Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
[pagina 63]
| |
De Nikes onder de boeken
| |
[pagina 64]
| |
onderzoek zal moeten uitwijzen of het geschetste beeld klopt. Verder ga ik in dit artikel na wat griezelboeken, met name De Griezelbus 3 (GB3) van Paul van Loon en Bloedbroeders (BB) van Ton van Reen, de lezer te bieden hebben en ook wil ik een mogelijke verklaring geven voor de populariteit van griezelboeken. | |
De achtergronden van de huidige griezelgolfGriezelverhalen vormen op zich geen nieuw verschijnsel, zoals bekend bevatten veel sprookjes angstaanjagende passages. Roald Dahl en anderen hebben griezelboeken geschreven. Vaak bevatten deze verhalen sprookjesachtige of karikaturale elementen. Zo bleef de dreiging op veilige afstand van het dagelijks leven. Vanaf het begin van de jaren negentig komt daar verandering is, griezelverhalen worden realistischer, de afstand tussen de verhaalwereld en de gewone realiteit wordt kleiner. In het werk van Ton van Reen is die ontwikkeling zichtbaar. De verhalen in De Toverring (1985) en Het Duvelsjong (1987) spelen zich af in het verleden en op het platteland. De verhalen in Bloedbroeders (1996) spelen zich af in een stadsmilieu in onze eigen tijd.
Volgens Anita Kooijman van bibliotheekfiliaal De Rompert, het filiaal met de grootste jeugdafdeling in 's-Hertogenbosch, is de belangstelling voor griezelboeken ongeveer drie jaar geleden begonnen. Het thema van de kinderboekenboek was toen In het holst van de nacht. Vanaf 1994 brengt uitgeverij Kluitman de Kippevelreeks op de markt, waarin de boeken van R.L. Stine vertaald worden. Ook vóór die tijd was er wel vraag naar dat type verhalen, maar er was nog niet zoveel aanbod. Kinderen vroegen om boeken over vampiers of om boeken die leken op de verhalen of films van Stephen King.Ga naar voetnoot2 Bovendien bleek er belangstelling voor griezelonderwerpen als vampiers en Dracula om daar spreekbeurten over te houden. Toen was er alleen voor volwassenen bedoelde informatie. De reeks Zoek- | |
[pagina 65]
| |
licht-informatief van Zwijsen voorziet inmiddels in die behoefte. Onderwerpen die in die reeks behandeld worden zijn: Frankenstein, Dracula, mummies en weerwolven. Omdat de vraag naar griezelboeken in de jeugdafdeling van de Rompert zo groot is en omdat veel kinderen de griezelboeken niet zelfstandig konden vinden is er een rek vol griezelboeken midden in de bibliotheek geplaatst. Ook in andere bibliotheken zie je dat er op de vraag wordt ingespeeld door griezelboeken goed zichtbaar bij elkaar te plaatsen. Dat kan erop wijzen dat deze boeken nieuwe lezers trekken, die de codes van de bibliotheek slecht kennen en als lastig ervaren. De aparte griezelsticker voldoet voor deze groep niet.
In de Rompert is er vooral vraag naar de boeken van Paul van Loon (Elzenga), van R.L. Stine (Kippevelreeks, Kluitman) en naar de boeken van Thrillerreeks (eveneens Kluitman) waar ook veel boeken van R.L. Stine tussen zitten. Op het rek staan ook griezelboeken van auteurs waar minder vraag naar is, bijvoorbeeld boeken van Anthony Horowitz, Tais Teng en Ton van Reen. Kinderen vragen niet echt naar boeken van Tais Teng en Ton van Reen, hoewel beiden lid zijn van het Griezelgenootschap, maar ze nemen die boeken wel mee als de meest gevraagde boeken niet aanwezig zijn. Volwassen recensenten hebben wél waardering voor de boeken van Tais Teng en Ton van Reen, maar voor kinderen zijn ze wellicht te moeilijk vanwege de te literaire structuur en het taalgebruik, meent Anita Kooijman.
Aanvankelijk dacht Anita Kooijman dat vooral jongens belangstelling hadden voor griezelboeken, maar al snel bleek dat ook meisjes erin geïnteresseerd zijn. Meisjes hebben er net zo goed belangstelling voor. De stijgende belangstelling voor griezelboeken heeft overigens de belangstelling voor wat Anita Kooijman zielige boeken noemt niet verdrongen. Zielige boeken zijn boeken over onderwerpen als kindermishandeling, incest en kinderen die in tehuizen opgroeien. Blauwe plekken van Anke de Vries geldt als boegbeeld van dit genre. Kinderen lenen die boeken nog steeds veel. Volgens Anita Kooijman zoeken ze daar spanning in, vermoedelijk naar aanleiding van wat er op de televisie te zien is, in de krant staat of omdat er thuis en op school over gesproken wordt. Zo kwam er in de periode dat de zaak-Dutroux begon te spelen een kind in de bibliotheek vragen naar boeken die verband hielden met wat er in België gebeurd was. Ook maken | |
[pagina 66]
| |
[pagina 67]
| |
kinderen zelf een heel duidelijk onderscheid tussen zielige boeken en griezelboeken als ze spreken over hun leesvoorkeur.Ga naar voetnoot3
Sonja van der Voort van de bibliotheek in Rosmalen bevestigt dit beeld. Volgens haar verruimt de griezeltrend zich naar oudere én naar jongere lezers toe. Oudere kinderen (14, 15 jaar) vragen om Stephen King, steeds jongere kinderen vragen om griezelboeken, mede omdat Zwijsen griezelverhalen voor beginnende lezers uitgeeft. Naast de lezersgroep die zoekt naar op fantasie gebaseerde griezelverhalen is er een groep die meer op de realiteit gebaseerde gruwelverhalen wil lezen. Zo vragen sommige jongens van ongeveer 15 jaar om Mein Kampf en meisjes van dezelfde leeftijd om boeken over anorexia en incest, zoals Yolanda: mijn verhaal. Van belang voor die laatste groep is dat de verhalen liefst echt gebeurd zijn en dat de boeken liefst veel foto's moeten hebben.
Aloys Paul van kinderboekwinkel Nooitgenoeg in 's-Hertogenbosch merkt aan de verkoopcijfers dat de belangstelling voor andere genres niet lijdt onder de belangstelling voor griezelboeken. Thea Beckman, prentenboeken en andere boeken die met griezelen niets te maken hebben blijven goed lopen. En ook naar zielige boeken, over ellende die dicht bij jezelf ligt - pesten op school en onbeantwoorde liefdes - is veel vraag. Het griezelgenre is er echt bíjgekomen en verdringt de verkoop van andere genres niet. Hij tekent wel aan dat de kopers in zijn winkel vooral volwassenen zijn: jonge ouders, of opa's en oma's en die kopen vooral boeken waarmee ze zelf vertrouwd zijn, zoals Jip en Janneke. Kinderen of jongeren die zelf een boek komen kopen vragen eerder gericht naar een griezelboek. Ouderen kennen die boeken niet. Met name rondom de kinderboekenweek van 1995 was er veel vraag naar het tweede deel van De Griezelbus. Die kopers komen nu terug om de nieuwe Griezelbus aan te schaffen. Hét grote voordeel van de huidige griezeltrend is volgens Aloys Paul dat griezelboeken | |
[pagina 68]
| |
een heel nieuw publiek van lezers trekken, een publiek dat dankzij deze boeken merkt dat lezen echt leuk kan zijn. Dat publiek komt heel gericht af op de boeken van het Griezelgenootschap, met name op Paul van Loon en op de boeken van Stine. Het gaat niet om de vroegere lezers van de griezelverhalen van Roald Dahl want die zijn doorgegroeid naar de boeken van Thea Beckman en Evert Hartman. Het zijn de kinderen die zich voortbewegen op skates, met een baseballpetje achterstevoren op het hoofd, die ontdekken dat lezen heel goed bij hun lifestyle kan passen. Het lezen van gríézelboeken dan wel te verstaan. De griezelboeken wekken bij deze groep een bepaald gevoel op, door het griezelgedoe wordt lezen niet meer als sullig en suf ervaren. Er is voor dit type boeken een spontane belangstelling gekomen. Het griezelboek is daarmee ook een soort merkartikel geworden, het zijn de Nikes onder de boeken. Met griezelboeken kun je gezien worden, je kunt je weer openlijk met een boek over straat begeven. In dat opzicht hebben de schrijvers en uitgevers van griezelboeken volgens Aloys Paul een grotere verdienste gehad voor de leesbevordering dan de Stichting Lezen en andere instellingen. Ze voorzien in boeken die direct aanslaan bij de lezende kinderen en zodoende stimuleren ze het lezen effectief. Kinderen die alle griezelboeken gelezen hebben zoeken in de boekwinkel naar iets vergelijkbaars en komen dan uit op de boeken van Otfried Preussler: Meester van de zwarte molen en Monica Furlong: Heksenkind. De houding van het onderwijs tegenover griezelboeken is ook merkbaar veranderd. In 1995 aarzelden de leerkrachten in 's-Hertogenbosch nog met het aanschaffen van deze boeken voor de schoolbibliotheek, in 1996 is de verkoop van griezelboeken aan scholen gestegen. Volgens Aloys Paul zijn de leerkrachten in het basisonderwijs over hun aanvankelijke schroom heengestapt. Uitspraken als ‘Griezelen, dat zal wel niet goed zijn en Griezelen is triviaal hoort hij nu niet meer. Veel onderwijzers hebben inmiddels de boeken zelf gelezen en vinden ze ook de moeite waard.
De literaire boekhandel Thrydio in Rosmalen heeft griezelboeken en dan met name de Kippevelreeks lang buiten het assortiment proberen te houden. Maar onder druk van de vraag door kinderen en omdat ze merkte dat die boeken ook op school gelezen werden, is ze overstag gegaan, vertelt Nel van Geenen. | |
[pagina 69]
| |
Uit eigen ervaring als Pabo-docent kan ik zeggen dat ik bij mijn bezoeken op basisscholen steeds vaker griezelverhalen als voorleesboek op de tafel van de docent zie liggen. En bij volwassenen neemt inderdaad de waardering voor dit genre toe. Zo schreef een studente in een werkstuk over de boeken van Van Reen, Horowitz, Bertin en Van Loon: ‘Ik heb zelf meerdere malen mijn adem ingehouden bij het lezen van de boeken. Toen ik De Griezelbus 2 uit de bibliotheek haalde, vertelde de uitleenmedewerkster me spontaan dat ze De Griezelbus 1 mee op vakantie had genomen en het met plezier gelezen had. Ze vond het ook zelf een spannend boek. | |
De Griezelbus en BloedbroedersTon van Reen en Paul van Loon vormen samen met Bies van Ede, Jacques Weijters, Hans van de Waarsenburg, Tais Teng, Els Rooijers en Eddy C. Bertin het Griezelgenootschap. Zowel apart als gezamenlijk publiceren zij in de Griezelbibliotheek van uitgeverij Elzenga.
Zowel Van Loon als Van Reen schrijven naast griezelboeken die één doorlopend verhaal bevatten ook korte verhalen. Van Reen bundelt zijn korte verhalen rondom één monster (weerwolven in Het Duvelsjong en andere weerwolfverhalen, heksen in De violist van de heksensabbat en vampiers in Bloedbroeders), Van Loon trekt in zijn verhalenbundels het hele rariteitenkabinet open: vampiers, zombies, weerwolven en andere monsters komen in de drie delen van De Griezelbus naast elkaar voor.
Omdat hun laatste verhalenbundels, Bloedbroeders en De Griezelbus 3 in 1996 verschenen zijn en beide boeken op hetzelfde lezerspubliek mikken zijn ze goed vergelijkbaar. Beide verhalenbundels zijn zelfstandig te lezen, al grijpt De Griezelbus 3 soms terug op gegevens die al in eerdere Griezelbussen aan de orde zijn geweest. Het succes van beide boeken is overigens heel verschillend. Was De Griezelbus 3 het best verkochte kinderboek van 1996, Bloedbroeders komt in de Top-100 niet voor. Het is dus niet erg veel verkocht. In de Stadsbibliotheek 's-Hertogenbosch (inclusief Rosmalen) trof ik 30 exemplaren van De Griezelbus tegenover 3 exemplaren van Bloedbroeders. Dat lijkt me een goede indicatie voor de leesbelangstelling. Overigens waren alle 33 boeken meestal uitgeleend. | |
[pagina 70]
| |
[pagina 71]
| |
De Griezelbus 3Elk deel van De Griezelbus bevat een aantal verhalen die zijn ingebed in een raamvertelling. Bovendien zijn de verschillende verhalen thematisch met elkaar verbonden. In het eerste deel is dit verband nog zwak: in elk verhaal speelt een voorwerp een rol. Die hebben alleen gemeen dat ze in de kadervertelling op of bij een tafel uitgestald staan in de Griezelbus. Hoewel ze los van elkaar staan, zijn de verhalen op deze manier wel verankerd in het kader. In De Griezelbus 2 gaan alle verhalen over personen, dieren en dingen waar je van kunt houden, de verhalen dragen titels als ‘Lieve papa en mama’, ‘Lievelingsdier’, ‘De liefste juf’ en ‘Lievelingsschrijver’. Hoewel de thematische samenhang nu hechter is dan in deel 1, ontbreekt de samenhang met het kader. In deel 3 zorgen gebouwen waar iets engs gebeurt voor de onderlinge samenhang en is het laatste verhaal verbonden met de raamvertelling.
De raamvertelling is in elk deel zelfstandig te lezen, al zijn er terugkerende elementen. De Griezelbus komt in elk deel voor, samen met de bestuurder, het skelet Beentjes, en de bedenker ervan, de schrijver P. (Paul) Onnoval. In deel 1 biedt Onnoval basisscholen een griezelavond aan tijdens de kinderboekenweek. Terwijl de bus rijdt, leest hij griezelverhalen voor uit zijn boek De Griezelbus. Aan het eind van de rit ontpopt hij zich als een echte weerwolf die het op het leven van de leerlingen gemunt heeft. Net op tijd slaagt één van hen erin hem te doden. De Griezelbus raakt hierbij total loss en in deel 2 vinden we die dan ook terug op een autokerkhof. Vier kinderen, waaronder de broer van één van de leerlingen die de busrit in deel 1 meemaakten, dringen op een avond in de kinderboekenweek het auto-kerkhof binnen om daar wat autoradio's te stelen. Vanwege het slechte weer schuilen ze in de Griezelbus die na een blikseminslag tot leven komt. Via luidsprekers horen ze enge verhalen van de weer tot leven gewekte Onnoval. Na een tijdje komt chauffeur Beentjes de bus in en begint een nachtelijke rit naar het kerkhof. Daar ontmoeten de kinderen de schrijver die na zijn dood in een vampier veranderd is en nu vers bloed nodig heeft. Twee kinderen, Hassan en Eddy C., proberen Onnoval onschadelijk te maken door hem met een houten paal in het hart te raken. Dat mislukt en Eddy C. wordt door de schrijver gebeten. Eén van de | |
[pagina 72]
| |
anderen weet de schrijver wél in zijn hart te treffen door zijn boek, dat ze op de vloer van de bus gevonden heeft, in brand te steken. Daardoor ontvlamt de vampier ook. Als zijn verhalen verdwijnen, wordt ook het leven aan de schrijver onttrokken.
In deel 3 komen we Eddy C. weer tegen. De beet van Onnoval heeft zijn uitwerking niet gemist en hij is nu een handlanger van hem geworden. Allereerst laat hij het verbrande boek uit zijn as herrijzen. Daarmee probeert hij Onnoval weer tot leven te wekken. Nu zijn boek weer hersteld is, komt Onnoval tot leven in de Andere Werkelijkheid, maar zijn doel is terug te keren naar de eerste werkelijkheid. Omdat hij de vorige keer door vier kinderen gedood is, heeft hij weer vier kinderen nodig. Eddy C. (de C. staat voor ‘computergenie’) richt de Griezelbus in met geavanceerde computerapparatuur. Daarmee duikt hij op in het Autotron waar Lydia, Richard, Shakir en Berry met hun klasgenoten en meester Jacques op bezoek zijn in het Automobielmuseum. Dat past goed bij het thema ‘Alles wat rijdt’ van de Kinderboekenweek. Er is nog een reden om juist in deze week met de klas een uitstapje te maken. ‘Een paar jaar geleden is er precies in de Kinderboekenweek iets naars gebeurd op zijn school. Een leerling is spoorloos verdwenen en nooit meer teruggekomen. Sindsdien zit er voor meester Jacques een naar smaakje aan deze speciale week. Maar juist daarom probeert hij het voor zijn leerlingen zo leuk mogelijk te maken.’ (p. 15) Later blijkt dat Eddy C. de vermiste leerling is. Eddy C. weet Lydia, Richard, Berry en Shakir in de Griezelbus te lokken. Via speciale helmen en handschoenen krijgen ze contact met de Andere Werkelijkheid waarin Onnoval verblijft. In de Andere Werkelijkheid bezitten de kinderen de eigenschappen van geesten. Als ze elkaar aanraken gaan hun handen dwars door elkaars lichamen heen. Het voordeel daarvan is dat ze niet alleen naar Onnovals verhalen hoeven te luisteren, zoals de kinderen in de eerste twee delen, maar ook deelnemers aan de verhalen worden. Aanvankelijk bestaat die deelname uit toeschouwers. Ze stappen zelf de verhalen in, waar ze de verhaalpersonages kunnen zien, maar ze kunnen niet zelf gezien worden. Later mogen ze zelf de hoofdrol spelen in een verhaal, althans drie van hen, want Shakir, de bangste, die in het boek vaak ‘schijtluis’ wordt genoemd, hoeft niet in een verhaal op te treden. Hoewel met name Lydia en Richard enthousiast zijn over de mogelijkheden die de Andere Werkelijkheid hen biedt, blijkt het spelen van de hoofdrol in een verhaal voor hen zeer uitputtend te zijn. Al het | |
[pagina 73]
| |
leven wordt daardoor uit hen weggetrokken, als ware zombies lopen ze daarna rond. Alleen Shakir weet zichzelf te blijven, waardoor hij geen willoos werktuig in de handen van Onnoval wordt. Daarmee maakt Onnoval een fout die hem noodlottig wordt. Ook Eddy C. maakt een kapitale fout door meester Jacques in de bus te halen. Daardoor weten Shakir in de Andere Werkelijkheid en Meester Jacques in de echte werkelijkheid de plannen van Onnoval en Eddy C. te verijdelen. Ook in dit deel komen we de bekende chauffeur Beentjes weer tegen, nu in een dubbelrol. Hij bevindt zich zowel met Eddy C. in de Griezelbus in het Autotron als bij Onnoval in de Andere Werkelijkheid. | |
BloedbroedersTon van Reen gebruikt geen ingewikkelde constructies om zijn verhalen in een kader te plaatsen. Hij volstaat met een inleiding en een nawoord. De verhalen in Bloedbroeders gaan wel allemaal over vampiers, maar ze staan verder los van elkaar. In het titelverhaal sluit Rein een innige vriendschap met de eenzame Thomas. Thomas leert hem naar de natuur kijken en Rein ervaart dit afwisselend als boeiend en bedreigend. Na zijn kennismaking met Thomas verandert Rein nog. Hij verliest zijn belangstelling voor tennis, voelt zich slap en lusteloos. Is hij ziek of oefent Thomas een schadelijke invloed op hem uit? Uit versprekingen van Thomas kan blijken dat deze niet is wie hij zegt te zijn. Aan het slot komt Thomas in de gedaante van een vleermuis Rein halen. Rein verandert zelf ook in een vleermuis en vliegt met zijn bloedbroeder weg. Het wordt in het midden gelaten of alles echt zo gebeurt of dat Rein droomt. De ontvoerde dochter gaat over een groep toneelspelers. Omdat de speelster van de titelrol ziek geworden is, vervangt Josien, de dochter van de toneelmeester, haar. Als blijkt dat ze ook echt ontvoerd is, zetten haar vader en haar broer de achtervolging in. De toneelspelers rijden naar een huis in een buitenwijk. Eenmaal binnen ontdekken Josiens vader en broer dat de echte leider van de toneelgroep vastgebonden in de kelder zit. Nog net op tijd weten ze Josien te bevrijden uit de klauwen van een groep vampiers. De schat speelt zich af rondom een oud herenhuis dat op de nominatie staat om gesloopt te worden. De krantenbezorger Pepijn wordt | |
[pagina 74]
| |
door een bejaarde man gevraagd een pakje af te geven bij het gemeentearchief. Er zitten bouwtekeningen in die Pepijn stiekem kopieert. Als hij het pakje vervolgens bij de gemeente afgeeft, hoort hij dat de bewoner van het huis al jaren dood is. 's Avonds vertelt zijn vader hem dat er volgens geruchten een schat in het huis verborgen moet liggen. Hoewel zijn vader het hem verboden heeft, gaat Pepijn op zoek naar de schat. Hij vindt een geheime gang die leidt naar de ruimte waar hij de bejaarde man terugvindt. Deze onthult aan Pepijn zijn ware aard. Op dat moment verschijnt de gemeenteambtenaar ten tonele. Hij doodt het monster en zoekt vervolgens met Pepijn naar de schat. Als ze die vinden neemt de ambtenaar alles mee, het gaat tenslotte om gemeente-eigendom. De volgende dagen zoekt Pepijn in de krant naar berichten over de schat. Omdat die maar niet verschijnen, gaat hij zelf naar het gemeentearchief om poolshoogte te nemen. Daar hoort hij dat de betrokken ambtenaar zijn ontslag heeft genomen. Pepijn heeft er nu spijt van dat hij niet een deel van de schat heeft opgeëist. Kom je? is het verhaal van twee vriendinnen, Lientje en Marij. Als Marij bij haar tante logeert, hoort Lientje een kraai die haar met de stem van Marij roept. Lientje volgt de kraai naar het huis van de tante van Marij. Ze is blij als ze haar vriendin weer ziet. Na het drinken van een kop chocolademelk valt ze in slaap. Wanneer ze wakker wordt, merkt ze dat ze in een kraai veranderd is. Samen met Marij die ook de gedaante van een kraai heeft, vliegt Lientje naar het huis van haar ouders. Daar vallen ze Lientjes broer aan, want de kraaien voeden zich met mensenbloed. De volgende dag vallen ze de broer van Lientje opnieuw aan, maar deze is hen nu te slim af. Met een katapult haalt hij beide kraaien neer. Daardoor veranderen Lientje en Marij weer in meisjes. In Het schilderij speelt opnieuw een oud huis een belangrijke rol. Bij toeval komen Roel en zijn zus Imke erlangs. Omdat huis en tuin een verwaarloosde indruk maken, bieden ze de bewoner, een bejaarde man, hun hulp aan. Elke zaterdag brengen ze een deel van het huis op orde. De man vraagt hen wel heel voorzichtig te zijn in de bibliotheek omdat daar een bijzonder schilderij hangt. Op een zaterdag geeft de man een feestje waarvoor hij ook Roel en Imke uitnodigt. Het feest vindt plaats in de bibliotheek en als ze de gasten zien, komen die Roel en Imke vagelijk bekend voor. Al snel blijkt dat de feestvier- | |
[pagina 75]
| |
ders slechte bedoelingen met de kinderen hebben. Met behulp van een spiegel weten die zich hun belagers van het lijf te houden. Als dat gelukt is, ontdekken ze het geheim van het schilderij.
In Walram van Valkenburg logeren Joost en zijn ouders een week in Valkenburg. Als Joost een bezoek brengt aan de plaatselijke grotten verliest hij de groep uit het oog. Op eigen gelegenheid kan hij de uitgang niet vinden, dus besluit hij op hulp te wachten. Als hij voetstappen hoort, denkt hij dat die op komst is. Tot zijn verbazing komt hij oog in oog te staan met de veertiende-eeuwse graaf Walram van Valkenburg. Deze vertelt hem dat hij net als alle andere verdwaalde bezoekers in een vleermuis zal veranderen. Walram laat hem alleen en Joost slaagt er in de tussentijd in uit de grotten te ontsnappen. Buiten treft hij zijn ongeruste ouders en gids aan. Het verhaal van zijn ontsnapping klinkt al ongeloofwaardig, maar als hij het verhaal van de graaf en zijn vleermuizen vertelt, wordt hij helemaal voor een fantast uitgemaakt. Walram laat Joost echter niet met rust. Hij verschijnt twee nachten later als vleermuis voor zijn raam. Joost beseft dat hij de vleermuizen definitief onschadelijk moet maken en hij bedenkt daarvoor een gruwelijk plan.
De hoofdpersoon van Padden is Roger, die na een carnavalsfeest op school plotseling overvallen wordt door een man die wil dat Roger op zijn feestje komt. Omdat Roger tegenstribbelt, sluit de man hem vastgebonden op in een kelder. Intussen lopen zijn schoolvriend Bart en diens zus Miene, die zich voor het carnavalsfeest als vampiers verkleed hebben, over het kerkhof naar huis. Daar ontmoeten ze dezelfde man die Roger opgesloten heeft. Ook zij worden op zijn feest uitgenodigd. Als de man weer weg is om een paar vrienden op te halen, horen Bart en Miene hulpgeroep. Ze ontdekken Roger en bevrijden hem. Als de man met zijn vrienden terugkomt, worden Bart en Miene uitgenodigd om de grafkelder mee in te gaan. Ze laten de drie mannen voorgaan, gooien snel een zakje met knoflook naar binnen en sluiten het graf af. Als ze later de steen weer weghalen om te zien wat er van de vampiers geworden is, treffen ze slechts drie padden in het graf aan.
Het laatste verhaal in de bundel, Nachtmerries, gaat over Judith die net verhuisd is van een flat naar een huis in een oude stadswijk. Het huis is veel groter dan de flat, het heeft ook een tuin, alleen gedraagt | |
[pagina 76]
| |
de buurvrouw zich nogal eenkennig. Ze wijst ieder contact af. Als Judith een paar weken later weer bij het huis van de buurvrouw gaat kijken omdat daar opeens veel licht brandt, wordt ze ontdekt door een meisje van haar eigen leeftijd. Ze heet Lucie en is op bezoek bij haar oma. Lucie en Judith worden vriendinnen. Via Lucie komt Judith in het huis van de buurvrouw, waar ze een mooie oude secretaire ziet staan. Omdat de buurvrouw daar toch al op uitgekeken was, mag Judith die hebben. Een jaar later komt er een maatschappelijk werkster aan de deur die vertelt dat de buurvrouw vermist wordt. Kort daarop krijgt Judith nachtmerries van de verdwenen buurvrouw. Als op een gegeven moment Lucie onverwachts in de slaapkamer van Judith verschijnt, vertelt deze dat haar grootmoeder nog gewoon in haar huis woont. De volgende dag hoort Judith echter van de maatschappelijk werkster dat de buurvrouw helemaal geen familie heeft. Als Lucie nog enkele keren in haar slaapkamer verschijnt, wordt Judith steeds wantrouwiger. Het blijft echter een raadsel hoe Lucie het huis kan binnenkomen, totdat Judiths ouders op een nacht geluid horen op de kamer van hun dochter. Als ze gaan kijken zien ze Lucie uit de secretaire kruipen. Als vader de la dichtdoet, zodat Lucie niet meer terugkan, verandert deze eerst in de oude buurvrouw en vergaat dan tot stof.
Van Reen maakt een scherpe tweedeling. Enerzijds vertelt hij een aantal griezelverhalen waarin hij met verbeelding van de lezer op de loop gaat, anderzijds geeft hij een dubbelzinnige toelichting op zijn verhalen. Die toelichting bestaat grotendeels uit feitelijke gegevens: welke eigenschappen worden aan vampiers toegedacht? Om welke redenen zijn mensen in vampiers gaan geloven? Waarom werden bepaalde middelen gebruikt om vampiers te bestrijden?
Zo wordt duidelijk dat men een houten pin door het hart van een vampier dreef omdat vroeger per ongeluk mensen wel eens levend werden begraven. Het lijk van die mensen was niet aan lucht blootgesteld geweest en ging pas heel langzaam tot ontbinding over. Werd zo'n graf wegens werkzaamheden opengemaakt dan zag zo'n dode er nog heel goed uit. Een pin door het hart gaf blijkbaar voldoende zekerheid dat de betrokken persoon nu definitief dood was. Maar waarom nu uitgerekend knoflook zo'n geschikt middel is om vampiers te verdrijven? | |
[pagina 77]
| |
‘De lucht alleen al is genoeg om hem in het niets te laten oplossen’, schrijft Van Reen. Maar is elk sterk geurend middel afschrikwekkend? Daarover krijgen we geen uitsluitsel.
Tegenover deze feitelijke gegevens vinden we meteen de suggestie dat in de oude verhalen best een kern van waarheid zou kunnen zitten. Je weet maar nooit. ‘In vroeger tijd werd het geloof in vampiers vooral veroorzaakt door onwetendheid over ziektes, zoals porfyrie, een ziekte die kon veroorzaken dat iemands tanden en nagels fluorescerend werken. (Poets jij ook nog steeds je tanden met fluorpasta? Let goed op dat ze niet lichtgevend worden, want dan zien ze jou ook voor een vampier aan!). (BB, p. 8)
In de informatieve gedeeltes van zijn boek verklaart hij dus enerzijds de achtergronden van het vampirisme, terwijl hij anderzijds ruimte laat, al dan niet karikaturaal verwoord, voor het geloof in vampiers. Het zal van de lezer zelf afhangen wat doorslaggevend is.
Bij Van Loon zorgen zowel de aparte verhalen als de raamvertellingen voor spanning. Tegelijkertijd zorgt met name de raamvertelling ook voor een kanalisering van die spanning. De kinderen en hun meester die daarin een rol spelen vertegenwoordigen ook bepaalde manieren van voelen en denken van de lezers. Sommigen zijn uitgesproken dapper (Lydia, Richard), anderen zijn uitgesproken bang (Shakir) of geven blijk van minder uitgesproken gevoelens (Berry). Enthousiasme en voorzichtigheid, geloof en twijfel aan wat er in de Andere Werkelijkheid gebeurt, kortom, wat de lezers zelf kunnen voelen en denken wordt hier al ‘voor-gevoeld’ en ‘voor-gedacht’. Dat spel dat Van Loon met zijn lezers speelt geeft hun een uitlaatklep en identificatiemogelijkheden die organisch met de verhalen verweven zijn. | |
‘Andere werkelijkheid en echte werkelijkheid’Beide auteurs schrijven verhalen die niet volledig realistisch zijn, maar naast de echte werkelijkheid ook een Andere Werkelijkheid laten zien. In een interview met Joke Linders verwoordde Paul van Loon dat als volgt: ‘Al mijn verhalen, ook de detectives en de schoolverhalen hebben net iets anders dan alleen maar de werkelijkheid. Realiteit met | |
[pagina 78]
| |
een tikje.’Ga naar voetnoot4 De term Andere Werkelijkheid wordt door Van Loon ook veelvuldig gebruikt in het Griezelhandboek. (Elzenga, 1993) De Andere Werkelijkheid is geen echt bestaande wereld, na of naast de aardse alledaagse werkelijkheid, maar een verhaalwerkelijkheid die tot stand komt door je fantasie te gebruiken. Een van de kenmerken van griezelverhalen is dat er vaak dingen gebeuren, die in werkelijkheid niet kunnen. Doden staan op, afgehakte handen komen tot leven. Je zou het een ‘andere werkelijkheid’ kunnen noemen. Even verder in het Griezelhandboek lezen we: ‘De kunst van het griezelen bestaat er namelijk uit om voor een korte tijd net te doen of het allemaal echt is. Door je fantasie te gebruiken, kun je een griezelverhaal net zo eng maken als je zelf wilt. Voor wie geen fantasie heeft, is een zacht klopje op een deur gewoon een zacht klopje op een deur. Maar voor wie de kunst van het griezelen beheerst, kan dat klopje iets heel anders betekenen. Wie of wat staat er achter die deur?’ (Griezelhandboek, p. 8) Die verhaalwerkelijkheid kan een eigen leven gaan leiden en deel worden van de echte werkelijkheid wanneer mensen in hun eigen bedenksels gaan geloven: ‘In de zestiende eeuw was het geloof in weerwolven heel sterk en dachten mensen dat weerwolven overal waren. Hier gingen verhalen uit de “andere werkelijkheid” over in de werkelijkheid.’ (Griezelhandboek, p. 38) Het verwarren van werkelijkheid en andere werkelijkheid berust op angst en is niet ongevaarlijk. Van Loon is daar heel duidelijk over: ‘Deze vooroordelen kwamen vooral voort uit angst, angst voor alles wat anders is. Dezelfde domme angst waardoor in deze tijd racisme en vreemdelingenhaat overal opduikt. Het lijkt soms wel of we weer in de zestiende eeuw beland zijn.’ (Griezelhandboek, p. 39) | |
De Andere Werkelijkheid als verhaalwerkelijkheid‘De Andere Werkelijkheid is een lege ruimte,’ zegt Eddy C. ‘Pas als mijn meester zijn boek opent, wordt de ruimte gevuld en ontstaat de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt.’ (GB3, p. 212) Onnoval schept al schrijvend zijn eigen universum waarin hij heer en meester is. Vanuit de ‘Andere Werkelijkheid’ probeert hij greep te krijgen op de echte werkelijkheid. Zo probeert hij de kinderen Lydia, Richard, Berry en Shakir in zijn macht te krijgen. | |
[pagina 79]
| |
De dapperste kinderen krijgen een hoofdrol in één van zijn verhalen... ‘Alle figuren waarover ik schrijf, zijn van mij. Dus zij nu ook. En daarom luisteren ze alleen naar mij, legt Onnoval uit aan Shakir, de bangste van de vier. (GB3, p. 210). Omdat Onnoval meent dat hij niets te vrezen heeft van de “schijtluis” Shakir, dringt hij hem geen hoofdrol in een verhaal op. Mede daardoor zal hij de greep op zijn eigen verhaal verliezen.
Voor het bestaan van de “Andere Werkelijkheid” is het boek (dat ook De Griezelbus heet) van cruciaal belang. Onnoval opent het boek en: “FLITS”. Een spierwitte, ronde maan verschijnt uit het niets. Klang! Een poort met ijzeren spijlen, die glanzen in het maanlicht. Aan weerszijden lange, stenen muren. Krekels sjirpen opeens.’ (GB3, p. 213) Als Shakir vraagt waar ze zijn, wijst Onnoval naar de poort. ‘Oh, da's waar ook. Vergeten!’ Snel krabbelt hij met zijn pen wat in het boek. Op de poort verschijnt een vierkant bord, waarin letters gegraveerd zijn: Begraafplaats Rust Zacht. Open van zonsopgang tot zonsondergang.’ (GB3, p. 213-214). Zonder boek bestaat de ‘Andere Werkelijkheid’ ook niet, althans in de delen 2 en 3 van De Griezelbus. Aan het eind van de busrit in deel 1 verandert Onnoval eerst in een weerwolf en in die gedaante scheurt hij het boek doormidden. (GB1, p. 162) In deel 2 vindt Anke het boek - op wonderbaarlijke wijze weer hersteld - op de vloer van de bus. Als ze het boek aan het eind in brand steekt, verbrandt Onnoval daardoor ook. (GB2, p. 228) Voordat de verhalen van De Griezelbus 3 kunnen beginnen, moet Eddy C. het boek uit zijn eigen as laten herrijzen. Het verhaalgegeven van het boek lijkt van deel 2 naar deel 3 logischer uitgewerkt dan in de overgang van deel 1 naar deel 2.
Zoals gezegd wordt niet verklaard hoe in deel 2 het verscheurde boek weer hersteld is en in deel 1 is het niet logisch dat Onnoval als weerwolf - tenslotte een figuur uit de verhaalwereld - een echte bedreiging voor de passagiers vormt.
De centrale plaats die het boek in De Griezelbus inneemt, geeft Van Loon wel de gelegenheid om de lezers ervan wat verhaaltheorie mee te geven. Als Berry aan het eind van het verhaal Het flatgebouw bijna wordt verscheurd door een weerwolf, volgt er een korte verhandeling over het open einde: het verhaal stopt, al had de schrijver | |
[pagina 80]
| |
meer kunnen vertellen. We zullen nooit zeker weten hoe het verhaal dan verder was gegaan. | |
De personagesZowel bij Van Loon als bij Van Reen raken de hoofdpersonen in levensbedreigende situaties verzeild. Ze moeten zich verdedigen tegen bedreigingen van buitenaf. Soms wordt de dreiging op tijd afgewend, andere keren overwint het monster, ook al is het tijdelijk. Bij Van Loon nemen hoofdpersonen soms de plaats van het monster in (De zolderkamer, De antiekwinkel) maar ze worden daardoor zelf nog geen monster. Ze blijven altijd slachtoffers, die hun lot betreuren. Het duidelijkst komt dit naar voren in het verhaal De zolderkamer. Daarin speelt Randy het computerspel DRACULA ONTKETEND. Randy moet telkens keuzes maken om het spel voort te zetten. Als hij voor de keuze staat de rol te spelen van Dracula, Dr. Van Helsing, Seward of Morris, kiest hij voor Dracula. ‘Het mooiste van alles is, denkt Randy, dat hij nu zelf een vampier kan zijn, dat is cool.’ (GB3, p. 46) Deze keuze wordt hem noodlottig want Dracula en hij verwisselen letterlijk van plaats. Ook al wordt hij gedwongen de rol van Dracula echt te spelen, hij blijft Randy. Hij neemt de rol van Dracula over, precies op het moment dat deze een dame wil bijten. Als de dame gaat krijsen, spreekt Randy haar toe: ‘“Niet gillen, alstublieft,’ zegt hij smekend. ‘Ik ben niet wie u denkt.”’ (GB3, p. 51) De afstand tussen monster en slachtoffer blijft hier bewaard.
Bij Van Reen veranderen ook enkele personages in monsters, maar zelf zijn ze niet altijd ongelukkig met deze metamorfose. In het titelverhaal Bloedbroeders verandert Rein in een vampier. Hoewel hij zich daar aanvankelijk hevig tegen verzet, groeit hij als het ware naar deze gedaanteverwisseling toe. Als het eenmaal zover is, werkt hij zelf mee en ziet hij er alleen de voordelen van. ‘Langzaam voelde hij hoe zijn lichaam veranderde. Zijn benen krompen, maar zijn armen groeiden uit tot vlerken. Hij spreidde zijn vleugels en vloog een paar meter, tot op het tafeltje. Fantastisch, hij kon vliegen!’ (BB, p. 33)
Het verhaal Kom je? gaat ook over een metamorfose, maar nu wordt de gedaanteverwisseling aan het eind van het verhaal ongedaan gemaakt. Lientje en Marije worden door de tante van Marije veranderd | |
[pagina 81]
| |
in vampiers die de gedaante van een kraai hebben. ‘Gek, eigenlijk vond ze het helemaal niet erg,’ denkt Lientje op het moment dat ze beseft wat er met haar gebeurd is. Vol overgave stort ze zich op haar taak, als ze haar broer buiten ziet lopen: ‘Samen vlogen ze op de nietsvermoedende Frank af en pikten hem waar ze hem pakken konden: (...) “Net genoeg,” zei Marije tevreden en veegde haar bloederige snavel af aan haar vleugel. “Net genoeg bloed om er weer een paar dagen op te kunnen teren.” “Ja, lekker,” zei Lientje. “Ik wist niet dat Frank zulk lekker bloed had”.’ (BB, p. 67) Dezelfde Frank weet later met zijn katapult de beide kraaien neer te halen, waardoor ze weer veranderen in meisjes. Na haar avontuur vindt Lientje het fijn om weer thuis te zijn, maar er is geen spoor van schaamte of spijt over haar daden als kraai-vampier. Het zou kunnen zijn dat Lientje de jongste van het gezin is en nu kans ziet haar ergernis af te reageren op de ouderen tegen wie ze niet is opgewassen. Ze vindt het niet erg om Franks bloed te drinken, want ‘Hij verdient het. Hij is altijd een pestkop geweest.’ (BB, p. 68) In het verhaal blijkt daar echter niets van. Van echt pesten is al helemaal geen sprake, Frank maakt hooguit een opmerking die Lientje vervelend kan vinden: ‘Bah, vervelende meiden. Doen nog verstoppertje. Net kleine kinderen.’ (BB, p. 63) Het woordje ‘net’ zou overigens kunnen aangeven dat het leeftijdsverschil tussen Frank en Lientje niet zo groot is. Op de lezer maakt Frank zeker geen onsympathieke indruk. Ook als vader naar buiten komt en de kraaien verjaagt nadat die Frank aangevallen hebben, reageert Lientje met: ‘“Ach, vader windt zich altijd zo vlug op,” (...) “Ik ben dat van hem gewend.”’ (BB, p. 67) Al is het interessant dat Van Reen zijn lezers soms door de ogen van de monsters zelf laat kijken, de logica van een aantal verhalen laat te wensen over. | |
Verhaallogica‘Een van de kenmerken van griezelverhalen is dat er vaak dingen gebeuren, die in werkelijkheid niet kunnen. (...) Je zou het een “andere werkelijkheid” kunnen noemen. Een werkelijkheid waarin alles mogelijk is,’ schrijft Van Loon op bladzijde 8 van het Griezelhandboek. In de verhaalwerkelijkheid is veel mogelijk, maar het moet wel kloppen. En op dat punt schieten de verhalen van Van Reen tekort. Lientje en haar vriendin Marije gaan logeren bij een tante van Marije, maar niemand in de familie is blijkbaar verdacht op de afwijking van | |
[pagina 82]
| |
die tante. In De ontvoerde dochter wordt de dochter van een toneelmeester door valse toneelspelers ontvoerd.
De leider van het toneelgezelschap, meester Vertigo, wordt gekneveld in zijn huis achtergelaten en een ander doet zich voor als meester Vertigo. Later in het verhaal blijkt vader de echte meester Vertigo al jaren te kennen, maar hij doorziet de bedrieger niet. Vader weet het toneelgezelschap te achtervolgen, maar als hij meester Vertigo zo goed kent, zou hij toch ook moeten weten waar hij woont. Pepijn, de hoofdpersoon in het verhaal De schat, betreurt het dat karakteristieke herenhuizen plaats moeten maken voor een kantoorgebouw, maar deze gedachte speelt in de rest van het verhaal geen rol meer. Geldzucht is daarin veel belangrijker.
De verhalen van Paul van Loon roepen wat hun geloofwaardigheid betreft veel minder vragen op. De belangrijkste vraag die openblijft is eigenlijk hoe het boek De Griezelbus, dat Onnoval in deel 1 verscheurde, in deel 2 weer hersteld is. Daarnaast is er de dreiging die er van de Andere Werkelijkheid uitgaat op de echte werkelijkheid. Aangezien de Andere Werkelijkheid een fantasiewereld is, zou daar geen bedreiging van uit mogen gaan op de echte realiteit. Toch is Onnoval als weerwolf een reëel gevaar voor de schoolkinderen in zijn bus en met Eddy C. loopt het slecht af nadat de vampier Onnoval hem heeft gebeten. Dat zijn zwakke plekken in de raamvertelling, maar op de logica van de griezelverhalen die daarbinnen verteld worden, valt niet veel af te dingen. | |
VerhaalopbouwDe meeste verhalen worden zowel door Van Loon als door Van Reen recht-toe recht-aan verteld. Dat wil zeggen chronologisch en zonder dat er heel verschillende verhaaldraden worden afgewikkeld of dat er veel van perspectief wordt gewisseld. In dat opzicht stellen ze geen hoge eisen aan de lezers. In enkele gevallen wordt daar van afgeweken. Zo worden in Bloedbroeders de verhalen Het ontvoerde meisje en Padden vanuit het perspectief van verschillende verhaalpersonages verteld. De raamvertelling in De Griezelbus 3 vertelt zelfs 4 verhalen, maar die volgen elkaar op of vloeien uit elkaar voort. | |
[pagina 83]
| |
De raamvertelling begint met de klas van meester Jacques in het Autotron, daaruit maken vier kinderen zich los die vervolgens bij Eddy C. in de Griezelbus belanden, vandaaruit komen zij bij Onnoval in de Andere Werkelijkheid terecht en tenslotte wordt het verhaal verteld van meester Jacques die, nadat hij de andere leerlingen naar huis heeft gestuurd in de Griezelbus terecht komt en vandaaruit de gebeurtenissen in de Andere Werkelijkheid probeert te beïnvloeden.
Bij allebei de auteurs zijn de perspectiefwisselingen typografisch door witregels van elkaar gescheiden, maar bij Van Loon volgen de perspectiefwisselingen elkaar niet zo snel op omdat de betreffende passages doorgaans langer zijn. Eén maal laat Van Loon een perspectiefwisseling vloeiend doorlopen. Onnoval staat op het punt de vier kinderen met een mes te doden. Shakir is het eerst aan de beurt, maar meester Jacques weet hem weg te halen uit de Andere Werkelijkheid. ‘“Best!” snauwt Onnoval. “Goed. Uitstekend. Dus het verhaal is veranderd. Dan zal ik het alleen met jullie moeten doen. Misschien is dat ook genoeg.” Hij grijpt Lydia beet en duwt haar tegen de grafsteen aan. “Jij zult als eerste bloeden op mijn graf!” Knipperend met zijn ogen kijkt Shakir om zich heen. Is hij in de hemel? Of in de hel? Staat daar de duivel met zijn rode, woeste kop voor hem? Niets van dat alles. Het is het bezwete, rode gezicht van meester Jacques dat hij voor zich ziet. (GB3, p. 228-229) De afwisseling van verhalen en perspectieven wordt niet experimenteel gebruikt. Voortdurend wordt ervoor gewaakt dat de lezers te grote hindernissen moeten nemen. Toch kan het voor kinderen met weinig leeservaring en een beperkte leesbelangstelling een eerste kennismaking zijn met de verschillende manieren waarop je een verhaal kunt vertellen. | |
SpanningDe spanning die deze griezelverhalen te bieden hebben, wordt vooral ontleend aan de gebeurtenissen. Meer literaire technieken als perspectiefwisseling en afwisseling van verhaallijnen zijn daaraan ondergeschikt. Vaak wordt de spanning opgewekt door handelingen van de personages die in het normale leven verboden zijn. Ergens inbreken bijvoorbeeld. In Bloedbroeders wordt een inbraak gepleegd in het verhaal De schat. Pepijn beseft dat hij fout zit op het moment dat hij het huis binnendringt. ‘Voorzichtig klom hij naar binnen. Zijn hart bonsde | |
[pagina 84]
| |
in zijn keel. Wat hij nu deed, was niet alleen gevaarlijk, het was ook verboden!’ (BB, p. 53) De spanning wordt opgevoerd als hij in het huis het slachtoffer van een vampier dreigt te worden. De Griezelbus 3 maakt ook van de inbraak gebruik. Arno breekt 's avonds in het zwembad in omdat hij afschrikwekkende wezens in het water heeft gezien. Hij gaat terug om zijn angst te overwinnen, maar dan duiken de vreemde wezens weer op. Een ander procédé is het uit de hand lopen van een onschuldig spelletje. In De zolderkamer en De horrorstudio, beide te vinden in De Griezelbus 3, lopen een computer- en een telefoonspelletje uit de hand. In de meeste verhalen lokt het kwaad kinderen die nietsvermoedend in de val lopen. Deze spanningopbouw is ook het meest kenmerkend voor griezelverhalen. Het kwaad loert op onschuldige mensen die zich met open ogen in de val laten lokken. Met open ogen, want heel vaak stellen ze zich gerust met de gedachte dat het niet waar kan zijn wat ze denken mee te maken.
Als Rein in het titelverhaal van Bloedbroeders tijdens een nachtelijke logeerpartij bij zijn vriend Thomas een enge ervaring heeft gehad, wil hij het liefst snel naar huis: ‘Hij herinnerde zich alles. Thomas die zich over hem heen boog. De lange, scherpe tanden. Vlug klom hij uit de hut en liep naar zijn fiets. “Hé, ga je al weg?” Thomas riep hem na. Hij klom haastig uit de boomhut en kwam naar hem toe. “Ga weg,” riep Rein vol afschuw. “Ik wil je nooit meer zien.” “Wat heb jij ineens?” vroeg Thomas verbaasd. “Je hebt me in de val gelokt,” zei Rein. “Jij akelige vampier.’ ‘Vampier? Ik? Heb je een nachtmerrie gehad?” Een nachtmerrie! Opeens besefte Rein welke onzin hij uitsloeg. Natuurlijk! Een nachtmerrie! Vampiers bestonden immers niet. Dat was bijgeloof van vroeger. Hij stond voor gek. “Sorry,” zei Rein beschaamd. “Ik geloof dat ik een beetje in de war ben.”’ (BB, p. 24-25) De verhaalpersonages blijven steeds heel lang zoeken naar rationele verklaringen voor hun vreemde ervaringen. Pas als het (bijna) te laat is, beseffen de personages wat er werkelijk aan de hand is. Van de lezers wordt hier ook activiteit verwacht. Ook voor hen geldt dat ze waan en werkelijkheid uit elkaar moeten houden. Ze moeten gebeurtenissen en verklaringen daarvoor controleren op geloofwaardigheid en tegelijkertijd moeten ze bij zichzelf nagaan of ze erin gelopen zijn of de in het verhaal aangeboden rationele verklaringen ook zelf al bedacht hadden. De lezer krijgt niet alleen een spannend verhaal, maar leert zo ook iets over zichzelf. | |
[pagina 85]
| |
Behalve dat hij deze intellectuele inspanning moet doen, kan hij zichzelf ook herkennen, althans in De Griezelbus. Daarin zitten allerlei mogelijke reacties verwerkt op griezelverhalen en op verhalen überhaupt. ‘“Ik houd helemaal niet van griezelen.’ fluistert ze tegen Liselore naast haar. ‘Ik geef er ook niets om.’ zegt Liselore zacht, zonder Annabel aan te kijken. ‘Ik ga alleen maar mee omdat ik anders toch de hele avond alleen thuis zit. (...)”’ (GB1, blz. 10-11) Lydia wil in De Griezelbus 3 niets liever dan de hoofdrol spelen in een eng avontuur: ‘“...Lijkt me een waanzinnige kick.” Als Shakir haar waarschuwt voor de gevolgen - Berry en Richard zijn duidelijk aangeslagen na hun belevenissen - zegt Lydia: “Het zijn slappelingen, net als jij,” (...) Maar ik ben niet zoals jullie. Ik wil alles meemaken.”’ (GB3, p. 192-193) Richard is aan het begin van De Griezelbus 3 nog enthousiast over de mogelijkheden die er geboden worden: ‘“Cool,” geeft Richard toe. “Ik wil best nog meer zien, nu ik weet hoe het werkt.”’ (GB3, p. 37) Maar later krijgt hij er genoeg van: ‘“Nee!’ zegt hij ‘We houden ermee op. We hebben wel genoeg gezien van de Andere Werkelijkheid.”’ (GB3, p. 160)
Als Lydia haar hoofdrol krijgt, begint het verhaal met een dialoog tussen haar en haar vader over het lezen van griezelboeken. ‘“Ik dacht dat ik een intelligente dochter met een goede smaak had. Hoe kan ik me zo vergist hebben!”’ (GB3, p. 195) Als er later een monster hun huis binnendringt blijkt dat vader toch iets van het boek heeft opgestoken: ‘“Als een zombie zout proeft, herinnert hij zich opeens dat hij dood is. Dan gaat hij terug naar zijn graf. Dat heb ik gelezen in jouw Griezelhandboek. Saai boek, zeg. Mag ik nu verder slapen?”’ (GB3, p. 203) En aan het eind van De Griezelbus 1 zegt Michiel: ‘“Allemaal onzin,’ ... ‘Allemaal verzinsels. Schrijvers liegen altijd.”’ (p. 168) Door het anticiperen op alle mogelijke lezersreacties en door het inbrengen van wat zelfspot weet Van Loon de opgebouwde spanning weer te ontladen. | |
Het taalgebruikZinsbouw en woordgebruik zijn er in beide boeken vooral op gericht om de lezer zo vlot mogelijk door de verhaalgebeurtenissen te loodsen. Toch proberen zowel Van Loon als Van Reen een eigen stempel op het taalgebruik te drukken door beeldspraak, woordspelingen en jongerentaal te gebruiken. | |
[pagina 86]
| |
De moeilijkheidsgraad van de tekst is zowel in Bloedbroeders als in De Griezelbus 3 AVI-niveau 8, wat betekent dat de gemiddelde zinslengte 10 woorden bedraagt. Door vooral in dialogen te vertellen, houden beide schrijvers de vaart erin en bevorderen ze de identificatie met de personages. Als er al moeilijke woorden gebruikt worden, passen die binnen de context van het verhaal. Van Reen gebruikt in het titelverhaal een aantal tennistermen, want hoofdpersoon Rein is een fanatieke tennisser. Zijn vriend Thomas, die veel van vogels weet, wordt ornitholoog genoemd.
In De ontvoerde dochter, dat in de toneelwereld speelt, vinden we woorden als lichtcabine en coulissen. Van Loon geeft kleur aan zijn taalgebruik door veel te verwijzen naar elementen uit de populaire (griezel)cultuur. Woorden als Batmobiel, Nightmare on Elmstreet, Alien en Starwars verwijzen daarnaar. Ook wordt er gestrooid met namen als Hennie Huisman, Freddy Krueger en Darth Vader. Bij Van Reen komen dergelijke verwijzingen nauwelijks voor, al woont in het verhaal De schat iemand op het adres Faustlaan 13.
Uiteraard brengt het griezelthema een eigen jargon met zich mee: vampier, zombie, wijwater, weerwolf en kruisbeeld, bijvoorbeeld. De gebruikte beeldspraak sluit nauw bij het griezelen aan. Bij Van Reen zegt een bejaarde vampier als hem gevraagd wordt of hij niet liever in een bejaardenhuis zou wonen: ‘“Ik ben mijn hele leven op mezelf geweest. Elke dag al die mensen om me heen, ik zou het doodeng vinden. Bovendien houd ik meer van jonge mensen dan van die bloedeloze oudjes.”’ (BB, p. 75) Van Loon merkt over de chauffeur van de griezelbus, het skelet Beentjes, op dat hij een dodelijk gevoel voor humor heeft. (GB3, p. 134) Van Loon speelt ook met eigennamen die hij een dubbele bodem geeft - horrorstudio Van der Einde, Beentjes - of in een anagram verwerkt: Onnoval, Nol van Lapou, E.D. Tinbert. Van Loon hanteert bovendien aan de reclame ontleende slogans als Sla deze week een slaatje uit onze kroketten. (GB3, p. 29)
Tenslotte onderscheidt het woordgebruik in De Griezelbus 3 zich in het veelvuldig voorkomen van jongerentaal. Woorden als shit, schijtluis, zeikerd en getver karakteriseren het taaleigen van de personages. Bij Van Reen blijft alles in het nette. Zelfs in levensbedreigende situaties tonen de personages beheerste emoties. In Het schilderij, bijvoor- | |
[pagina 87]
| |
beeld. ‘Het hele gezelschap stond op van tafel. Voetje voor voetje schuifelden ze naar Roel en Imke toe, de prins voorop. “Wat willen ze van ons?” fluisterde Imke. “Als ze echt oud zijn ...” Roel kon niet verder spreken. “Precies, jongen,” zei de prins. “Wij zijn de heersers van het rijk van de duisternis.”’ (BB, p. 83) Op jongere lezers zullen de beeldspraak en de jongerentaal meer indruk maken dan op oudere lezers. Voor hen zal die te gezocht zijn. Ervaren lezers zullen meer plezier beleven aan het spel dat Van Loon met eigennamen speelt. Het lijkt er misschien op dat Van Loon en Van Reen het zich gemakkelijk maken door te kiezen voor nogal voor de hand liggende beeldspraak. Gerard Steen heeft er echter op gewezen dat lezers in de leeftijd van 8 tot 13 jaar voor beeldspraak niet zo gevoelig zijn. ‘Interessant is het feit dat jonge kinderen rond de 8 de z.g. letterlijkheidsfase ingaan: ze vermijden metaforisch taalgebruik waar mogelijk. Met de puberteit begint de aanvaardbaarheid van metaforen weer toe te nemen.’Ga naar voetnoot5 Aangezien Bloedbroeders en De Griezelbus 3 geschreven zijn voor kinderen in die leeftijdsgroep is veel aandacht voor beeldspraak niet zinvol. | |
VisieDe verhalen van Van Reen en Van Loon spelen zich af in onze eigen tijd, maar de verhaalstof is vooral ontleend aan het verleden, aan de 19e eeuwse gothic novel. De bedreigingen worden heel realistisch en met veel details neergezet. In dat opzicht wordt de kinderziel niet gespaard. Meestal lopen de verhalen goed af, dat wil zeggen: het monster wordt verslagen, de hoofdpersoon verandert in een monster, maar vindt dat zelf niet erg of het verhaal wordt afgebroken en heeft dus een open einde. De techniek van het open einde wordt alleen door Van Loon gehanteerd en kent bij hem twee vormen: de hoofdpersoon wordt op tijd uit het verhaal gehaald, of de hoofdpersoon wordt er te laat uitgehaald. In het laatste geval staat een goede afloop niet vast. In de meeste gevallen waarin het monster niet verslagen wordt, blijft er toch een geruststellende indruk bij de lezer achter. Dat komt omdat je je hebt ingeleefd in de hoofdpersoon en als de hoofdpersoon zelf | |
[pagina 88]
| |
vrede heeft met een bestaan als monster ben je bereid dat te accepteren.
Hoewel personages en omstandigheden duidelijk modern zijn, revitaliseren Van Reen en Van Loon vooral oude verhaalstof. De conventies daarvan zijn op zich bekend, maar voor kinderen relatief nieuw. De verhalen zijn daardoor wel spannend, maar niet echt bedreigend. In De Griezelbus 3 worden voor het eerst ook de gruwelijke kanten van de moderne techniek getoond. De Griezelbus zelf is van een opgekalefaterde oude brik omgetoverd in een wonder van computertechniek. Via beeldschermen en virtual-reality-attributen wordt er gecommuniceerd met de Andere Wereld. Slechts in twee verhalen worden de verschrikkingen van de vooruitgang getoond als het hoofdpersonage niet meer met de computer speelt, maar de computer met hem en als een telefoonspelletje naar aanleiding van een televisieprogramma uit de hand loopt. Het zou interessant zijn om te zien wat er gebeurt als Van Loon deze lijn zou voortzetten. Wanneer leuke dingen als computers en de televisie monsterachtige vormen gaan aannemen komt de bedreiging wel erg dichtbij. Dan moet je overal voor op je hoede zijn. Nu zijn de meeste monsters in de verhalen nog zo onwerkelijk dat je je daar niet druk over hoeft te maken. | |
Mogelijke verklaring voor de populariteit van griezelboekenEen voor de hand liggende verklaring voor de populariteit van griezelboeken is dat ze inspelen op een bij een deel van het lezerspubliek bestaande behoefte aan spanning en avontuur. ‘Dertig jaar lang ben ik met jongens van veertien tot zestien jaar naar de schoolbib getrokken. “Meneer, weet je geen goed boek voor mij.” “Wat bedoel je met goed?” Steevast was het antwoord ofwel “spannend” ofwel “om te lachen”,’ schrijft Ed Franck in Leesgoed.Ga naar voetnoot6 Ook Tellegen en Catsburg concluderen dat een belangrijke groep kinderen in de eerste plaats een boek pakt vanwege de behoefte aan opwinding tijdens het lezen.Ga naar voetnoot7 Zowel Van Reen als Van Loon bieden hun lezers spanning, vooral Van Loon voegt daar humor aan toe. | |
[pagina 89]
| |
Anita Kooijman zei al dat het aanbod aan enge fantasieverhalen pas de laatste jaren gegroeid is en Aloys Paul merkte op dat daar een heel nieuw lezerspubliek op af komt. De liefhebbers van op de realiteit gebaseerde gruwelverhalen, ‘zielige boeken’, komen volgens Anita Kooijman al langer aan hun trekken. Dat de realiteit soms beangstigender kan zijn dan de fantasie vertelt Paul van Loon in zijn interview met Joke Linders: ‘Zo hoorde ik van een meisje dat ze door het lezen van De Griezelbus haar angst voor het donker kwijt was geraakt. En dat kan ik wel begrijpen. In dit soort literatuur wordt angst tastbaar en hanteerbaar. Je sluit de angst op in een boek dat je vervolgens dichtklapt. Dat geldt niet voor realistische verhalen als Blauwe plekken van Anke de Vries. Ik heb grote waardering voor dat verhaal en tegelijk heb ik er moeite mee. 't Is me te heftig en dat maakt het bedreigend.’ (a.w., p. 468)
In de Rosmalense bibliotheek verwoordde een zesjarige het als volgt: ‘De boeken van Paul van Loon zijn niet eng, want het is toch niet echt.’ Voor een aantal lezers zijn gruwelijkheden beter te verwerken via fantasieverhalen, ook al zijn het vrij harde verhalen, dan via realistische verhalen. Van Reen en Van Loon hebben die lezersgroep veel te bieden met hun spannende verhalen waarbij ze literaire vormgeving niet helemaal uit het oog verliezen. Van de lezers wordt niet gevraagd het verhaalverloop te reconstrueren, dat ligt kant en klaar, maar het doorzien van schijn en werkelijkheid doet wel een beroep op de activiteit van de lezer. Er doet zich wel een probleem voor als de liefhebbers alles op dit gebied al gelezen hebben. Maken ze dan de overstap naar Stephen King, naar andere genres en schrijvers of vallen ze in een gat? Blijkbaar zijn veel mensen bereid om te lezen als ze maar boeken vinden die bij hen passen. Ze zijn er dan zelfs niet meer van los te scheuren.
Een mooi voorbeeld daarvan hoorde ik van Marijke Russ-van Mook van het Autotron waar sinds de zomer van 1996 de Griezelbus in het echt te bewonderen valt. Een journaliste moest daarover een artikel voor haar krant schrijven en had een kind meegenomen. Dat kind kende de boeken van Paul van Loon niet, maar gelukkig had het Autotron er een paar. Toen het kind eenmaal aan het lezen was, raakte het zo verdiept in het boek dat het met moeite naar de echte Griezelbus te slepen was. | |
[pagina 90]
| |
LiteratuurEd Franck: Ha ha in adolescentenland, uit Leesgoed, (1996), nr. 4 Joke Linders: Realiteit met een tikje, uit Literatuur zonder leeftijd, jg. 10, nr. 40 Gerard Steen: Metafoor, taal en literatuur: aspecten van ontwikkeling en socialisatie. In: Andringa, E. en D. Schram (red): Literatuur in functie, Bohn, Stafleu, Van Loghum, Houten 1990 Saskia Tellegen en Ineke Catsburg: Waarom zou je lezen? Wolters-Noordhoff, Groningen 1987 |
|