Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
[pagina 121]
| |
Plaatjes vullen geen gaatjes
| |
Geen investeringsklimaatHet egodocument staat al een aantal jaren in de belangstelling. De boekenweek van 1993 was hieraan gewijd, sinds 1990 wordt er een Biografie Bulletin uitgegeven, en er is een prijs speciaal voor biografieën ingesteld. Dankzij steun van onder andere het Prins Bernardfonds en het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten werden en worden auteurs in de gelegenheid gesteld langere tijd aan een kritische doorlichting van leven en werk van een auteur te besteden. Het lijkt er dus op dat de biografieënstroom ook de komende jaren niet opdroogt, en dat is een verheugende ontwikkeling. Er is tenslotte, vergeleken met bijvoorbeeld Engeland waar de biografie van oudsher een vooraanstaand en druk beoefend genre is, nog wel wat in te halen. | |
[pagina 122]
| |
Toen in 1990 Joke Linders' biografie An Rutgers van der Loeff verscheen, meldde de achterflap niet zonder trots dat het hier de ‘eerste Nederlandse biografie van een jeugdboekenauteur’ betrof.Ga naar voetnoot1 Het is spijtig te moeten constateren dat dat nog steeds het geval is, al is er sindsdien op dat gebied niet alléen maar stilstand te melden. Volgens een lijst van biografen en hun onderwerpen, in 1995 gepubliceerd in het Biografie Bulletin,Ga naar voetnoot2 is een aantal biografieën van jeugdboekenauteurs in voorbereiding, hoewel niet duidelijk is of dat op korte termijn tot publikaties zal leiden. Zo werkt Daan van der Kaaden aan W.G. van de Hulst, is Aukje Holtrop bezig met Nienke van Hichtum en heeft Lenze L. Bouwers Anne de Vries in voorbereiding. Ook Top Naeff, Johan H. Been en Theo Thijssen hebben inmiddels hun biograaf gevonden. Hans Vogel en Joke Linders tenslotte wijden zich, afzonderlijk, aan Annie M.G. Schmidt. Namen die in dit lijstje eigenlijk niet mogen ontbreken zijn Nellie van Kol, Chris van Abkoude, C. Joh. Kievit, J.M. Selleger-Elout, J.B. Schuil en Leonard Roggeveen, allen auteurs die gezichtsbepalend zijn geweest voor de jeugdliteratuur in de eerste helft van deze eeuw, maar het ziet er niet naar uit dat met de bestudering van hun leven en werk binnen afzienbare termijn een begin wordt gemaakt. Er is dus een en ander in ontwikkeling, maar dat rechtvaardigt allerminst een juichstemming. Reden voor deze terughoudendheid is gelegen in het feit dat er van overheidswege totaal geen stimulans op dit gebied te bespeuren valt.Ga naar voetnoot3 Zelfs de dood van een van de grootste (jeugdboeken)auteurs van deze eeuw heeft geen merkbare overheidsactiviteit tot gevolg gehad: of er spoedig een biografie van Annie M.G. Schmidt komt en in welke mate daarin aandacht aan haar jeugdliteraire werk wordt geschonken, wordt ook in dit geval, zoals te doen gebruikelijk, geheel aan het vrije spel van het particulier initiatief overgelaten. Met als gevolg dat we maar af moeten wachten of Schmidt als invloedrijk kinderboekenauteur - naast haar rol als vooral | |
[pagina 123]
| |
musicalschrijfster en publiek medium - de biografie krijgt die haar toekomt. Dat een en ander mede een kwestie is van weinig belangstelling en nog minder pecunia ligt voor de hand. In ons land heeft de overheid verhoudingsgewijs niet meer dan een grijpstuiver over voor cultuur. Als investeren in de culturele en (jeugd)literaire toekomst net zo waardevol werd geacht als op andere, meer commerciële gebieden, dan zou bijvoorbeeld iemand als Miep Diekmann, een andere schrijfster die een belangrijk stempel heeft gedrukt op de naoorlogse jeugdliteratuur, allang materiële ondersteuning hebben ontvangen in de vorm van administratieve hulp bij het documenteren van haar omvangrijke archief.Ga naar voetnoot4 Want zulke voorwaardenscheppende activiteiten zullen tenslotte een belangrijk fundament vormen op basis waarvan een toekomstige biografie geschreven kan worden. Maar daarvan is niets te bespeuren: een vruchtbaar klimaat is eenvoudigweg niet aanwezig. De jeugdliteraire emancipatie van de laatste pakweg vijfentwintig jaar is wat dat betreft tot nu toe zonder gevolgen gebleven. | |
FotobiografieVan 14 september 1996 tot en met 12 januari 1997 was in het Letterkundig Museum in Den Haag de tentoonstelling Paul Biegel, meesterverteller met een rovershart te zien. Op deze overzichtsexpositie, die zo was ingericht dat zowel kinderen als volwassenen aan hun trekken kwamen, werd een beeld gegeven van leven en werk van een auteur, die al zo'n vijfendertig jaar prominent aanwezig is in de vaderlandse jeugdliteratuur. Net als Annie M.G. Schmidt is hij een schrijver met wiens boeken generaties zijn grootgebracht, en dat is voorwaar geen geringe prestatie. Foto's, brieven, kranteknipsels, tijdschriften, boeken, manuscripten, vertalingen, illustraties, levensgrote poppen en allerlei andere speelse attributen brachten, thematische geordend, de Biegeliaanse sprookjeswereld op een enthousiasmerende wijze tot leven. Velen zullen door een bezoek aan deze expositie gemotiveerd zijn (opnieuw) naar zijn boeken te grijpen. Ter gelegenheid van deze tentoonstelling gaf het Letterkundig | |
[pagina 124]
| |
Museum, in samenwerking met uitgeverij Holland waar vrijwel alle boeken van Biegel zijn verschenen, een SchrijversprentenboekGa naar voetnoot5 uit, dat tevens als catalogus diende.
Bregje Boonstra geeft onder de titel Kijken wat de pen doet een beknopte, algemene inleiding in het schrijverschap van Paul Biegel. Ze doet dat door middel van een kort historisch overzicht aan de hand van uitspraken van de auteur, terwijl in het tweede deel kort wordt ingegaan op enkele (sprookjes)thema's uit zijn werk, opnieuw rijkelijk voorzien van citaten. Het geheel wordt doorsneden met toepasselijke fragmenten uit enkele van de bekendste boeken. Daarna volgen, onder het kopje Fotobiografie, vierenzestig pagina's foto's uit het familiearchief van Biegel, omslagen van en illustraties uit diverse boeken, kranteknipsels, brieven en enkele manuscriptpagina's, alle voorzien van een korte annotatie of transcriptie. De laatste pagina's zijn gereserveerd voor bio- en bibliografische gegevens, een chronologische bibliografie van door Biegel vertaalde en/of bewerkte boeken en een register en verantwoording. Het boek mag als catalogus bij de expositie enige waarde hebben (gehad), als bijdrage aan een toekomstige biografie van Biegel, en zo mag je deze uitgave toch óók op z'n minst beschouwen, is het een jammerlijke mislukking. De samenstellers - Aad Meinderts, Denise Mooyman en Muriël Steegstra - hebben het zich uiterst gemakkelijk gemaakt en het resultaat is er dan ook naar. | |
Vluchtig en onsamenhangendHet belangrijkste punt van kritiek vormt het pijnlijke gemis van enige vorm van reflectie over en naar aanleiding van het zo langzamerhand indrukwekkende en veelzijdige oeuvre van Paul Biegel. De lezer die op zoek is naar meer informatie over de achtergronden van zijn schrijverschap, zoals dat uitdrukking heeft gekregen in zijn vaak bekroonde verhalen en romans, komt lelijk bedrogen uit. De introductie van Bregje Boonstra is een weliswaar aardige samenvatting van Biegels schrijversachtergrond en thematische fascinatie, | |
[pagina 125]
| |
maar dat was allemaal al bekend en graaft niet diep. Dat is ook niet nodig als deze inleiding gevolgd zou zijn door verdiepende excursies, maar nu dat niet het geval is levert haar bijdrage vlees noch vis. De fotobiografie, blijkens de verantwoording (mede) door Biegel samengesteld en geannoteerd, is een voorbeeld van absolute overkill: maar liefst drieënzestig pagina's lang foto's, boekillustraties en kranteknipsels is teveel van het goede. Heel wat kiekjes uit het familiearchief mogen voor direct betrokkenen interessant zijn, voor anderen zijn het overbodige, nietszeggende snapshots. Soms wekken ze regelrecht de lachlust op, zoals bij de (maar liefst paginagrote) foto waarop Biegel niet gewoon piano speelt maar, aldus het bijschrift, ‘de schrijver poseert aan de vleugel’. Het zou ironisch bedoeld kunnen zijn, maar dergelijke plaatjes verspreiden vooral een hagiografische, dan wel narcistische geur.
Van de kranteknipsels en brieven zijn er enkele de moeite waard, omdat ze (relatief) onbekende informatie bevatten en het beeld van de schrijver verder completeren. Zo is zijn debuut, op vijftienjarige leeftijd met het verhaaltje De ontevreden kabouter, na te lezen in De Tijd van 8 juni 1940, en is een van de twee verhalen uit het Amerikaanse blad de Knickerbocker Weekly (2 september 1946) afgedrukt, waarmee Biegel voor Nederlandse immigranten over de oorlog schreef. Interessant is ook het beruchte artikel van Kees Fens uit De Volkskrant van 16 oktober 1972, waarin hij onder de kop Een speld nodig hebben zowel Koning van Katoren van Jan Terlouw als De kleine kapitein van Paul Biegel, beide met goud bekroond, op grond van wat hij taalarmoede noemt, onderuit haalt. Aardig is verder het paternalistische briefje van Godfried Bomans met kritiek op Biegels woordgebruik in een van zijn verhalen. Daarnaast staat ook veel overbodigs. De over een volle bladzijde afgedrukte voorpagina van Het Vrije Volk bijvoorbeeld, waarbij het slechts gaat om een kleine aankondiging van Biegels strip Minter en Hinter. Net als veel andere knipsels en brieven of documenten trouwens vrijwel onleesbaar of alleen met een loep te ontcijferen. De informatieve waarde ervan is vrijwel nihil. Maar het belangrijkste is natuurlijk dat deze chronologische stortvloed van plaatjes, waaronder veel boekomslagen en tekeningen, nauwelijks iets toevoegt aan het beeld van de schrijver Paul Biegel. De persoonlijk gekleurde anekdotiek is dominant aanwezig, en door het gemis aan thematische ordening en ondersteuning van diepergraven- | |
[pagina 126]
| |
de beschouwingen resteert een vluchtig en onsamenhangend beeld, dat bijzonder snel uit het geheugen verdwijnt. Kenmerkend voor dat laatste is ook het ontbreken van een lijst van secundaire literatuur. Toegegeven, er is niet echt veel, maar dat had juist aanleiding moeten zijn wat er wel is op een rijtje te zetten. Wie op zoek is naar beschouwingen over het werk van Biegel, informatieve interviews, uitvoerige recensies of teksten van juryrapporten zal deze uitgave in ieder geval tevergeefs raadplegen. En is het dan een wonder dat het register, door het weinige inhoudelijke waarnaar te verwijzen valt, een overbodige indruk maakt en uit niet veel meer bestaat dan een potsierlijk aandoend namenlijstje? Natuurlijk kan niet ontkend worden dat deze fotobiografie enige waarde heeft voor toekomstige biografen. Maar die functie moet zeker niet overdreven worden, want op de eerste plaats is dat een wel erg beperkte ‘doelgroep’ van deze uitgave die toch een breder bereik pretendeert, en op de tweede plaats is een béétje kritische biograaf vooral geïnteresseerd niet zozeer in wat Biegel wel, maar vooral wat hij niet aan foto's, documenten en knipsels uit zijn schoenendozen selecteerde... | |
Voorlopers en suggestiesDe lacune aan analytische en vergelijkende beschouwingen over Biegels oeuvre had aansporing kunnen zijn dit schrijversprentenboek anders in te richten. Als de samenstellers er echt werk van hadden gemaakt, had een combinatie en integratie van introductie en verdieping, van tentoonstellingscatalogus en essaybundel, van tekst en beeld, een schrijversprentenboek op kunnen leveren dat voor velen, waaronder een toekomstige biograaf, een belangrijke bron zou zijn geweest. Dat niet gekozen is voor een dergelijke opzet (het is significant dat een verantwoording in die zin ontbreekt), wordt des te onbegrijpelijker, wanneer men beseft dat er in de serie van het schrijversprentenboek voorlopers zijn van recente datum, waarin bovengenoemde relatie op een voortreffelijke wijze gerealiseerd is. | |
[pagina 127]
| |
Zo verscheen in 1991 Altijd acht gebleven,Ga naar voetnoot6 een rijke bundel van acht artikelen - van onder andere Guus Sötemann, Kees Fens, Ed Leeflang en Henk van Gelder - ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Annie M.G. Schmidt en de gelijknamige tentoonstelling in het Letterkundig Museum. Het boek biedt bovendien vele tientallen foto's, documenten en illustraties (ook in kleur). Vier jaar later werd bij de tentoonstelling over de meisjesroman en illustrator Hans Borrebach een al even boeiend schrijversprentenboek uitgebracht: Babs bootje krijgt een stuurman,Ga naar voetnoot7 opnieuw met (zes) lezenswaardige beschouwingen en een overvloed aan vaak prachtige (kleur)illustraties. Beide boeken laten de lezer zowel als de kijker volledig aan zijn trekken komen: plaatjes en praatjes komen geïntegreerd aan bod en bieden aldus een schat aan materiaal voor eventueel verdere studie. Bij zulke zorgvuldig geredigeerde, robuuste voorgangers die de lacunes in de secundaire (jeugd)literatuur helpen opvullen en tegelijk een lust voor het oog zijn, steekt het magere schrijversprentenboek over Paul Biegel wel erg schril af.Ga naar voetnoot8
En dat terwijl er mogelijkheden genoeg zijn om over bepaalde facetten van Biegels enorme produktie te reflecteren. Wat te denken van de volgende suggesties. In Boonstra's inleiding raakt Biegel even aan een intrigerend aspect van zijn schrijverschap, als hij het heeft over schrijven als ‘entertainment’ (hij noemt De rover Hoepsika als exempel van vaak in opdracht vervaardigde boeken) en ‘juist volstrekt on-doelgericht en in vrijheid’ geschreven werken, zoals De tuinen van Dorr. Deze onderscheiding zorgt voor een scherpe tweedeling in zijn oeuvre: aan de ene kant boeken die de nadrukkelijke sporen dragen van haastig en gedateerd maakwerk dat nauwelijks de moeite waard is (de Japie- | |
[pagina 128]
| |
verhalen bijvoorbeeld), naast bijna puntgave meesterwerken als Het Sleutelkruid, De Rode Prinses, Nachtverhaal, Anderland en het al genoemde De tuinen van Dorr, stuk voor stuk boeken voor kinderen en volwassenen die de tand des tijds kunnen doorstaan. Dat deze cesuur van permanent belang is blijkt uit het recent verschenen Het ijzeren tapijt, een (sprookjes)boek met actuele inslag, dat als mislukt moet worden beschouwd en door de kritiek, terecht, nogal zuinigjes werd begroet. Hoe moet nu precies deze tweeslachtigheid in Biegels schrijverschap worden beoordeeld? Heeft die vooral te maken met de door Fens in 1972 gesignaleerde taalarmoede? En wat betekent dat opzichtige contrast voor de waardering van Biegel als exponent van de naoorlogse jeugdliteratuur? Hoe zou Fens trouwens gereageerd hebben als hij zijn toenmalige conclusie had getoetst aan later verschenen boeken als Anderland of Nachtverhaal? Wat zou de uitkomst zijn geweest van een hernieuwde kennismaking met delen van Biegels oeuvre? Sowieso zou ik benieuwd zijn geweest naar de resultaten van een thematisch-literaire duik in het wonderlijke sprookjesuniversum aan de hand van enkele ‘ondoelgericht en in vrijheid’ geschreven boeken. Boonstra noemt bijvoorbeeld in haar inleiding de ‘bijna archetypische figuur’ van het bange of bedeesde jongetje, dat in vele gedaanten en vermommingen in Biegels boeken opduikt. En waaruit bestaan die veelgeroemde vertelkwaliteiten van Biegel en hoe komen die in onderscheiden boeken tot uiting? Een ander aspect dat niet onbelicht had mogen blijven, is de rol van Biegel als bewerker of herverteller van klassieke teksten. De chronologische bibliografie die in het schrijversprentenboek is opgenomen, had geschraagd kunnen worden door, bijvoorbeeld, een vergelijkende analyse van enkele belangrijke bewerkingen en navertellingen (zoals Reinaart de vos, AnderlandGa naar voetnoot9 en Het beleg van TrojeGa naar voetnoot10). | |
[pagina 129]
| |
Ook over de verhouding tussen Biegel en zijn vele, heel verschillende illustratoren had ik graag willen lezen. Bovendien zou een dergelijke bijdrage een gericht-selectieve en verantwoorde keuze uit het vele illustratiemateriaal mogelijk hebben gemaakt. En zo zijn er meer onderwerpen te noemen die uitgewerkt hadden kunnen worden, Biegels werk voor radio en televisie bijvoorbeeld, of zijn romans voor volwassenen, die geen succes werden, - volgens hemzelf het gevolg van ‘de reservaatpositie waar hij als fantasieschrijver in verkeert’.Ga naar voetnoot11. Is dat inderdaad zo?
Het schrijversprentenboek over Paul Biegel is, dat mag duidelijk zijn, een flinke teleurstelling. Het demonstreert overtuigend vooral dit: dat de redactie heeft verzuimd de Biegel-receptie nieuwe impulsen te geven; dat er een uitgelezen kans is gemist om biografisch voorwerk te verrichten; dat een overmaat aan tamelijk willekeurig beeldmateriaal het gebrek aan tekstanalyse en onderzoek geenszins kan verhullen; dat plaatjes geen gaatjes vullen. En dat Biegel en de jeugdliteratuur beter hadden verdiend.Ga naar voetnoot12 |
|