Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 519]
| |
Brieven aan Anne Holm (slot)
| |
[pagina 520]
| |
denk aan jou en kijk naar het schitterende uitzicht dat ik het mijne mag noemen. Brel zingt ‘L'Ivrogne’, een van zijn allermooiste liedjes. Luister je wel eens naar hem? Brel is de grootste componist en zanger aller tijden. Als je een cassette-recorder hebt zal ik je een aantal nummers toesturen. Hoe is je Frans? Ik kan teksten bijsluiten. De hele wereld blaakt in het licht van de zon. Vandaag heb ik het gevoel dat de wereld het verdient. Ik heb een afschuwelijke periode achter de rug. Ik heb gevochten als een bezetene en verloren (de school van Joost en Marianne gaat dicht). Maar ik heb goed gevochten. De laatste weken spookte een regel uit een liedje van Townes Van Zandt door mijn hoofd: ‘Too late to wish I'd been stronger.’ Die joeg mij angst aan. Dat nooit!, dacht ik. Ik heb me gedragen zo het een man betaamt. Ik ging niet meer naar vergaderingen (ik was murw gebeukt, doodziek, er liepen in de politiek en het onderwijs alhier te veel mensen rond wier aanblik mij tot braken bracht) en schreef in plaats daarvan lange brieven. Eén was gericht aan de burgemeester. Ik verzocht hem het gevecht voor het behoud van onze school van mij over te nemen. Ik schreef hem dat ik advies had ingewonnen bij een wijze dame die mij had aangeraden de strijd op te geven. Ik schreef: ‘En nu ga ik naar het strand, met op mijn rug een zak vol platte steentjes, zo veel als ik dragen kan. Ik doe dat op aanraden van een wijze vrouw in een ver land. Ik moet de steentjes over het water laten dansen, steen na steen, tot het over is. Tot de haat is gezakt. Tot ik weer rust heb. Tot ik eindelijk weer kan schrijven.’ Dank je, Anne, voor dat advies. Maar natuurlijk ben ik niet naar het strand gegaan. Ik schreef brieven. En dat had hetzelfde effect. De haat vloeide door mijn pen uit me weg. Eigenlijk is schrijven niks anders dan in je eentje naar het strand gaan en steentjes over de golven laten dansen, en dansen, en dansen, en dansen, tot de zwaartekracht zich gewonnen geeft en ze voor eeuwig en altijd over de golven blijven dansen... Natuurlijk stemde het me somber toen ik vernam dat we de school écht kwijt waren. Ik was niet naar de laatste vergadering op het gemeentehuis gegaan (zie boven), ik las het in de krant. Om zes uur 's ochtends, in de trein. Alles wat ik al zo lang had zien aankomen was waar geworden. Ik was op weg naar een school (een véél te grote school; alle kleine scholen zijn in de martelkamer van het ministerie zó leeggezogen en in mootjes gehakt, dat ze niet anders kunnen dan kermen om een bloedtransfusie; die fusies gaan nu ziedend door het | |
[pagina 521]
| |
land en maken vele slachtoffers) om drie groepen op rij goddelijk te vermaken. Dat heb ik gedaan. Op de terugweg ben ik in Amsterdam uit de trein gestapt om cd's te kopen voor Margje en de kinderen. Dat was het enige wat me kon redden: cadeautjes kopen en daarmee vrolijk thuiskomen. Ik was zó moe en kapot, ik zat om twee uur in een café al aan het bier! Ik kocht hardrock voor Joost, The sound of music voor Marianne, Big Mama Thornton voor Margje, en troostte mijzelf met een boek. Ik kocht Echoput & Luchtkasteel van de Nederlandse dichter Hans Verhagen. Al meteen toen ik het opensloeg besefte ik opnieuw hoe jammer het is dat jij de Nederlandse taal niet machtig bent. In het station kocht ik twee blikjes bier voor de reis die mij nog restte. Ik stapte in de trein, las mijn boek, en was binnen twintig minuten gelukkig alsof ik acht was. Ik las: ‘Het gebaar dat wonderen vermag moet uit onszelf/ten hemel rijzen,/en niet uit uw handen,/die u waste in fatsoen/en in uw dorre schoot te drogen legde,/toen u eindelijk iets voor ons kon doen. //U gaf ons onze hoop,/maar onze honger ook.//Toen wij niet méér wisten dan ons te vernederen, en u om leeftocht smeekten,/moest u daar een nachtje over slapen./Daarna ging u zitten eten.//U smakte luid terwijl u at.//Toen pas roken wij een rat.’ Je begrijpt, ik voelde mij meteen een stuk beter! Dat poëzie nog werkelijk kon troosten! Toen las ik ook nog: ‘Negeer je neiging met ze mee te doen,/want daarin schuilt een onderschat gevaar:/je hoeft maar even aan die flauwekul/deel te nemen, voor de poen of zomaar,/of je bent zelf óók de lul.’ Toen was ik genezen. Fluitend stapte ik uit de trein. Ik wist zeker: ik wil met het hele zootje niks meer te maken hebben. Gered door de Poëzie! Verhagen zei mij mijzelf en m'n vrienden te vertrouwen en niet langer mee te doen met het spel van de ‘afstumpede’ mensen. Hij schreef over de mist die God om mij gedrapeerd had om mij het zicht te benemen op alle afschuwelijke mannen die ik zou kunnen worden en verzekerde mij dat uiteindelijk niets voor niets is... De macht van de poëzie is nog ongebroken! Vandaar dat ik besloten heb jouw raad op te volgen en de pen als vanouds ter hand te nemen. En deze brief morgen af te maken... | |
[pagina 522]
| |
Het zal je deugd doen te vernemen dat ik nóg een advies van je heb opgevolgd. Ik ben overstag en heb autorijles. Jazeker! Het roer moet om, alles moet anders! De eerste helft van je leven krijg je cadeau, de tweede helft moet je verdienen. Ik ben nu 43, dus ik zit precies op de helft. Een cadeau moet je met eerbied bejegenen, zuiver beleven, maar als het op zelf verdienen aankomt mag je nemen waar je recht op hebt. Ik heb geen zin me nog langer als een stuk vee door het land te laten vervoeren in treinen en bussen. Neem alleen al de geweldige hetze tegen rokers als wij! En zelfs in de eerste klasse is de ruimte zó klein, dat je je gitaar er niet kwijt kunt, niet eens je plectrum, ja, ze kijken je al vuil aan als je een bril draagt in plaats van contactlenzen! Nu heb ik een fijne rijleraar, die allemaal geurige sigaretjes zit te roken als ik zwetend aan de pook wrik, en gisteren bood mijn tandarts (ik lag nog in de stoel!) mij een zwaar shagje aan. Ik kon ook halfzwaar krijgen, maar dat moest hij lenen van zijn assistente. Je moet de juiste mensen kennen, dan wordt het leven vredig. Ik kom net terug van mijn vierde rijles. Ik vind het geweldig! Zoef, zoef, zoef, tachtig per uur en huppetee! Ik voel me net Hermes, met die gevleugelde macht in mijn voeten. Ik blijk een enorm talent te hebben, volgens mij, en word ongetwijfeld een uiterst gevaarlijk coureur. Wat een plezier. Het slechte nieuws is, dat Clara Hillen je boeken in de ramsj gedaan heeft. Alledrie! En dat, terwijl Peter pas anderhalf jaar geleden werd uitgegeven! Het is verbijsterend. Was Nederland tot vandaag het enige land in de wereld waar alle titels verkrijgbaar waren, nu is het opeens het enige land waar geen enkele titel verkrijgbaar is! Ik begrijp er niets van, maar zal me erbij moeten neerleggen. Ik heb een stapel exemplaren van Clara gekocht, om mijn promotietour (op wat droeviger wijze) voort te kunnen zetten. Nu ja, ik weet waar de andere exemplaren heengaan en daar kunnen de mensen ze ook kopen. Veel van mijn boeken liggen in dezelfde ramsjwinkel en ik neem aan dat ze zo langzamerhand gewend zijn aan hun verblijf daar en jouw boeken zullen troosten. De vraag is alleen: kan die gedachte jou troost bieden? Als altijd wil ik voort en verder, maar het is bijna tien uur in de avond en morgen moeten we om zes uur op om het vliegtuig naar Venetië te halen. Ik was van plan deze brief af te sluiten met wat vrolijk geknor, maar de tijd staat me dat niet toe. Het spijt me. Zo gauw ik weer thuis ben zal ik je schrijven over Bologna en Venetië. Beloofd. Alle goeds en liefs van Margje, Marianne, Joost en mij. | |
[pagina 523]
| |
2 Mei 1995Beste Anne,
Je hebt gelijk over NU. Nu is nu. Geniet ervan. Doe ik. Op dit moment is het ongelooflijk NU. Negen uur 's avonds, vrede heerst over mijn kleine tuin. Ik drink koffie en jenever aan het marmeren tafeltje achter ons huis en schrijf dit met mijn ouwe trouwe vulpen. De kinderen hebben mijn werkplaats in bezit genomen. Ze hebben een vriendje en een vriendinnetje uitgenodigd om te komen logeren en twee indianententen opgezet tussen boeken, ordners en andere papieren. Ze hebben het geweldig naar hun zin. Over een half uur zal ik ze sommeren te gaan slapen, maar ik ben dik tevreden als dat lukt vóór elf uur. Ze luisteren naar muziek en lezen stripboeken. Ik zit hier maar zo'n beetje met mijn koffie, mijn jenever en mijn pen in deze warme meinacht en glimlach naar de katten en kijk voldaan naar de klimop die ik vandaag snoeide, opdat die niet onder de dakrand het huis van onze buren binnendringt. Van alle dingen in de wereld houd ik misschien nog wel het meest van de klimop die omhoog klimt langs de lelijke bakstenen muur van de buren. We hebben hem een paar jaar geleden uit het bos geroofd en geplant en nu al bedekt hij bijna alle twintig vierkante meters van de muur. Iedere ochtend sta ik vergenoegd te kijken naar de aanwas van de nacht. Ik denk dat hij dit jaar het karwei zal voltooien en dan is onze tuin het kleine groene paradijs dat wij voor ogen hadden. Vooral als tegen het einde van de zomer de passiebloem met haar geel-witpaarse oogjes uit de klimop komt gluren. Soms draagt ze meer dan twintig bloemen, soms ook minder: op de dag dat Marianne acht werd waren het er acht. Ongelogen. De bloesem van onze japanse kers is helaas alweer gevallen, maar gelukkig was er dit jaar veel zonlicht dat haar dubbele bloemblaadjes streelde. Wat zou het heerlijk zijn als jij nu bij mij zat in de ‘uilenvlucht’, zoals de schemering in het oosten van ons land genoemd wordt. Gewoon een beetje praten en dan weer zwijgen en dan een hapje van het een en ander en dan weer een beetje praten. Over Winnie de Poeh bijvoorbeeld. Ik weet zeker dat je het heerlijk zult vinden in onze tuin. Ik las Margje Poeh voor toen we elkaar net kenden. We gingen op bezoek bij mijn grootmoeder, maar ze was niet thuis. Dus liepen we | |
[pagina 524]
| |
wat rond door de winderige straten van de afschuwelijke socialistische jarenzestig voorstad van Amsterdam waar ze woonde en gingen zitten tegen een muurtje aan de oever van het socialistische jarenzestig voorstedelijke kunstmatige meer dat ze daar gegraven hebben, en dat muurtje beschermde ons ternauwernood tegen de jarenzestig voorstedelijke kunstmatige snijdend koude wind. Daar was het dat ik Margje voorlas uit Poeh. We kropen zo dicht tegen elkaar aan, dat het leek of we één persoon waren die zichzelf zat voor te lezen. Dat NU zal ik nooit vergeten, al is het vijfentwintig jaar geleden. Het wordt donker. Ik heb drie kaarsen op tafel gezet. De vlammen staan sterk en recht, alsof de kandelaars eraan hangen. De vleermuizen vliegen uit. Ik heb altijd geluk gehad, nu ben ik nog gelukkig ook. Het is goed om in Bakkum te wonen, dit kleine dorp op ferme grond die zo veel verhalen bewaart. Vlakbij het bos, de duinen en de zee die zovele ridders in glanzende harnassen langs zagen rijden. Hier ben ik thuis. Omdat jij hier niet bent heb ik wat met mezelf gepraat. Niemand nam mij dat kwalijk. Mijn mok en glas fluisterden over alle lippen die ze gekust hadden en de vlammen oefenden hun pantomime ‘Het wisselen van de wacht’. Ik mompelde wat over Grote Beslissingen. Zovelen raken verstrikt in de ratrace en verlangen steeds meer, terwijl ik, ‘built for comfort, not for speed’, geheel ongevraagd steeds meer schijn te krijgen. Het is zoals Bob Dylan zingt: ‘I gained some recognition, but I lost my appetite.’ Ik klaagde niet (dat mag ik niet), ik probeerde mij zelf aan te zetten tot een stap terug, een geweldige stap terug. Ik herinnerde mij de gelukzalige dagen waarop ik 's ochtends opstond, aan mijn schrijftafel ging zitten en pas op dat moment bedacht wat ik die dag eens schrijven zou. Dat was lang geleden. Toen leefde ik nog, nu word ik geleefd; toen schreef ik nog, nu word ik geschreven. Het roer moest om, alles moest anders, hield ik mijzelf voor de zoveelste keer voor. Optimale vrijheid! Mag je daarnaar streven? Of moet je de ketenen koesteren? Het is nu volkomen donker in de tuin. Alleen de kaarsen geven onbewogen licht, als lantaarntjes. Ze doen me denken aan het schilderij van Magritte dat ik in Venetië zag, in de Guggenheim Collectie. Ik kende het al, maar had het nog nooit van aangezicht tot aangezicht gezien. Het is dat doek met het donkere huis tegen de blauwe lucht. Voor dat huis staat een brandend lantaarntje. Ik heb minstens een kwartier naar dat lantaarntje staan kijken, het ontroerde zelfs mijn oude botten. Ik weet niet waarom. Misschien omdat het zo vreselijk | |
[pagina 525]
| |
schattig geschilderd was; misschien omdat het me deed denken aan het eerste boek over Narnia, van C.S. Lewis; misschien omdat mijn lievelingswoord ‘lamplicht’ is, al weet ik ook niet waarom dát is. Het sneeuwt niet eens op dat schilderij. Ik bedoel, sneeuw (zelfs motregen voldoet al bijna!) in het licht van een straatlantaarn... Daarnaar mogen kijken, dat is het hoogst haalbare geluk in deze wereld. Venetië is een oude dame met littekens van buiten en van binnen, maar ze draagt ze als juwelen. Natuurlijk waren er scheepsladingen toeristen gelost en moest je je soms als een american footballspeler door de menigte een weg banen, maar we kregen al gauw in de gaten dat de horde zich alleen via de kortste route van San Marco naar de Rialto Brug en terug liet leiden, en dat de rest van de stad van ons was. Van ons alleen. Op een avond verdwaalden wij in het spinneweb van straatjes en steegjes. Een dronkaard doemde op uit de mist en vroeg ons om geld, een junk nam een shot en verdween in de mist. Dat waren de enige twee mensen die we in tien minuten zagen. Margje begon bijna te rennen, ik voelde de felle hartslag in haar hand. Ik vertrouwde erop dat Zuster Maan ons de weg zou wijzen, maar ze was me ontrouw die nacht. De stegen liepen dood op water, flarden mist beklommen de kades. Later, toen we koffie dronken in Florian, zei Margje dat verdwalen het fijnste was wat ze in Venetië had meegemaakt. Ze heeft een verfijnde smaak. Dit is de laatste brief aan jou die ik zal publiceren. Het was verrukkelijk de eerste brieven te vertalen, ze waren vers van de lever en recht uit het hart (‘You've gotta sing/like you don't need the money;/you've gotta love/like you'll never get hurt;/ you've gotta dance/like nobody's watching./It's gotta come from the heart, if you want it to work.’ - Guy Clark voor de verandering), maar tijdens het schrijven van de latere brieven (in deze valt het gelukkig erg mee) kreeg ik het gevoel dat ik mij mede tot allerlei anonieme Nederlandse lezers richtte, en niet alleen tot jou. Bovendien begon ik bij het vertalen op slinkse wijze gebruik te maken van brieven aan andere vrienden, waarin ik hetzelfde onderwerp behandelde, maar dan direct in het Nederlands. Kortom, er kwamen valse noten in de melodie die ik zo zuiver wilde houden. Het is mooi geweest. Ik geef meer om jou dan om welke anonieme Nederlandse lezer ook, dat wil ik laten blijken in mijn brieven, en dat gaat verder niemand iets aan. De vlammen staan nog fier op de kaarsen, gloeiende wegwijzers naar de hemel. In mijn werkplaats speelt een van de kinderen op mijn mondharmonica. Dat is verboden, maar ik zit zo lekker. Opeens komt | |
[pagina 526]
| |
er een Jonge God vanuit de duisternis op mij afgerend. Joost. Op blote voeten, slechts gekleed in pyjamabroek. Wat een prachtig lijf. Zijn haar is twee keer zo lang als toen jij hem zag en danst langs zijn schouders naar zijn rug. Zo komt hij door de tuin gerend. Wie niet trots is op zijn kinderen moet ze teruggeven. Nadat we twee dagen door Venetië hadden gezworven namen we de trein naar Bologna, alwaar we de Internationale Kinderboekenbeurs bezochten. Het was krankzinnig. Duizenden, duizenden uitgevers uit de hele wereld hadden stands ingericht met miljoenen, miljoenen boeken. Ik stapte meteen bij Gyldendal binnen om ze over te halen jouw boeken te herdrukken. Dat mislukte volkomen. ‘In Denemarken hebben boeken een looptijd van hooguit twee à drie jaar,’ zei de walgelijk cynische man die ik sprak. ‘Het enige wat wij nog voor mevrouw Holm kunnen doen is erop toezien dat ze haar geld uit het buitenland krijgt...’ Hij was een zakenman die niet van boeken hield, niet van kinderen hield, en zijn vrouw en zijn hond wel kon wurgen. Ik had meteen een gloeiende hekel aan hem, en niet alleen om wat hij zei. ‘Dat zal een aardig bedrag zijn,’ antwoordde ik. ‘In de Verenigde Staten bijvoorbeeld wordt mevrouw Holm beschouwd als een van de allerbelangrijkste kinderboekenschrijfsters aller tijden. David is daar een klassieker.’ Ik probeerde zo vals mogelijk te klinken, maar drong niet tot hem door. Ik verveelde hem. Hij zat gevangen in zijn grauwe eigendunk. Ik liet hem daar achter en besloot ter plekke nooit een boek bij Gyldendal te publiceren. Het is vrij frustrerend om als schrijver op zo'n beurs rond te banjeren. Niet omdat het grote aantal boeken je de adem zou benemen, integendeel, ik kreeg juist stevige zin om er een meesterwerk van mijn hand aan toe te voegen, maar omdat je er helemaal niets kunt doen! Je hebt allerlei piepkleine netwerkjes waarbinnen de uitgevers hun zaken afhandelen. Je weet dat ze bestaan, maar je kunt ze niet zien! Laat staan dat je enige invloed uit kunt oefenen. De tweede dag voelde ik een geweldige drang om op een tafel te klauteren en om mij heen te gaan schreeuwen: ‘Ik ben de beste! Ik ben de mooiste! Ik ben de liefste! Anne Holm zegt zelf dat ik meer talent heb dan de meesten! Koop de rechten op mijn boeken! Tijdelijk drie rechten voor de prijs van twee!’ Maar dat heb ik niet gedaan. Gelukkig dineerden wij smakelijk en aangenaam met mijn Duitse | |
[pagina 527]
| |
uitgever Gerold Anrich, die ter plekke besloot Robin en Suze uit te gaan geven (Robins Sommer verscheen al eerder, hij vertaalde het zelf, terwijl hij het voorlas aan zijn dochter), en mijn Nederlandse uitgeefster zei mij dat één verkocht boek de beurs al goed maakt voor een schrijver, dus... De tweede avond gaven de Nederlandse uitgevers gezamenlijk een groot feest in een prachtig palazzo. Door de jaren heen is deze Nederlandse Avond uitgegroeid tot het hoogtepunt van de beurs. Mensen vechten om de toegangsbewijzen en als dat mislukt vechten ze om de kaartjes voor volgend jaar. Terecht. Het is een schitterend feest. En daar komen de meisjes naar buiten gestormd! Marianne en haar vriendinnetje (haar tweelingzusje, dat aan de overkant woont omdat ze door een ongelukkig misverstand uit andere ouders geboren is) Anne-Béke. Ze hebben besloten toch maar in Marianne's kamertje te gaan slapen, want de uilen gaan tekeer in het bos en ze kunnen niet geloven dat het uilen zijn. En nu, elf uur, perfect timing, zijn alle kinderen stil. Zoals ik al schreef, dit is een avond om samen te zijn, jij en Margje en ik. In deze tuin. Margje is een avond uit, jij bent in Denemarken, ik zit dom voor me uit te grijnzen, maar alleen al de gedachte aan ons samenzijn maakt me gelukkig. Hoewel ik de afwas nog moet doen. Als je nu hier was zou ik proberen je uit te leggen waarom ik nooit meer voor tv en film wil werken, en er dan héél voorzichtig aan toevoegen dat daarmee ook mijn plannen voor een scenario naar Peter in rook opgaan. De regisseur die mijn Zakmes in zo'n miraculeus kunstwerk heeft omgetoverd heeft je boek gelezen en vindt het beeldschoon, maar ziet geen mogelijkheden de film te maken. Een produktie van zo'n omvang valt volgens hem niet te realiseren in een klein filmland als het onze. En diep, diep in mij, ergens in de wijnkelder van mijn hart, was ik blij dat hij mijn voorstel afwees. Want geloof me, in de afgelopen tien jaren heb ik zo veel narigheid over mij heen gestort gekregen namens de omroepen (en dan ging het voornamelijk om geld; ik ben bang dat ik je daarover al eerder schreef), dat ik besloten heb nooit meer voor ze te werken. Maar ik ben dol op Peter én dol op die regisseur, dus als hij het karwei juichend op zijn schouders had genomen, ja dan... Maar hij zag er vanaf en dat was (hoezeer ik mij daar tegenover jou ook voor schaam) een enorme opluchting. Ik heb alwéér herrie, weet je, en alweer over geld. Als ik het niet krijg zal ik me voor de laatste keer in mijn leven kwaad maken en alle brieven die ik in de loop der tijd | |
[pagina 528]
| |
aan de omroepen schreef bundelen in een boek, getiteld DOE HET NIET! (schrijven voor tv). Zullen een hoop mensen een hoop plezier aan beleven, en een hoop mensen een hoop plezier bezorgen - daartoe ben ik op aarde. Bovendien verdien ik met zo'n boek misschien wel precies het bedrag dat ze me schuldig zijn... Al met al komt het er op neer dat ik je steeds weer teleurstel: de karige reacties op de herdruk van Peter, de treurige verkoopcijfers, de uiteindelijke ramsj van al je boeken, en nu dit weer! Maar geloof me, alsjeblieft: het is voor een integer man in dit land onmogelijk om voor televisie te schrijven. Ik stap eruit. Nu ja, ik moet nog één serie schrijven. Ik heb een dure eed gezworen dat te doen, dus dat doe ik, maar daarna... Vergeef me. Morgen zal ik mij secuur kleden voor het Laatste Gevecht en als ik dat eenmaal winnend heb afgesloten tooi ik mij met het kleed van de Gezonde, spring het lange en gelukkige leven binnen, maak alleen nog maar boeken (uitgevers vertrouw ik wel), bezoek scholen en bibliotheken (kinderen zal ik altijd vertrouwen), sta pal als Joost en Marianne mij nodig hebben om te spelen, of naar een museum te gaan, of naar de dierentuin, of Tivoli, blijf met m'n graaivingers van de drank af, neem de telefoon niet op als ik aan het werk ben, werk maar een paar uur per dag, maak plezier met de vele, vele mensen die ik liefheb, zorg voor goed weer, maak me geen zorgen over tvproducenten en kleine schooltjes die gesloten worden, en blijf net zo lang zeuren tot jij ons met een bezoek vereert en met Margje en mij in onze kleine tuin zit met een glas witte wijn en met ons kijkt naar de vleermuizen die de nacht aan grote stukken snijden alsof het een taart is. Een taart alleen voor ons.
Hartelijke groet aan Yorick, van ons allen, en weet dat we van je houden,
Sjoerd |
|