| |
| |
| |
In de jeugdliteraire wereld zijn ze erg voorzichtig met elkaar
Bregje Boonstra in gesprek met Cornald Maas
Het is onzinnig om als het om kinderboeken gaat, literaire maatstaven opeens nadrukkelijk ter discussie te stellen. Uiteraard spelen bij het schrijven en beoordelen van boeken voor kinderen criteria als leesbaarheid en toegankelijkheid een rol. Maar voor het overige hebben kinderen net als volwassenen recht op het beste. Boeken dus waarin de kwaliteit van de tekst gewaarborgd is, met veel aandacht voor zaken als karakterontwikkeling, stijl, compositie en originaliteit.
Aan het woord is Cornald Maas, in De Volkskrant van 30 september 1995. Het kinderboek bestaat niet heet het stuk. Het is zijn zwanezang als kinderboekenrecensent en zoals we het van hem gewend zijn, is de auteur niet op zoek naar de nuance. Hij deelt plaagstootjes c.q. ferme tikken uit, provoceert en neemt stelling. Als in veel wat hij over het onderwerp schreef, draait het ook hier om een pleidooi voor een volwassen benadering van de jeugdliteratuur. Maas' uitdagende kreten in De Volkskrant zijn verstomd. Op 24 juni 1995 stond zijn laatste recensie op de gebruikelijke plek in het zaterdagse Foliokatern, nog gevolgd door een stukje op de mediapagina, waarin hij het debuut van televisiepresentator Bas Westerweel tot spaanders hakte.
Op 5 januari 1991 verscheen de eerste bespreking en ook toen moest een televisiepersonality het ontgelden: ‘Jos Brinks eerste kinderboeken zijn van een verbazingwekkende truttigheid.’ De toon was gezet voor de veertiendaagse recensies, waarmee Maas (na het vertrek van Rindert Kromhout) samen met Selma Niewold de jeugdliteratuur coverde: ‘Laten we daarover, aan het begin van 1993, een afspraak maken. Willen alle auteurs die onlangs debuteerden met een kinderof jeugdboek en van kinderboeken schrijven geen kaas hebben gegeten, die pen laten liggen? Met andere woorden: willen Jan-Simon Minkema, Jos Brink, Yvonne Kroonenberg, Chris van der Heijden, Rudy Kousbroek, Peter-Jan Rens, Marjan Berk en Frank Groothof, die zich in meer of mindere mate schuldig maken aan populistische clichés en achterlijke op-de-hurken-zitterij, vooral datgene blijven
| |
| |
doen waar ze al goed - of slecht - in waren?’
Daar tegenover stonden enthousiasme en genereuze lof voor auteurs die in de ogen van de criticus hun werk serieus nemen. Met Ik wil die! leverde Imme Dros volgens hem ‘een geestig en ontroerend pleidooi voor de kinderlijke eigenzinnigheid’, geschreven in ‘zinnen, waarin geen woord te veel staat’. En over Veronica Hazelhoff meende hij: ‘De sneeuwstorm is een sfeerrijk, gelaagd verhaal vol verrassende wendingen en mysterieuze ontmoetingen. Behoedzaam geeft Hazelhoff, in fragmentarische bespiegelingen over verdriet, geluk en de dood iets van Olle's verleden prijs. Maar nooit wordt volledig uitsluitsel geboden.’
‘Dat oordelen zat er al heel jong in’, vertelt de recensent-in-ruste: ‘Er waren thuis weinig boeken, maar toen ik zo'n jaar of zeven was, voorzag ik er een paar van strepen en krassen. Elke bladzijde kreeg een cijfer en als ik heel tevreden was zo'n mooie krul van Goed zo! Die drang om cijfers te geven ben ik nooit meer kwijt geraakt.’
| |
Spring in 't veld
Na zijn studie Nederlands in Leiden wilde Cornald Maas (1962) de journalistiek in. In 1986 begon hij als ‘jonge spring in 't veld’ op de kunstredactie van Elsevier, waar hij vooral over cabaret en televisie berichtte. Bijna drie jaar lang voerde hij de redactie over een rubriek voor kinderen, aanvankelijk onder de titel Klein Duimpje, later genaamd Stom! Daar kon van alles in: reportages, recensies van tentoonstellingen en theater, interviewtjes, het in de grond schrijven van de nieuwe clip van Michael Jackson en ook boekbesprekingen. Toen de rubriek werd opgeheven begon Maas om de veertien dagen recensies voor volwassenen te schrijven. De ruimte werd echter steeds geringer en toen er niet meer in zat dan eens per twee maanden een groter stuk stapte hij in september 1990 op, omdat het afkalvingsproces niet meer te stuiten was.
Toen volgde de overstap naar De Volkskrant, waar hij inmiddels ook al weer drie seizoenen op pagina twee van de vrijdagse kunstbijlage interviews verzorgt met vogels van divers pluimage uit het vaderlandse culturele circuit. Verder maakte Maas deel uit van de redactie voor Lopend Vuur en de programma's van Sonja Barend en Paul de Leeuw. Momenteel is hij eindredacteur van VPRO's kunstprogramma De Plantage.
| |
| |
Maas ziet zijn ‘passie voor kinderboeken’ primair als een persoonlijke inhaalmanoeuvre. ‘Minoes heb ik pas gelezen toen ik 27 was! Mijn ouders zijn geen mensen met een grote literaire kennis. Voor mijn lectuur was ik aangewezen op de biliotheek en Kruimeltje was mijn lievelingsboek. Daarmee ging ik nog eens naar een voorleeswedstrijd. Zevende werd ik en ik was woedend omdat ik een verschrikkelijk saaie passage kreeg voor te lezen. Helemaal niet “Geef me nog een krentebol, snikte het jongetje” wat ik zelf het liefst gewild had.’
Het eerste kinderboek dat hij als volwassen journalist in handen kreeg was Lena lena van Harriet van Reek, dat een Gouden Griffel had gekregen. ‘Naar mijn idee was de jeugdliteratuur iets stoffigs en gingen Griffels uitsluitend naar types als Jan Terlouw. Dus ik was stomverbaasd. Als Nederlandse kinderboekenschrijvers dit maakten, had ik veel gemist. Wat er verscheen, was veel bijzonderder dan ik gedacht had en wat ik zelf als kind ooit gelezen had.
Omdat ik er pas zo laat achter kwam hoeveel mooie kinderboeken er waren, had ik grote drang ze aan de man te brengen. Ik had voor mezelf iets ontdekt dat ik anderen wilde laten zien, juist omdat ik geen verleden had waarin ik dood gegooid was met het verantwoorde kinderboek. Tellegen, Joke van Leeuwen, Biegel, ik ging ze meteen aan allerlei vrienden cadeau geven. Je kunt het zendingsdrang noemen, ik ben nu eenmaal een gedreven typje. Met terugwerkende kracht vond ik het ook enorm irritant dat zo'n hele studie Nederlands niet de geringste plek voor jeugdliteratuur had ingeruimd.
Ik heb het nooit stompzinnig gevonden om onbevangen te zijn en je vooral ook van je kinderlijke kant te laten zien. Het valt voor mij samen met bijvoorbeeld het volkomen idolaat zijn van carnaval. Hetzelfde gevoel wordt aangeboord. Als ik één ding mooi vond naast de vaak verrassende vormgeving, was het dat kinderboeken absoluut niet cynisch zijn en vooral een beroep doen op je sentiment en je verbeelding. Veel meer dan een hoop literatuur voor volwassenen die ik toen las. Ik kom er wel doorheen, maar het is erg bedacht allemaal. Het zit zo in de geest en zo weinig in het gevoel.’
| |
Het wereldje
Afgezien van de ordinaire factor tijdgebrek zijn er twee belangrijke overwegingen die geleid hebben tot Maas' vertrek als recensent: de beperktheid en beslotenheid van de kinderboekenwereld en het
| |
| |
gebrek aan belangstelling binnen het volwassen literaire circuit. Vooral ‘het wereldje’ moet het ontgelden. ‘Ik kwam vanaf de zijlijn het kinderboekenwereldje binnen gewaaid. Ik vond het er een beetje een kliek, waar iedereen elkaar de hand boven het hoofd hield en waar het niets met de rest van het literaire leven te maken leek te hebben. Het was of je geconfisceerd werd als je over kinderboeken schreef: hij moet bij de club! Ik heb direct verzet opgeroepen. Dat heb ik een beetje gekoesterd, maar het heeft me ook geërgerd. Toen ik bijvoorbeeld proeven ging lezen om de boeken te kunnen bespreken zodra ze uit waren, werd me door andere recensenten duidelijk gemaakt dat dat niet de bedoeling was. De gedachte was dat ik bevoordeeld werd. Het vreemde is dat mensen dus niet de handen uit de mouwen staken om zelf ook snel te kunnen bespreken, nee, degene die dat doet, wordt tot de orde geroepen en kan beter even wachten, want hij beantwoordt niet aan de bestaande norm.
Buitenstaanders krijgen bij voorbaat ongelijk. Soms is dat terecht, wanneer ReinJan Mulder bijvoorbeeld iets onzinnigs opmerkt dat nergens getuigt van een wezenlijke belangstelling voor jeugdliteratuur. Maar kinderboekenmensen zouden in plaats van gezellig in platforms aan de hand van thema's dingen met elkaar te bespreken de blik wat meer naar buiten moeten richten. Ik kreeg ook wel eens de indruk dat men wel gebaat is bij een beperkte en gesloten wereld, dat men er niet op zit te wachten dat die wordt opengegooid voor andere mensen. Misschien zou dan de eigen positie in het geding komen of blijken dat het kinderboek helemaal niet zo geweldig goed is als vaak gesuggereerd wordt. Als je voortdurend met elkaar in hetzelfde kringetje ronddraait, raak je op het laatst een beetje het onderscheidingsvermogen kwijt. Er mag van mij nog heel wat kritischer met het kinderboek worden omgesprongen. Het kan heus wel tegen een stootje.’
| |
Journalistiek gevoel
Ook bij uitgevers merkte Maas dat zijn gejaag achter het nieuwe ongebruikelijk was. ‘Die waren ook behoorlijk in slaap gedommeld. Maar ik hield vol. Mijn journalistieke gevoel gaf me dat in. Ik wilde belangrijke boeken snel bespreken en ik wilde de eerste zijn die z'n mening formuleerde, al was het maar om te voorkomen dat ik door anderen beïnvloed zou worden. Ik ben veel te nieuwsgierig en
| |
| |
ongeduldig om de recensies van anderen niet te lezen, wat bij sommige collega's het geval schijnt te zijn. Waarschijnlijk heb ik die haast bij de televisie ontwikkeld, waar je altijd in de concurrentieslag met andere programma's verwikkeld bent en het heeft natuurlijk ook met beroepseer te maken.’
‘Ik houd van tumult en gedoe. Daarom heb ik ook een paar stukken gemaakt met flinke statements, zodat de discussie misschien eens echt zou beginnen, maar in de jeugdliteraire wereld zijn ze erg voorzichtig met elkaar. Heb jij ooit een echte polemiek gelezen tussen twee recensenten? Is er ook maar één relevante reactie gekomen op mijn zwanezang Het kinderboek bestaat niet van afgelopen jaar of op het Griffels en Penselenstuk van twee jaar terug? Alles moet het liefst zo snel mogelijk onder het stof verdwijnen. Als Arjen Peters zo'n soort stuk had geschreven zou het ondenkbaar zijn dat er geen reactie op kwam. Naar aanleiding van mijn Griffels en Penselenstuk kwamen er wel reacties, maar die gingen helemaal nergens over. Het draaide om mijn vermeende suggestie dat de CPNB invloed zou uitoefenen op de beslissing van de jury. Dat kon toch niet en hup, iedereen liet zich voor het CPNB-karretje spannen en stuurde brieven naar de krant, waar men dan weer spijt over kreeg. Het ging volkomen voorbij aan waar het om draaide: dat we echt eens een discussie zouden aangaan over de zin van die prijzenregen, of Vlag en Wimpels er nog wel toe doen, of buitenlandse auteurs ook Goud zouden moeten kunnen krijgen.
En de afgelopen Kinderboekenweek begint Henk Kraima de Griffeluitreiking maar weer eens met de geruststelling dat de winnaars er niet - zoals De Volkskrant gemeld zou hebben - zitten omdat “uw uitgever weer eens aan de beurt is”. Dat heb ik niet opgeschreven en de directeur van de CPNB negeert opnieuw de strekking van mijn stuk. Ik geniet dan wel geweldig van de ergernis die het oproept, maar zo'n reactie vind ik voornamelijk laf en flauw. Laat hij eens met een aantal mensen om de tafel gaan zitten en de discussie aangaan. Maar nee, je mag niet aan het feestje komen van wie in kinderboekenland met elkaar verkeren.’
| |
Serieuze literatuur
Volgens Maas zou elke schrijver die literaire ambities heeft, ook al betreffen die een verhaal voor kinderen, serieus genomen moeten
| |
| |
worden door de hele groep van mensen die zich met literatuur bezighouden en niet door een select groepje dat altijd en uitsluitend over jeugdliteratuur bericht. Vooral in die overtuiging raakte hij ernstig gefrustreerd. ‘In de wereld waar mijn passie naar uit gaat, heb ik tevergeefs geprobeerd iets in beweging te krijgen. Erger nog is dat de wereld daaromheen er nog niet voor éénduizendste belangstelling voor heeft. Zelfs de mensen die in literatuur geïnteresseerd zijn niet. Als ik met wie dan ook van mijn vrienden - Bas Heijne, Hanneke Groenteman, Hans Goedkoop - iets van mijn opwinding probeerde te delen, keek ik tegen volkomen blanco gezichten aan. Al had ik prachtig beargumenteerd waarom een kinderboek de moeite waard was en al had ik dat nog zo mooi opgeschreven, ze lazen mijn stukjes niet, omdat ze er voor hen niet toe deden.
Toen de kunstredactie mij erop uit stuurde om Joke van Leeuwen te interviewen naar aanleiding van de Cees Buddinghprijs merkte ik op dat dat toch niet haar eerste bekroning was. Het antwoord luidde dat het nu om serieuze literatuur ging! Kijk, als je eigen krant dat al zegt en dan nog wel iemand die zich daar met literatuur bezighoudt, terwijl ik me voor diezelfde krant al jaren lang het vuur uit de sloffen loop om uit te leggen dat het relevant is dat die boeken een wezenlijker plek krijgen dan ze nu hebben... ja, dan houdt het op een gegeven moment op. Uiteindelijk heeft dat me het meeste opgebroken. Als het zo zou zijn dat wat ik schreef er werkelijk toe deed, als dat ook gehoord zou worden door mensen die zich niet dagelijks met jeugdliteratuur bezig houden, dan zou ik veel langer nagedacht hebben of ik er mee zou stoppen.’
Het kinderboekloze tijdperk heeft voor- en nadelen. ‘Ik ben opgelucht dat ik niet meer de zenuwen krijg van stapels ongelezen boeken. Dit is één gebied dat ik tenminste niet meer precies hoef bij te houden. Wat ik mis is dat ik geen cijfers meer hoef te geven, ik hoef mijn mening niet meer te vormen en te verwoorden. Ik vind het ontzettend jammer dat ik bijvoorbeeld over dat nieuwe boek van Joke van Leeuwen niet wervend kan opschrijven waarom het door heel veel mensen bekeken en gelezen moet worden. Als ik in vervoering raakte over een boek, wilde ik niets liever dan er meteen over schrijven. Bij We noemen hem Anna van Peter Pohl herinner ik me dat ik volkomen in trance was. Ik had een eetafspraak, heb niets geproefd, het boek na het eten uitgelezen en nog dezelfde nacht een vlammend stuk geschreven. Ik raak op drift door mijn enthousiasme, word
| |
| |
meegesleurd. Mijn gevoel staat vast. Als je iets prachtig vindt is dat na lezing duidelijk, maar de gedachten moeten nog onder woorden gebracht en geordend worden. Soms lijkt het vanzelf te gaan, alsof alle woorden precies op de juiste plek vallen. Bij mij heeft dat vooral te maken of ik met passie over iets kan berichten.’
‘Recensies moeten duidelijk zijn, zodat ik weet of ik een boek wel of niet moet gaan lezen. Het liefst ben ik ook een beetje getrouwd met een bepaalde recensent. Je kiest voor iemand omdat die je ligt, omdat je veelal zijn of haar smaak deelt. Als ik iets niet helemaal gelukt vond, wilde ik het ondanks mijn kanttekeningen toch zo opschrijven dat iemand anders kon denken: ha, maar dat is wel een boek voor mij. Je moet zoveel inzicht verschaffen in je argumenten dat een lezer wellicht tot een andere conclusie komt. Maar bij zo'n boekje van Westerweel hoop ik alleen maar vurig dat niemand dat gaat lezen en dat dat werkje onmiddellijk in de prullenbak verdwijnt. Als ik dan de dag daarna in de NRC een lovende recensie lees, denk ik, die criticus heeft zand in haar ogen. Over sommige boeken valt natuurlijk te twisten, maar bij zulke puin kan dat niet. Daar ben ik heel arrogant in.
Het is niet zo dat iedereen altijd moet vinden wat ik vind, maar ik ben teleurgesteld als iemand die ik waardeer een afwijkende mening heeft. Wanneer ik zo'n stuk lees, vraag ik me uiteraard af of ik me vergist heb. Soms is dat dan ook zo. Dan denk ik, zo kun je het ook zien. Recensies zijn natuurlijk een momentopname, ook al zou je wel de eeuwige, alomvattende mening willen opschrijven. Een tikje onzeker ben ik wel eens geweest, maar uiteindelijk kon ik niet meer doen dan naar eer en geweten en omkleed met heldere argumenten opschrijven wat ik vond.’
| |
Eigen hok
Chef Kunst van De Volkskrant Michaël Zeeman meende ooit dat het mogelijk moest zijn het kinderboek gewoon mee te laten lopen met het totale literatuuraanbod. Dan zou op de kunstpagina's gerecenseerd worden wat echt van belang was. Maas is al lang van mening dat de jeugdliteratuur thuis hoort in de kunstbijlage, maar ziet hier toch wel problemen. ‘Hoe kun je argumenteren dat bijvoorbeeld Van Assens Verhaal voor Hizzel een flinke bespreking rechtvaardigt in dezelfde week waarin ook de nieuwe novelle van Vonne van der
| |
| |
Meer verschijnt en een roman van Dirk van Weelden? Misschien moet het “eigen hok” toch blijven bestaan, zeker zolang men niet wezenlijk geïnteresseerd is. In feite is zo'n jaarlijkse speciale kinderboekenbijlage in een krant nog het meest verneukeratief, omdat er alleen maar aandacht wordt gesuggereerd. Het is nu eenmaal Kinderboekenweek en dus wordt iedereen wakker en mogen alle redacteuren, die wie weet zelf net een kind hebben gekregen een stukje schrijven. Daarin gaat het ook altijd maar weer over de vraag of het wel of niet voor kinderen geschikt is! Wanneer ik met vuur een boek aan de man probeerde te brengen, dacht ik helemaal niet aan kinderen en dat die het nou zo nodig zouden moeten lezen. Ik weet ook wel dat veel kinderen helemaal niet van lezen houden en als ze dat al doen veel liever Enid Blyton pakken. En daar heb ik niks op tegen. Uiteindelijk hoopte ik vooral dat mensen die voor mij belangrijk zijn, zouden lezen wat ik zo mooi vind. En toevallig zijn dat kinderboeken.’ |
|