Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Critici over het bekroonde boekPeter van den HovenGa naar voetnoot1Boeken met een uitroepteken achter de titel roepen niet zelden argwaan op. Ze behoren niet tot mijn favoriete lectuur, omdat achter dit leesteken meestal een auteur schuilgaat, die de lezer meer toespreekt dan aanspreekt. Het verhaal blijkt dan ook vaak behept te zijn met een meer of minder moralistische gezindheid, veroorzaakt door een neerbuigende toonzetting of een (be)lerende inhoud, uitgedrukt in een voorspelbare verhaalstructuur en een kleurloze, onpersoonlijke stijl. Een bepaald soort kinderboeken blijft daar chronisch last van houden. Dat bij Iep! van Joke van Leeuwen die argwaan nauwelijks manifest wordt, heeft te maken met de reputatie van de auteur: uit al haar werk, zowel voor kinderen als voor volwassenen, spreekt een wonderlijk associatieve en creatieve kunstenaarsgeest, die regelmatig met de schrijfster op de loop gaat en ervoor zorgt dat vooropgezette bedoelingen, zo die al aanwezig mochten zijn, resoluut de pas afgesneden en onschadelijk gemaakt worden. Van Leeuwens manier van schrijven heeft iets van een slangemens, die zich in de meest onvoorstelbare bochten kan wringen: verbluffend lenig, onwaarschijnlijk soepel, soms onnavolgbaar en met bedrieglijk speels gemak. Haar verhalen, maar ook haar tekeningen (zoals onder andere blijkt uit de experimentele literaire strip De wereld is krom maar mijn tanden staan recht, waarvoor ze in 1996 genomineerd werd voor de Gouden Uil) zijn ontstaan uit woekeringen van een hoogst persoonlijke, eigengereide (teken)taal, die zich bij voortduring verzet tegen traditionalisme en conservatisme in inhoud en stijl.
Het leesteken uit de titel moet overigens letterlijk verstaan worden: als een teken van een uitroep. ‘Iep! Iep!’ zijn de eerste klanken van een merkwaardig wezentje, dat het midden houdt tussen een meisje en een vogel. Ze wordt onder een struik gevonden door Warre, een vriendelijke vogelaar, en zijn lieve vrouw Tine, die het zorgzaam in | |
[pagina 14]
| |
hun midden opnemen, vertroetelen en naar beste vermogen proberen groot te brengen. Een fladderend mensdiertje of diermensje, zo weggevlogen uit het vogelboek van Warre. Mens of vogel, ze zijn het er niet over eens, en dat doet er al gauw niet meer toe, want ze gaan houden van dit unieke schepsel met beentjes en een hoofdje als een mens, maar vleugeltjes in plaats van armen. Vogeltje, want zo wordt ze in eerste instantie genoemd, praat en piept tegelijk. Dat leidt ertoe dat haar naam gewijzigd wordt in ‘Viegeltje’. Ze eet graag torretjes, maar weet ook duidelijk te maken dat ‘un bieteriemetje mit piendekies’ er best in zal gaan. De lezer maakt kennis met Viegeltjes bijzondere doen en laten door de ogen van Warre en Tine, haar ‘piepie en miemie’, maar kan zich dus niet echt in haar binnenwereld inleven. Dat perspectief vanuit volwassen personages (al dragen Warre en Tine een hoge mate van onaangetaste kinderlijkheid met zich mee), is in het werk van Van Leeuwen vrijwel afwezig, maar hier is het zeer functioneel: het zet de lezer in de rol van liefhebbende verzorgers die alles over hebben voor hun kind (mens of dier), maar moeten ervaren dat elk wezen uniek en uiteindelijk niet echt te doorgronden is. Zo heeft Viegeltje de steeds terugkerende onbedwingbare lust de wijze wereld in te vliegen, ook al doet ze Warre en Tine daar verdriet mee, want die leven permanent in angstige bezorgdheid en willen haar zo graag bij zich houden. Voordat Viegeltje definitief uit het boek verdwijnt, vliegt ze her en der een raam binnen, en maakt ze kennis met allerlei mensen, zoals het eenzame meisje Loet en het bange jongetje Bor, die allemaal op hun manier onder de indruk raken van deze bijzondere ontmoeting. Zo zorgt ze er als vanzelf voor dat Warre en Tine op hun queeste vergezeld worden door steeds meer medezoekers, jong en oud, die iets wezenlijks hebben herkend in dit unieke verschijnsel. Daarmee krijgt het verhaal iets van een zwaan-kleef-aan structuur: het stapeleffect versterkt de samenhang tussen de afzonderlijke gebeurtenissen die elkaar bij de hand nemen en aldus ook de lezer achter Viegeltje aansturen.
Joke van Leeuwen heeft Viegeltjes avonturen verwoord in een heel verrassende, geestige taal, die nog het best te omschrijven is als ieps: vol geinige observaties, gekke invallen, diepzinnige overpeinzingen en beeldende woordspelingen. Het verhaal bevat heerlijke beschrijvingen zoals deze: ‘Hij was een beslommerd man en zo zagen zijn hoofd en zijn broeken er ook uit.’ Ergens anders wordt ‘macaroni met ham en haast’ | |
[pagina 15]
| |
gegeten. Soms levert haar neiging tot het vormen van neologismen prachtige contaminaties op, zoals in ‘horstel’, een samentrekking van hotel en herstellingsoord (‘van als je ergens heel erg moe van bent geworden’). En aan anderen uitleggen wie of wat je precies zoekt als je op zoek bent naar Viegeltje is niet bepaald eenvoudig, maar levert wel sprankelende dialogen op: ‘Ik dacht dat ik het kon zeggen, zonder het echt te zeggen’, zegt Tine na alweer een aandoenlijke poging, ‘maar zoals ik het zeg, zegt het de mensen niks’. Het knappe van Van Leeuwens taal is, dat die de lezer daarmee juist heel veel zegt. Zonder het echt te zeggen. In Iep!, zoals in vrijwel alle (jeugd)boeken van deze auteur, zijn woorden dan ook niet genoeg. De vele zwart-wit tekeningen zijn geen aan de vertelling toegevoegde illustraties, maar vormen een wezenlijk verhalend element, waarbij het onderscheid tussen taal en beeld is opgeheven. Als ze dat nodig vindt, en dat is gelukkig vaak het geval, vertelt Van Leeuwen dus een bepaalde gebeurtenis of passage in de vorm van tekeningen, die van de lezer een kijker maken. Tekst en beeld zijn zeer nauw op elkaar betrokken, versterken of becommentariëren elkaar. Kennismaking met haar boeken betekent heel vaak: door woorden (heen) leren kijken, een andere nieuwe beeldtaal (be)proeven, lezen met je ogen op steeltjes.
Ondertussen nodigt Iep! tussen de vele amusante regels en tekeningen uit tot reflectie: wie of wat is Viegeltje, waar staat ze voor, kortom wat zegt ze eigenlijk? Er lijken me - het begin van deze bespreking indachtig - meer interpretaties mogelijk en die meerduidigheid vormt juist de kracht van het verhaal. Het kan bijvoorbeeld gelezen worden als een unieke verbeelding van de relatie tussen kind en ouders en het proces van grootgroeien dat leidt tot losmaking, afscheid nemen, uitvliegen. Maar het is ook het verhaal over de ongrijpbare en onbegrijpelijke grenzen tussen mens en dier, die waarschijnlijk dichterbij zijn en vaker worden overschreden dan we beseffen. Viegeltje zal, denk ik, bij elke lezer op een andere manier naar binnen vliegen, om daar een dialoog te beginnen die voor iedereen verschillend kan zijn. En misschien is daarmee ook een van de belangrijkste essenties van dit boek aangegeven. Viegeltjes in het echt vliegen op den duur weg, omdat ze een onbenoembare innerlijke drang moeten volgen, naar het zuiden bijvoorbeeld, hoeveel pijn dat ook doet en hoezeer je dat aanvankelijk wilt belemmeren en voorko- | |
[pagina 16]
| |
men. Maar, als duidelijk is dat het niet anders kan, - dat het leven nu eenmaal zó is en niet anders, resteert er een heilzame troost die, op de voorlaatste bladzijde van het boek, door Warre en Tine wordt begrepen: ‘Viegeltjes kon je niet houden, behalve in je gedachten.’ Met iets mooiers kun je als lezer niet achterblijven. | |
[pagina 17]
| |
Selma NiewoldGa naar voetnoot2Joke van Leeuwen tekent in de inleiding op Iep! met drie lijnen het landschap waarin het verhaal zich afspeelt. De levens van de hoofdpersonen raken elkaar - net als die gebogen lijnen - even aan. Aan het eind van het verhaal valt de verbinding weg. Er zijn opnieuw drie lijnen; ieder gaat zijn eigen weg. Iep! is een ontroerend verhaal over het loslaten van een kind door ouders of verzorgers. Een man en een vrouw houden zielsveel van iets dat nog het meeste lijkt op een mensenkind. ‘Alleen, het had veren in plaats van kleren. En waar de armpjes hoorden te zitten, daar zaten twee vleugels. Echte.’ Warre heeft het vogelmeisje gevonden toen hij met zijn verrekijker op pad was om vogels te bekijken. Hij en zijn vrouw, Tine, ontfermen zich over haar. Ze zijn zich er terdege van bewust dat Viegeltje niet helemaal klopt. Uit angst dat andere mensen zouden denken dat het meisje een engeltje is en haar van alles en nog wat zouden vragen, camoufleren ze haar vleugels. Ze proberen Viegeltje zoveel mogelijk mensendingen te leren, zodat ze zich zal kunnen handhaven. Veel te vroeg naar Tine's zin vliegt Viegeltje uit. ‘Ze weet nog niet eens hoe ze een eitje moet bakken. En ik had haar nog zoveel leuke liedjes willen leren die ik weet.’ Wanhopig gaat ze met Warre op zoek om in ieder geval afscheid te kunnen nemen. ‘Omdat het helpt als je dag kunt zeggen.’ Reizen en zoektochten komen vaker voor in het werk van Van Leeuwen. Magnus gaat in De metro van Magnus op weg om een rolletje plakband te halen en maakt een avontuurlijke reis in de door hem getekende metro. In Deesje zwerft een meisje door een grote stad op zoek naar haar tante bij wie ze zou logeren. En de hoofdpersoon in Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden is bijna altijd onderweg. Bobbel en Deesje zijn eigenzinnige buitenbeentjes. Ook Viegeltje voldoet niet bepaald aan de norm, maar haar denk- en belevingswereld blijft voor de lezer verborgen. De enige zin met betekenis die ze kan uitbrengen is: ‘Ik miet un bieteriemetje mit pindekies.’ De verhaallijn loopt bij Van Leeuwen nooit recht van het begin naar het eind. Haar schrijfstijl is levendig en associatief. Meer dan | |
[pagina 18]
| |
eens borduurt ze voort op een bepaald idee, de ene gedachte roept de andere op en deze lijken over elkaar heen te buitelen. Ook woordspelletjes kenmerken haar werk. Van Leeuwen heeft een grafische opleiding gevolgd. Wat ze makkelijker in beeld kan brengen dan onder woorden, tekent ze. Die illustraties onderbreken de tekst en nemen het verhaal over. Wie de plaatjes niet goed bekijkt, mist soms een deel van het verhaal. Alleen in het vorig jaar verschenen De wereld is krom maar mijn tanden staan recht zijn de tekeningen belangrijker dan de tekst. Iep! sluit in alle opzichten aan bij het eerdere werk van Van Leeuwen. Ondanks het serieuze onderwerp zit ook dit verhaal vol humor. De satirische beschrijving van het verblijf van Warre en Tine in een hostel, een soort hotel waar mensen kunnen uitrusten die ergens heel moe van geworden zijn, is bijna kolderiek. Intussen is het gezelschap uitgebreid met mensen die Viegeltje hebben ontmoet. Ook het aan haar lot overgelaten meisje Loetje en de mensenredder die zich mislukt voelt, willen Viegeltje nog één keer zien. Allemaal weten ze diep in hun hart dat niemand haar vast kan houden. Viegeltje zal uit moeten vliegen om zichzelf te kunnen zijn. | |
[pagina 19]
| |
Joke LindersGa naar voetnoot3Een kenmerk van klassieke verhalen als Alice in Wonderland, Pinokkio of Minoes is dat de gewoonste dingen op een ongewone manier verteld worden. Zo ontdekt Alice door haar voortdurend krimpen en groeien dat maar weinig mensen en dingen zijn wat ze lijken te zijn. Pinokkio ervaart aan den lijve of beter aan zijn neus dat liegen niets oplevert. En Minoes kan pas na een reeks van intriges kiezen voor een bestaan als dame. Joke van Leeuwen hanteert vergelijkbare principes. Haar hele werk is doortrokken van vrijheidsdrang, van ruimte opeisen voor de mens zoals hij is. Dat speelt in Deesje en in Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden, het blijkt ook uit haar non-conformistische tekeningen, haar gedichten voor volwassenen, haar eerste leesboekjes én uit haar nieuwste creatie: Iep!. Iep is een wezen met vleugeltjes en met pootjes. Pootjes die erg op beentjes lijken. Kleine beentjes met kleine teentjes en ‘kleine nageltjes op die teentjes en een klein pietseltje aarde onder die nageltjes op die teentjes aan die beentjes.’ Een engeltje uit de hemel, denken Warre en Tine. Een vondeling die half mens en half vogel is. Maar het ademt en zegt ‘Iep’. Omdat Tine en Warre al zo lang naar een kindje verlangen, besluiten ze hun Vogeltje of Viegeltje - het kan alleen maar ie-klanken uitstoten - te houden en heel goed voor haar te zorgen. Dit oorspronkelijke gegeven is het begin van een even filosofisch als geestig verhaal over de wonderen van de schepping, de noodzaak van belangeloze liefde en de drang je eigen weg te volgen. Voor Tine en Warre heeft die drang pijnlijke consequenties, want als Viegeltje op een dag naar het zonnige zuiden trekt zonder ‘dag’ te zeggen, kunnen ze dat maar moeilijk begrijpen. Hadden ze daarom zo goed voor hun Viegeltje gezorgd? Omdat ze hun kindje zo missen, gaan ze haar zoeken. Onderweg komen ze de vreemdste vogels tegen: een meisje met een altijd drukke vader, een mensenredder en een jongen die altijd aan spoken en geesten moet denken. Ook dat reizen en trekken is kenmerkend voor klassieke verhalen. Want een zoektocht leidt noodzakelijkerwijs tot ontmoetingen, ontdekkingen en avonturen. Door de confrontatie | |
[pagina 20]
| |
met andere dolenden komen Warre en Tine er achter dat je alleen daar kan zijn waar je hoort. Voor Viegeltje is dat het warme zuiden, voor Tine het Noorden waar ‘het best warm kon zijn als het niet koud was’ en Warre voelt zich het gelukkigst als hij in de verte kan turen. Mooi is de ijzersterke logica waarmee de tweesoortigheid van Iep geaccepteerd wordt. ‘Loetje had in haar eigen land nog nooit iemand gezien met vleugels. Maar het verbaasde haar niets dat het bestond. Ze wist van de televisie dat er mensen waren die van een man een vrouw konden maken en andersom. En dat ze perziken en pruimen helemaal door elkaar heen konden laten groeien. En misschien bijvoorbeeld ook wel bessen en appels. Dan kreeg je beppels of bapsels of zoiets.’ Als weinig andere auteurs slaagt Joke van Leeuwen er telkens weer in de mogelijkheden van de taal en van de kinderlijke logica uit te buiten tot een kunstwerk dat op trommel- en netvlies blijft hangen. Als verzameling vreemde gebeurtenissen én ideeën is Iep! van een adembenemende schoonheid. Niet in het minst door de afwisseling van tekst en tekeningen. Die laatste gaan verder waar de woorden ophouden en vormen een even vanzelfsprekend als uitdagend onderdeel van het verhaal. Door een boek als Iep! ga je vanzelf van lezen houden. Alles er aan is verrassend, geestig en oorspronkelijk. Tussen de absurditeiten door krijgt de lezer begrip voor de rare snoeshanen van deze wereld en gaat hij misschien ook een beetje meer van zichzelf houden. Wie zoveel in een even helder als spannend verhaal kan uitdrukken, mag zich de schepper van een klassiek kinderboek noemen. Zo'n boek had ik als kind graag willen lezen, omdat het je fantasie in werking zet. Als volwassene heb ik er niet minder van genoten. | |
[pagina 21]
| |
Bregje BoonstraGa naar voetnoot4Joke van Leeuwen is een vrouw van weinig woorden. In combinatie met een snelle tekenpen en een grillige geest maakt haar dat bij uitstek tot een auteur voor kersverse lezers. Als iets te ingewikkeld is voor woorden, tekent ze het en wanneer de bruikbare woorden op zijn, gaat ze een beetje goochelen. Dan blijkt het zwart-witte beest dat ‘bie’ zegt, geen koe maar een kie en dat is weer eens heel iets anders. Ook in haar verhalen van langere adem - Deesje (1985) en Het verhaal van Bobbel (1987) -, zijn de sporen van Van Leeuwens minimal writing terug te vinden. Direct op de eerste bladzijde zit de lezer midden tussen de meest merkwaardige personen, die dito avonturen tegemoet gaan. Over het menselijk bestaan worden snelle, rake vaststellingen gedaan. Figuren zie je in één zin voor je: ‘Hij was een beslommerd man en zo zagen zijn hoofd en zijn broeken er ook uit’ (een te drukke vader). Maar het meest eigene is Van Leeuwens onvoorspelbaarheid. Je hebt geen flauw idee wat zich achter de bocht van de volgende zin verborgen houdt. Haar nieuwste boek laat Joke van Leeuwen ontstaan uit bijna niets: ‘Neem drie lijnen. Buig ze een beetje om. Schuif ze tegen elkaar. En hier is het landschap waarin dit verhaal begint.’ Onder elk zinnetje zie je de lijntjes van plaats veranderen. Ook de titel heeft weinig om het lijf: Iep! Het is het eerste woordje dat de kleine hoofdpersoon uitspreekt. Ze lijkt familie van eerder genoemde kie, want later zegt ze ook ‘piepie’ en ‘miemie’ of ‘ik miet un bieteriemetje mit pindekies’, en ze heet Viegeltje. Ze wordt gevonden onder een struik en aangezien voor een gevallen engeltje. Maar nee: ‘Dit was een vogel in de vorm van een meisje. Of een meisje in de vorm van een vogel. Of iets daartussenin.’ Liefdevol ontfermt een kinderloos echtpaar zich over haar. De pleegouders hebben het niet eenvoudig: hoe houden ze het afwijkend gedrag van hun vondeling verborgen voor de buurt, hoe leer je een gevleugeld mensenkind eten met mes en vork en vooral, hoe verhinder je haar weg te vliegen? Dat lukt natuurlijk niet. Het vogelmeisje ontsnapt door een wc-raam, zaait verwarring en onrust in een wereld die van Viegeltjes | |
[pagina 22]
| |
geen weet heeft en ook geen plaats voor ze heeft. Vanaf dat moment - ongeveer op een derde van het boek - ontsnapt ook het verhaal uit het kader dat de auteur leek te hebben aangebracht: de (machts)verhouding tussen ouders c.q. volwassenen en kinderen, ook in Van Leeuwens eerdere werk een terugkerend thema. Binnen de beslotenheid van hun huis raken de nieuwbakken vader en moeder aandoenlijk in de war over het gedrag en de verlangens van hun ongewone spruit. Je voelt de spanning groeien, want er worden letterlijk en figuurlijk verschillende talen gesproken en dat moet een keertje fout gaan. Na Viegeltjes vlucht echter laten vreemde gebeurtenissen en figuren de vertelling uitwaaieren tot een vrolijk avontuur, dat naar behoefte langer of korter had kunnen worden. Ook al is de toon luchtig en de vorm grappig, Van Leeuwen zet ernstig in: krijgt iemand die een beetje anders is, de vrijheid om zijn vleugels uit te slaan? Door de geschiedenis te veel te laten verlopen, wordt dat vliegen mij net iets te fladderig. | |
[pagina 23]
| |
Aukje HoltropGa naar voetnoot5Zo superrealistisch als de boeken van Rita Verschuur zijn, zo fantastisch zijn de wezens/kinderen die Joke van Leeuwen beschrijft. De nieuwste heldin is Iep!, over een vogelachtig meisje, dat toevallig terechtkomt bij mensen die haar lief vinden en niet zo gek opkijken van een kindje met geen armpjes maar vleugels, en een spraakgebrek waardoor ze geen mamma kan zeggen, maar miemie. ‘Iep’ is het eerste woordje van Viegeltje, zoals Warre en Tine hun vogelmeisje noemen en dat lijkt nog het meest op het schreeuwende geluidje op sommige computers. Maar de computerwereld is heel ver verwijderd van de wereld waarin Viegeltje is terechtgekomen. Warre is vogelkenner en Tine is gewoon een lieve moeder die zich zo goed mogelijk inleeft in de rol van moeder van iets als een Viegeltje. Natuurlijk vliegt Viegel weg, komt dan terecht bij zo'n ondernemend kind waar Joke van Leeuwen vaker over schrijft, verdwijnt weer, en uiteindelijk is een heel aantal aardige, bezorgde, wonderlijke mensen naar haar op zoek. Ze komt terecht, al vliegt Viegeltje uiteindelijke toch wel de wijde wereld in, maar zo is het leven en Tine en Warre hebben het zo zien aankomen. Iep! is mooi en grappig geschreven - en niet te vergeten ook heel bijzonder geïllustreerd door Joke van Leeuwen - het is een avontuurlijk verhaal en het gaat om wonderlijke bijzondere wezens. Maar het bijzondere is dat Viegeltje heel ontroerend is en alle emoties die ze oproept bij de mensen die ze tegenkomt eigenlijk heel geloofwaardig zijn. Hoe gek het ook klinkt. | |
[pagina 24]
| |
Jant van der WegGa naar voetnoot6De wonderen waren de wereld nog niet uit. Dat ontdekt een van de figuren uit het boek Iep! van Joke van Leeuwen. Je verwonderen over alles wat er om je heen gebeurt, zoals een kind, het is een belangrijke eigenschap voor kinderboekenauteurs.
In Iep! van Van Leeuwen gaat het niet om eigen herinneringen. Hoewel, waarom zou ook je fantasie niet deel kunnen uitmaken van je herinneringen? Nuchter beschouwd kan een hoofdfiguur als het kleine meisje met vleugels niet bestaan. In de werkelijkheid van het verhaal bestaat ze echter wel terdege. Immers, de wonderen waren de wereld nog niet uit. Zelfs de nuchtere redder moet dat erkennen. In een prachtige scène aan het eind van het verhaal ziet hij tenslotte dat fantastische wezentje dat ze steeds hebben proberen te redden: ‘Zo, met het licht van de volle maan achter haar, leek ze echt op een engeltje. De redder lag te kijken. Niets bewoog aan hem. Dit engeltje was dichtbij en onbereikbaar. Hij wist het nu zeker. Er was geen opgegeten meisje en de wonderen waren de wereld nog niet uit.’ Het wezentje is door vogelliefhebber Warre onder een struik gevonden. Hij neemt haar mee naar huis, waar Warre's vrouw Tine warmte in haar bestaan geeft. Maar voor Viegeltje helemaal is ingenesteld, vliegt ze weg en gaan de beide mensen op zoektocht. Onderweg sluiten anderen zich bij hen aan, waar het kind dezelfde warmte heeft verspreid. Steeds vinden ze sporen van haar, tot ze haar tenslotte weer onder een struik vinden, deze keer aangeschoten door jagers. Zo heeft het verhaal een mooie afronding gekregen, al moeten ze later erkennen, dat je ‘viegeltjes niet (kon) houden, behalve in je gedachten.’ Niet alleen de tekst is daarmee afgerond, ook het getekende landschap van het begin valt uiteen in de lijnen waarmee het startte. Joke van Leeuwen illustreert haar boeken zelf. Daardoor kan ze de prenten in het verhaal laten meespelen. Vaak fantaseert ze op een bepaald gegeven van de tekst door. Gek lijkt ze daarbij te zijn op verschillende keuzemogelijkheden. Zoals bijvoorbeeld alles wat je kunt zien in | |
[pagina 25]
| |
een paar bengelende benen over een dakgoot. Het heerlijke aan de verhalen van Van Leeuwen zijn alle zijwegen die toch altijd weer bij de hoofdweg uitkomen. Een boek om van te genieten. | |
[pagina 26]
| |
Lieke van DuinGa naar voetnoot7‘Vogeltje ging op de grond zitten. Haar koppie werd weer rood. Tine en Warre keken aandachtig toe. Iets werd van binnen voorbereid. Een ballonnetje van letters dat eruit zou ploffen. Een zuchtje lucht in de vorm van een woord. Het kwam er aan. Ze werd helemaal gespannen. Ja, daar kwam het. “Miemie!”’ Woorden worden bij Joke van Leeuwen (44) geboren, gemaakt, zoals hier in haar nieuwe kinderboek Iep!. Geen kinderboekenschrijver legt zo sterk de nadruk op de maakbaarheid van woorden, van taal, als zij. Taal is communicatie, zeker, maar allereerst is taal voor haar een universum waarin de schepping nog niet af is. De gaafste ontdekkingen zijn mogelijk. Er zijn fossiele woorden: als je de aangroeisels aan oude betekenissen er afhaalt en ze schoonpoetst, blinken ze als nieuw. En zijn al spelend zeer veel nieuwe woorden te maken. Dat is wel nodig ook, want, zo staat in Iep!, er is nog zoveel waarvoor geen woorden gemaakt zijn. Spelenderwijs stelt Joke van Leeuwen de relatie taal en werkelijkheid aan de orde in dit boek. Dat deed ze eerder al, bijvoorbeeld in het mysterieuze Wijd weg (1991) en in Dit boek heet anders (1992), zij het met andere accenten. In Wijd weg zijn veel beelden ontleend aan het voelen in plaats van aan het zien (‘jeukend eerlijke stof’, ‘krimpend kout water’). In Dit boek heet anders worden standaarduitdrukkingen letterlijk genomen, hetgeen de lezer noopt zich te realiseren hoezeer zijn of haar manier van lezen cultureel voorgeprogrammeerd is. En in Iep! staat vooral de subjectiviteit van het menselijk waarnemen en interpreteren op de voorgrond. Dat klinkt ingewikkeld maar is het niet; Joke van Leeuwen gaat heel speels met de taal om.
Van deze drie kinderromans is Iep! het meest geslaagd, omdat hierin de integratie van het taalspel in het verhaal het soepelst is. Iep! kan simpelweg gelezen worden als een verhaal over een wezentje dat half mens, half vogel is. De vogelkenner Warre vindt het wezentje, dat op een mensenkindje lijkt maar vleugels in plaats van armen heeft, onder een struik en neemt het mee naar huis. Daar proberen hij en zijn vrouw Tine het op te voeden tot een beschaafd meisje. Dat mislukt | |
[pagina 27]
| |
natuurlijk. Het leert wel een beetje praten, maar kan van de klinkers alleen maar de ie zeggen, zodat haar naam Vogeltje Viegeltje wordt. De langste zin die ze uit kan brengen luidt: ‘Ik miet un bieteriemetje mit pindekies’. Tine naait een fladderjasje voor Viegeltje dat haar vleugels verbergt, maar uiteraard vliegt ze op een gegeven moment weg: ‘Ze vloog mooi. Het leek op schoolvliegslag, rugvliegslag, luchttrappelen’.
Overal waar Viegeltje neerstrijkt willen de mensen haar houden, maar steeds vliegt ze er weer vandoor. Zonder dag te zeggen. Zo krijgt ze steeds meer mensen achter zich aan. Het slot is ontroerend. Tine en Warre mogen Viegeltje verzorgen als ze een schot hagel door haar vleugels heeft gekregen, en geven haar ten afscheid een gouden ringetje met ‘Gieje ries’ erin gegraveerd, voor om haar rechter grote teen. Zelfs Tine begrijpt het: ‘Viegeltjes kon je niet houden, behalve in je gedachten.’ Het is een prachtig thema: het argeloze vogelmeisje dat komt en gaat, geluk brengt, maar niet te temmen is. Het doet denken aan het sprookje ‘De Chinese nachtegaal’. Een personage uit het verhaal ziet een beschermengeltje in haar. Misschien staat ze voor volwassen lezers voor ‘het kind’, maar voor kinderen zelf zal ze gewoon Viegeltje zijn. Intussen gaat het boek dus over veel meer. Over waarnemen: ‘Je kunt hetzelfde zien en toch iets heel verschillends’. Over de ontoereikendheid van de taal: ‘we ruiken veel verschillen en we weten niet hoe we ze moeten noemen’. Standaardfrasen als ‘Je bent altijd welkom’ worden op de hak genomen, evenals de informatiemaatschappij die je overspoelt met informatie waar je niet om vraagt. Dit alles wordt met lichtvoetige humor gebracht, in klare taal, waarin elk woord aandachtig voorgeproefd lijkt. Joke van Leeuwen is een dubbeltalent, die ook in tekeningen vertelt. In 1980 won ze het Gouden Penseel voor Een huis met zeven kamers. Maar sindsdien hebben de woorden de voorkeur gekregen boven de illustraties. Nog altijd tekent ze met zichtbaar gemak en plezier, maar een Penseel zit er voor Iep! niet in. Een Griffel des te meer: eenvoud en gelaagdheid zijn in perfecte balans: taalfilosofie voor kinderen, kundig verstopt in een wondermooi verhaal. | |
[pagina 28]
| |
Judith EiselinGa naar voetnoot8Soms zegt ze ‘piepie’ of ‘miemie’ of ‘ik miet un bieteriemetje mit piendekies’, maar meestal zegt ze enkel ‘iep’. De hoofdpersoon uit het nieuwe boek van Joke van Leeuwen praat alsof ze piept en daarom zien haar pleegouders zich genoodzaakt haar naam, Vogeltje, te veranderen in Viegeltje. Ze is een speling van de natuur, of gewoon een wonder: ‘een vogel in de vorm van een meisje. Of een meisje in de vorm van een vogel. Of iets daartussenin.’ Ze heeft vleugels waar mensen armen hebben en eet graag torretjes. Maar haar beentjes lijken op die van mensen en haar gezicht ook. De gedachten van dit vreemde vogelmeisje blijven onbekend, of misschien reiken ze ook niet verder dan wat ervan verteld wordt: zin in eten, drinken, slapen en vliegen. Al snel verdwijnt ze, het raam uit, en de rest van het boek is gevuld met de zoektocht van haar pleegouders, die zo graag nog even dag hadden gezegd, of ‘dieg’ desnoods. In korte tijd is het echtpaar Warre en Tine gehecht geraakt aan hun vondeling, al houdt de conservatieve Warre eigenlijk niet van verrassingen. Totdat hij Viegeltje vindt, zomaar onder een struik, was zijn liefste wens een boek waar de hele wereld in beschreven stond. Een boek zoals zijn vogelboek, om alles even in op te kunnen zoeken om te merken dat het klopt. Viegeltje klopt van geen kanten, toch blijkt hij van haar te kunnen houden. Zijn vrouw Tine vindt een regelrechte levensvervulling in Viegeltje. Ze leert haar praten, waarbij ze zich al snel beperkt tot zinnen waarbij het spraakgebrek niet zo opvalt, zoals ‘drie vrienden zien een lieve brief’, en voert haar geduldig insekten. Soms vindt ze het moeilijk dat het geen gewoon kindje is dat Warre gevonden heeft, waarvan mensen konden zeggen: ‘Goh, wat lijkt zij op u’. Maar toch; tot de komst van Viegeltje had ze weleens het gevoel dat ze iets miste, zonder te weten wat precies, en als Viegeltje verdwenen is constateert zij nuchter: ‘Nu weet ik iets.’ Het is voor het eerst dat twee volwassenen zo duidelijk de protagonisten zijn van een boek van Joke van Leeuwen. Veel van haar werk is geschreven vanuit het gezichtspunt van een kind. ‘Grote mensen’ zijn dan meestal egocentrisch en kortaf, behalve als ze zich in de marge van de samenleving bevinden. | |
[pagina 29]
| |
Als Iep! vanuit het perspectief van Viegeltje was geschreven, zou de lezer zich steeds met haar hebben afgevraagd waarom haar pleegouders haar knellende schoenen aantrokken, waarom ze haar vleugeltjes moest bedekken en waarom ze zo nodig met vork en mes moest eten. Nu geeft het boek een innemend beeld van de goede bedoelingen van een ouderpaar, dat volkomen oprecht het beste met hun kind voorheeft. Ook wordt inzichtelijk gemaakt, zonder opdringerige uitleggerigheid, hoe het voelt als je kroost uitvliegt, hoe moeilijk het voor ouders is te accepteren dat een kind zijn eigen weg zoekt (in Viegeltjes geval leidt die weg uiteraard naar het Zuiden). Na het ‘literaire stripboek’ De wereld is krom maar mijn tanden staan recht dat vorig jaar verscheen, is het alsof Van Leeuwen het experimenteren een beetje moe is. De nadruk ligt minder op de vorm en zij verlegde haar aandacht weer van de tekeningen naar de tekst. Bovendien is Iep! een luchtiger en eenvoudiger boek, waarin dromen weer duidelijk dromen zijn in plaats van plotseling opduikende, wurgende angsten waarvan onduidelijk is of ze reëel zijn.
Van Leeuwen keerde in Iep! terug naar de traditionele vertelvorm van veel van haar eerdere boeken. Een alwetende verteller, die alle personages tegelijk kan zien en doorgronden, verhaalt in chronologische volgorde de gebeurtenissen. De opbouw is in feite die van het voor kinderen altijd spannende ‘stapel-verhaal’. Warre en Tine reizen achter Viegeltje aan, die geregeld een huis binnen vliegt, daar iemand ontmoet, om vervolgens weer te vertrekken. Even later arriveren de ouders dan op diezelfde plek, waarop de huisbewoner, die ook wil weten hoe het verder gaat met het vogelmeisje, zich bij hen aansluit. Zo ontmoeten zij onder meer het eenzame meisje Loetje en het jongetje Bor, opgesloten in een ‘horstel’ (een herstellingsoord) omdat hij zo bang is voor spoken. Viegeltje is nooit ver weg, en iedereen ziet haar wel een keer voorbij komen tijdens de zoektocht, behalve de ongeruste ouders. Een van de personages ziet haar aan voor zijn beschermengel en in zekere zin is Viegeltje dat ook, voor iedereen. Wie naar haar op zoek gaat, vindt steevast iets anders waar hij naar verlangde: vriendschap, een levensvervulling of genezing van zijn spokenangst. Tussen de gebeurtenissen door is, soms in woorden, soms in tekeningen, soms in beide, alle ruimte voor verrassende overpeinzingen. Meestal hebben die betrekking op taal: ‘Er was zoveel waarvoor geen woorden waren gemaakt. En je kon wel een woord bedenken, maar als | |
[pagina 30]
| |
niet iedereen dat woord kende, had je er niets aan. Behalve sommige woorden, sommige woorden hoefden maar een paar mensen te kennen om ze toch te kunnen gebruiken. Warre wist bijvoorbeeld precies wat ze (Tine- J.E.) bedoelde als ze zei humsel me of je horpt zo. Hij wist dat.’ Ook uit losse zinnetjes sprankelt Van Leeuwens geestigheid. Door woordspelingen en personificaties bereikt zij dat gewone dingen grappig worden: er wordt ‘macaroni met ham en haast’ gegeten en een bonbon heeft ‘het heel warm (-) gekregen naast de thee’. Dialogen weet ze tot de essentie terug te brengen: ‘Was het? Maar? Hoe kan? Niet? Of?’ ‘Ja,’ snotterde Tine, ‘het is precies zoals je het zegt’. De tekst en de tekeningen hebben elkaar nodig, meer dan in de meeste andere kinderboeken, want Van Leeuwen tekent wat zich moeilijk(er) laat beschrijven en beschrijft wat zich moeilijk(er) laat tekenen. Het gaat erom wat het beste werkt. De tekeningen maken deel uit van de tekst, ze staan tussen de woorden door zonder de loop van het verhaal te storen. Het meisje Loetje is niet verbaasd als Viegeltje door haar komt vliegen. ‘Ze had altijd wel gedacht dat er een keer bijzonder bezoek zou komen (-) Zo een bijvoorbeeld’. (een tekening van een jongetje dat aan het plafond hangt) ‘Of zo een’. (een man met een enorme baard, die olijk vraagt: ‘Zullen we kappertje spelen?’). De illustratie geven de absurde implicaties van de tekst weer. Na de opmerking dat aaien en lekkere hapjes troostend werken, en dat een aai met een lekker hapje misschien wel dubbelop troost, staat er koeltjes: ‘Maar zoets wordt niet veel gedaan’. Op de illustratie is duidelijk te zien waarom. Een kaal mannetje ligt met het hoofd op tafel te huilen, een ander smeert sussend een hand vol kleverig eten over zijn kruin. |
|