inzicht in de menselijke tragedie zoals in geen westers sprookje te vinden is. Het gaat als volgt:
Een schorpioen op reis komt aan een brede rivier waar hij overheen moet, maar er is geen brug, geen voorde, geen veerpont. Er is alleen een kikker die op de oever zit te soezen in de zon.
‘Ach goede beste kikker,’ begint de schorpioen. ‘Ik moet naar de overkant. Zou je zo goed willen zijn mij over te zetten?’
‘Jou overzetten?’ vraagt de kikker. ‘Ja, op je rug. Jij bent een goede zwemmer, en ik kan helemaal niet zwemmen.’
De kikker bekijkt de schorpioen met zijn bolle ogen. ‘Denk je dat ik gek ben? Jij met je giftige staart? Daar steek je me mee dood voor we halverwege zijn.’
Nu kijkt de schorpioen verontwaardigd. ‘Ik jou doodsteken? Hoe kom je op zo'n domme gedachte. Als ik jou halverwege doodsteek, dan ga ik er zelf toch ook aan? Jouw zinken betekent mijn verdrinken.’
Daar moet de kikker lang over nadenken. Er is geen speld tussen te krijgen, komt hij tot de conclusie. De schorpioen zou inderdaad zijn eigen doodvonnis tekenen als hij stak.
‘Nou goed,’ zegt hij dan. ‘Klim maar op mijn rug.’
De schorpioen klimt dankbaar, en de kikker begint aan de overtocht. Het is een heel eind, de rivier is breed, maar de schorpioen is niet zo zwaar, het zal best lukken.
Helaas, het lukt niet. Halverwege voelt de kikker een fel brandende steek in zijn rug, waarvan de pijn in een verlammende scheut door zijn hele lijf gaat. Het is zijn dood, hij voelt het, en met zijn laatste kracht, al zinkend, stamelt hij nog de vraag: ‘Waarom, waarom in 's hemelsnaam heb je me gestoken?’
De schorpioen, meezinkend met zijn eigen dood voor ogen, geeft ten antwoord: ‘Ik moet. Het is mijn natuur.’
Mijn natuur. Voor mij is hiermee het hele verhaal verteld.