen aan het gedicht gebonden wordt: de stroom van betekenissen. Het water neemt het gedicht op sleeptouw, het kan door (het spoor van) de rivier te volgen overal naar leiden. Het gedicht wordt ook wel radicaal anders gelezen: (open)gebroken, verschopt, vertild en versleept. ‘Verschopt door voeten’ betekent in mijn ogen het gelezen worden op een eenvoudige manier en ‘vertild door handen’ betekent dan het intensief bestuderen van het gedicht. Geen van beide leeswijzen leidt tot de enige juiste betekenis en zodra men denkt dat dat wel zo is, wordt het gedicht ontwricht, geschopt en vertild. Als het gedicht verschoven is onder sneeuw die smelt, dan verglijden de betekenissen. Aan de ene kant is de interpretatie gecanoniseerd, men is het over een bepaalde betekenis eens (verschoven onder sneeuw). Aan de andere kant is deze canonisering een illusie, want de betekenis verglijdt en er ontstaan nieuwe interpretaties (de sneeuw smelt). De zee is de plaats waar de huidige lezer het gedicht aantreft. De golven hebben de rots op het strand gesmeten. Het gedicht is weer even ontdaan van haar bepaaldheid en ligt te wachten op een nieuwe betekenis.
Zoals men aan een steen zijn geschiedenis af kan lezen, de steen is klein en glad gesleten, zo kan men ook in het gedicht de afgelegde weg ontdekken. Het gedicht is getekend door de stroom van interpretaties waarin het werd meegevoerd. De lezer heeft deze geschie- | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
denis niet, zij is pas vanmorgen van huis gegaan. Zij vindt het gedicht van duizend jaar oud, met een lange traditie rijk, tussen schelpen, tussen overblijfselen van omringende teksten, tussen de restanten van zijn geschiedenis. Nu wordt het gedicht verwarmd, opgewarmd tot weer een nieuwe interpretatie uit de hand van de lezer. De vinder van de steen leest niet alleen, maar verwarmt de steen ook om deze opnieuw te kunnen vormen, te kunnen kneden tot een nieuwe betekenis.
Het volgende gedicht is van Remco Ekkers uit zijn bundel Praten met een reiger (Amsterdam: Leopold, 1986). Hoewel de wijze waarop de zinnen afgebroken worden zeker interessant is om bij de interpretatie te betrekken, beperk ik me hier tot de inhoud van het gedicht en laat ik de vorm buiten beschouwing.
Antarctica
Waar ze wonen, de pinguïns
staan ze op een grote ijsschots
geduldig in een lange rij te wachten
tot ze een duik nemen in het ijs-
koude water: op zoek naar vis
of zomaar wat achter elkaar
een rondje zwemmen om de schots
en dan weer klimmen en wachten
tot de volgende duik. Wat zeggen ze
terwijl ze schuifelen, hun veren
schikken? Valt er wel iets te zeggen
over de eeuwige sneeuw, de stilte?
Langzaam drijft het ijs naar het noorden.
Ze kiezen zwijgend een nieuwe schots.
Ook dit gedicht kan zo gelezen worden dat het iets over gedichten en het lezen van gedichten zegt. De poëtica die naar voren lijkt te komen is lezers-gericht. Een gedicht heeft pas betekenis als het gelezen wordt. De betekenis moet dus altijd in relatie gezien worden met degene die het gedicht leest. Aanleiding om dit gedicht poëticaal te | |||||||||
[pagina 255]
| |||||||||
lezen vormen de laatste twee regels uit de derde strofe: ‘Valt er wel iets te zeggen over de eeuwige sneeuw, de stilte?’ Midden in het verhaal stopt het gedicht met vertellen en dwingt de lezer om even stil te staan bij de tegenstelling van ‘iets zeggen’ en ‘stilte’. Het gedicht vraagt zich af of je over de stilte wel iets kunt zeggen. Dit kan gemakkelijk metaforisch worden gelezen: kun je iets zeggen over de stilte van het gedicht op papier? Vanaf deze plaats wordt de poëticale betekenis zichtbaar. Alle zinnen worden van hun plaats gehaald en krijgen een nieuwe plek toegewezen in een poëticale interpretatie.
De pinguïns kunnen gezien worden als een metafoor voor gedichten die in een grote bibliotheek (ijsschots) geduldig wachten op een volle plank met boeken (lange rij) totdat ze gelezen worden (duik nemen in het ijskoude water). Het gedicht heeft een actieve rol hier, het laat zich lezen op zoek naar een betekenis (vis) voor zichzelf. De gedichten worden echter niet altijd uitputtend geïnterpreteerd. Ze worden ook vluchtig gelezen en dan weer in de kast gezet (rond zwemmen en dan weer klimmen en wachten). Wat doen de gedichten zelf als ze zich laten zien aan een lezer (hun veren schikken)? Wat zeggen de gedichten? De teksten op zich spreken niet. Ze spreken alleen in de ogen van een lezer. Ze spreken de lezer aan. Over de eeuwige sneeuw, de stilte, het gedicht op papier alleen valt niets te zeggen. De gedichten kiezen zwijgend een andere weg (schots) om wel tot een lezer te komen.
Om te laten zien dat deze gedichten geen toevalstreffers zijn, dat ze geen uitzonderingen vormen binnen het corpus van kindergedichten geef ik nog twee voorbeelden. Het eerste is net als het gedicht van K. Schippers niet primair voor kinderen bedoeld. Omdat het gedicht in dezelfde bloemlezing staat als dat van K. Schippers, en dus ook binnen het jeugdliteraire systeem functioneert, beschouw ik het als kindergedicht. Een gedicht van Leo Vroman:
Hulp gevraagd
Een ding weet ik zeker:
ik heb een grote neus,
want als ik een nauwe beker
wil leegdrinken moet ik heus
helemaal achterover hellen.
| |||||||||
[pagina 256]
| |||||||||
Maar of ik een engel ben, een genie,
of een schurkje, of wel alle drie,
dat zal jij me moeten vertellen.
Ook dit gedicht heeft op het eerste gezicht geen poëticale betekenis. Het lijkt een grappig bedoeld versje. Wat echter opvallend is, is de plaats die het woord ‘neus’ inneemt in de tekst. Is het hebben van een grote neus zo bijzonder, dat dat het enige ding is dat zeker is? Een grote neus op zich is niet bijzonder. Is er een interpretatie mogelijk die de centrale plaats van ‘de neus’ rechtvaardigt? Wat kan het woord ‘neus’ allemaal betekenen? Iedereen heeft bepaalde persoonlijke connotaties bij het woord ‘neus’. Om het woord een zinvolle plaats te geven in het gedicht en om wat meer algemene connotaties te vinden, ben ik spreekwoorden en gezegden gaan zoeken met het woord ‘neus’. Veel van deze spreekwoorden zijn van toepassing als je het gedicht leest als een poëticaal gedicht. De ‘ik’ in het gedicht zie ik dan als het gedicht zelf.
‘Eén ding weet ik zeker
ik heb een grote neus’
Als er maar één ding zeker is, dan is de rest dus onzeker. Dit kan erop duiden, dat het gedicht hier zelf aan het woord is, want elke talige communicatie is ook gekarakteriseerd door onzekerheid. Wat is echter de rol van die neus? Mogelijk kunnen enkele spreekwoorden en gezegden uitkomst bieden:
| |||||||||
[pagina 257]
| |||||||||
Met de betekenissen van deze spreekwoorden in het achterhoofd krijgt het woord ‘neus’ voor mij een sleutelpositie in het gedicht. Het gedicht doet een appèl op de lezer: lees mij goed want mijn neus is groot, mijn ‘scope’ is breed!
‘want als ik een nauwe beker
wil leegdrinken moet ik heus
helemaal achterover hellen.’
In deze regels geeft het gedicht een eerste reden voor zijn zekerheid, namelijk dat het een grote neus heeft. De zekerheid dat het gedicht niet in een simpele betekenis is te vangen, wordt duidelijk. De nauwe beker zie ik als een eenduidige interpretatie, die het gedicht dood slaat. Als het een nauwe beker wil leegdrinken, als de onbepaalde taal tot iets bepaalds wordt, moet het helemaal achterover hellen, moet het erg veel moeite doen. Het achterover hellen kan ook gezien worden als het teruggaan in de tijd. Het gedicht moet terug omdat er in de tijd steeds meer betekenissen en andere teksten bijkomen en deze niet passen in de nauwe beker. Het achterover hellen is het naar achteren gaan, het negeren van intertekstuele verbanden en vroegere interpretaties. Tegelijk staat dit achterover hellen voor een dubbelzinnige moeilijke handeling: het is moeilijk om het gedicht een eenvoudige nauwe interpretatie te geven omdat het moeilijk is om naar achteren te gaan en inderdaad alle relevante betekenissen en | |||||||||
[pagina 258]
| |||||||||
verbanden te negeren.
‘Maar of ik een engel ben, een genie,
of een schurkje, of wel alle drie,
dat zal jij me moeten vertellen.’
In deze regels geeft het gedicht nogmaals haar onzekerheid aan. Het enige dat ze zeker weet is dat ze zeer veel interpretaties kan dragen, maar voor de rest heeft ze de lezer nodig. Dit verklaart ook de titel van het gedicht: ‘Hulp gevraagd’.
Wat mij opvalt is dat het gedicht een viertal opties (engel, schurkje, genie en alle drie) geeft. Dit lijkt in strijd met de poëtica zoals ik die in het gedicht lees. In deze poëtica komt naar voren dat het gedicht heel erg veel interpretaties kan dragen, omdat de ‘neus’ zo groot is. Toch ben ik van mening dat de regels juist zeer goed in het gedicht passen. Ze geven aan dat er meerdere betekenissen naast elkaar kunnen bestaan. Het is niet zo dat elke interpretatie de vervanging is van een vorige, maar het is meer een toevoeging aan de reeks van mogelijke betekenissen. Daarnaast zal blijken dat de aangegeven opties zelf niet eenduidig zijn en dat het gedicht dus ook geen eenduidige interpretaties aanreikt. Een engel is het tegenovergestelde van een schurkje en een genie kan zowel een engel zijn als een schurkje. Dat het gedicht zelf zegt, dat de mogelijkheid er is dat het gedicht engel en schurkje tegelijk kan zijn, geeft aan dat deze begrippen niet tegenover elkaar staan, maar juist door elkaar bepaald worden. Het genie kan verenigd worden met de engel en het schurkje, maar ook de engel en het schurkje kunnen samen één zijn. Het gedicht is ‘groot’ genoeg om beide begrippen een plaats te geven. Wat de begrippen zelf betekenen is nogal vaag. Het woord engel staat voor een metafysisch wezen en heeft dus geen bepaalde referent in de wereld van het hier en nu. De enige associatie die voor iedereen zal gelden is het ‘goede’ van de engel. Het woord schurkje bevat een tegenstrijdigheid in zichzelf. Schurk staat in het algemeen voor ‘slecht’, terwijl het verkleinwoord juist iets lieflijks toevoegt. Het begrip genie wordt als tweede genoemd en staat ook qua betekenis tussen de beide andere begrippen in. Het genie kan zoals eerder gezegd betrekking hebben op een schurk en op een engel. Het woord ‘genie’ heeft geen connotatie met slecht of goed en kan daarom alle kanten op gebogen worden. Geen interpretatie is goed en geen interpretatie is slecht, want het | |||||||||
[pagina 259]
| |||||||||
gedicht kan (bijna) alles zijn. Elke betekenis kan engel, schurkje, genie of alle drie zijn. Wat de lezer met het gedicht doet, mag de lezer uit maken. In de laatste regel stelt het gedicht dat de lezer haar iets moet vertellen, letterlijk: ‘dat zal jij me moeten vertellen’. Zo lijkt het gedicht nog poëticaler dan in eerste instantie werd gedacht. De lezer moet het gedicht iets aan de neus hangen en aangezien deze erg groot is moet dat niet al te moeilijk zijn!
Met deze interpretatie schep ik een soort paradox. Daarmee bedoel ik dat mijn betekenis niet de enige mogelijke is. Mijn poëticale betekenis veronderstelt dat er nog vele andere interpretaties gegeven kunnen worden. Die andere betekenissen apart veronderstellen dit echter niet. Een andere interpretatie nodigt misschien niet uit tot het zoeken naar andere betekenissen en leidt zeer waarschijnlijk niet tot mijn poëticale betekenis. In het vervolg ga ik dan ook van de openheid van deze interpretatie uit. Deze poëticale betekenis zal altijd de anderen overstijgen en daarmee een superioriteit hebben, die dus in zichzelf niet gerechtvaardigd wordt. Mijn interpretatie maakt het bestaan van andere betekenissen mogelijk. Die andere betekenissen zouden de ‘waarheid’ van mijn interpretatie alleen kunnen bevestigen, maar mijn interpretatie is uiteraard niet méér waar dan die van anderen.
Het laatste gedicht is een vrij simpel gedicht en mijn interpretatie is slechts kort. Dit om ook de lezer de kans te geven er iets aan toe te voegen. Het gedicht, zonder titel, is van Nannie Kuiper uit haar bundel Een zeldzaam exemplaar (Amsterdam: Leopold, 1991). Het sprak mij erg aan, omdat een vrij herkenbare scène verwoordt wordt. Het gedicht is vanuit het perspectief van een kind geschreven.
vroeger vroegen
grote mensen
wat ik worden wou
en toen
had ik zoveel
mooie plannen
over wat ik
zou gaan doen
vroeger kon ik
alles worden
| |||||||||
[pagina 260]
| |||||||||
maar die tijd
is nu voorbij
want ze zien
- afschuwelijk -
een studiehoofd
in mij
Dit ogenschijnlijk simpele kindergedicht wordt met name interessant, als je bedenkt wie in dit gedicht spreekt. Als het een kind is, dan betekent het gedicht wat het in spreektaal betekent. Je kunt je echter ook voorstellen dat iets of iemand anders spreekt, bijvoorbeeld het gedicht zelf. Dan wordt een poëticale interpretatie mogelijk. Het gedicht vertelt dat ze eerst vrij was en met haar woorden kon doen wat ze wilde. Nu is ze echter vastgelegd door een betekenis die als definitief wordt beschouwd. Ze zien een ‘studiehoofd’ in haar. Dit kun je opvatten als dat ze het een vaste betekenis hebben gegeven waar niet meer vanaf geweken kan worden. Een andere poëticale betekenis is ook mogelijk: een ‘studiehoofd’ staat dan voor een studie-object. Eerst werd het gedicht door veel mensen gelezen die ieder een eigen interpretatie gaven op hun eigen manier. Nu wordt het gedicht echter door wetenschappers bestudeerd en is het niet meer vrij om alles te kunnen betekenen. De wetenschappers zullen het - afschuwelijk - een vaste betekenis willen geven.
Met de interpretaties van deze gedichten heb ik geprobeerd te laten zien, dat veel kindergedichten niet afwijken van andere poëzie. Ook kindergedichten vragen aandacht van de lezer en ook deze gedichten zijn interessant om intensief te bestuderen. Uiteraard geeft het ene gedicht voor kinderen meer aanleiding tot het zoeken naar nieuwe interpretaties dan het andere, maar hierin verschilt dit genre niet van dat voor volwassenen. Als je een gedicht leest als een brief die je helemaal niet verwacht had, kun je je verbazen over de betekenissen waartoe kinderpoëzie een lezer weet aan te zetten.
[Met dank aan Henk Peters en Sonja Kobus] |
|