Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |||||||
De resultaten van een loopbaan als literair auteur
| |||||||
[pagina 418]
| |||||||
auteurs tijdens hun loopbaan opbouwen. Tevens zal het onderlinge verband tussen het gepubliceerde oeuvre en de senioriteit worden verduidelijkt. | |||||||
ProbleemstellingDe vragen die in dit stuk worden beantwoord luiden:
Natuurlijk hebben individuele factoren, zoals motivatie en werktempo, grote invloed op het aantal boeken dat een schrijver publiceert. Deze factoren blijven hier buiten beschouwing. Bovenpersoonlijke factoren staan centraal. Welke zijn dat? Een belangrijke factor is het genre waartoe het werk van een auteur behoort. Het aantal titels in de categorie verhalend proza is veel groter dan het aantal dichtbundels. Het aantal verkrijgbare dichtbundels is weer groter dan het aantal boeken met essays. Hoewel er binnen deze genres verschillende aantallen auteurs actief zijn, wordt hier aangenomen dat de mogelijkheid om een intensief publicatieritme te ontwikkelen het grootst is binnen het genre verhalend proza en het kleinst binnen het genre essay. Voor auteurs van kinder- en jeugdliteratuur lijkt de gelegenheid om veel te publiceren aanzienlijk. Het publiek voor kinder- en jeugdliteratuur is de laatste decennia sterk gegroeid. Kinder- en jeugdliteratuur wordt veel meer in het onderwijs gebruikt dan vroeger. Educatieve uitgeverijen geven vaak opdrachten aan jeugdliteraire auteurs om boeken te maken die bestemd zijn voor het onderwijs. Deze au-teurs bedienen dan zowel algemene als educatieve uitgeverijen. Gezien de over het algemeen geringere omvang van jeugdliteraire boeken - in vergelijking met titels met verhalend proza voor volwassenen - leiden deze opdrachten tot een toename van de produktiviteit van jeugdliteraire auteurs. | |||||||
[pagina 419]
| |||||||
Een andere factor die effect kan hebben op de produktiviteit van een auteur is de grootte van de uitgeverij die zijn of haar werk op de markt brengt. Grote uitgeverijen zijn in een betere positie dan kleine uitgeverijen om een auteur een ruim oeuvre te laten opbouwen. Zij hebben de draagkracht om een schrijver zich geleidelijk een publiek te laten verwerven.
Hebben deze factoren ook invloed op de senioriteit van auteurs? Er lijkt geen reden om te veronderstellen dat het genre dat een auteur beoefent effect heeft op de senioriteit die bereikt kan worden. Al zijn er misschien verschillen in produktiviteit, een dichter kan even lang actief zijn als een romancier. Auteurs van kinder- en jeugdliteratuur hoeven niet noodzakelijk jong te zijn. Wanneer de grootte van de uitgeverij invloed heeft op het publicatieritme van auteurs, kan er daarentegen wel verschil optreden tussen grote en kleine uitgeverijen in de mogelijkheid die zij auteurs bieden om een langdurige loopbaan op te bouwen.
De eventuele invloed van het genre dat een schrijver beoefent en van de omvang van de uitgeverij zou samen kunnen hangen met de invloed van een andere variabele. De variabele is de mate waarin auteurs door nieuwe worden vervangen. Kopers en leners hebben de meeste aandacht voor nieuw verschenen boeken. Steeds meer gebruiken uitgevers de omstandigheid dat een boek een debuut is - een nieuw boek van een nieuwe auteur - als argument voor de aantrekkelijkheid van dat boek. Binnen alle genres, of juist binnen specifieke, zou sprake kunnen zijn van een grote aanwas van nieuwe auteurs samen met een sterke uitval van auteurs die al langere tijd actief zijn. Bij grote uitgeverijen zou deze ontwikkeling zich in sterkere mate kunnen voordoen dan bij kleine.
Wie kennen kwaliteit toe aan literaire boeken? De literatuurbeschouwing is de belangrijkste institutie die de maatschappelijke bevoegdheid heeft om kwaliteitsoordelen uit te spreken over de literaire produktie. Mettertijd bereiken literatuurbeschouwers consensus over de kwaliteit die het werk van een auteur in hun ogen toekomt. Door herhaaldelijk te publiceren stelt een auteur de literatuurbeschouwing in staat om een dergelijke consensus te bereiken. De vraag rijst of verschillen in de omvang van het oeuvre tussen auteurs effect hebben op het waardeoordeel van beoordelaars van literatuur. | |||||||
[pagina 420]
| |||||||
Een frequent publicerend auteur maakt impliciet kenbaar dat hij of zij de steun van een uitgever geniet en een zodanig omvangrijk pu-bliek heeft dat de financiële risico's van een nieuwe boekpublicatie aanvaardbaar zijn. Men zou kunnen menen dat naarmate een auteur meer publiceert, dit door literaire critici gezien wordt als een teken dat deze auteur een ruime kring van literatuurliefhebbers boeit. Dit idee zou een gunstig effect kunnen hebben op de belangstelling en op het oordeel van critici.Ga naar voetnoot1 De mate van aandacht die boekbesprekers aan de dag leggen voor een nieuwe titel van een schrijver drukt hun oordeel uit over de kwaliteit van het werk van deze auteur. Wanneer er, naast talrijke recensies van nieuwe titels, ook essays, in literaire en wetenschappelijke tijdschriften, of monografieën worden gewijd aan het werk van een auteur, duidt dit op een positief kwaliteitsoordeel. Ook het vermelden van het werk van auteurs in een literaire encyclopedie of lexicon vervult dezelfde functie. Anderzijds kan men erop wijzen dat de literatuurbeschouwing selectief is. De reputatie van een schrijver hangt af van een klein aantal titels en niet van diens gehele oeuvre, laat staan van de omvang daarvan. Er zijn enige aanwijzingen gevonden dat naarmate een auteur meer produceert, de aandacht van boekbesprekers een verzadigingspunt bereikt en daarna afneemt (Verdaasdonk 1994).
In vergelijking met andere landen heeft Nederland redelijk ruime mogelijkheden om literaire auteurs te subsidiëren. In 1964 stelde de Nederlandse regering het Fonds voor de Letteren in dat literaire auteurs en vertalers werkbeurzen geeft en additionele honoraria voor gepubliceerde boeken. Het Fonds voor de Letteren voert het kunstbeleid uit van de Rijksoverheid jegens literaire auteurs. De doelstelling van het kunstbeleid is de bevordering van kwaliteit. Het toekennen van werkbeurzen of additionele honoraria omvat altijd een toetsing van de kwaliteit van het werk van de aanvrager. Deze toetsing wordt ondernomen door het Fondsbestuur, op basis van adviezen van deskundigen. Naast de literatuurbeschouwing vormt het Fonds voor de Letteren een tweede circuit waarin deskundigen de bevoegdheid uitoefenen om literaire boeken te beoordelen. De vraag of de omvang van het werk dat een auteur publiceerde effect heeft op dit kwaliteits- | |||||||
[pagina 421]
| |||||||
oordeel is van bijzonder belang, aangezien produktiviteit een van de criteria is voor het toekennen van werkbeurzen. De produktiviteit van een auteur zou een verschillende rol kunnen spelen in de literatuurbeschouwing en in de toekenningen van het Fonds voor de Letteren. | |||||||
Het bestandDe onderzoeksvragen zullen worden beantwoord aan de hand van gegevens over 900 literaire auteurs. Deze gegevens omvatten: het jaar waarin de auteur debuteerde, het genre dat de auteur overwegend beoefent, het aantal boekpublikaties voor 1976, het aantal titels of stukken dat de auteur per jaar publiceerde, respectievelijk opgevoerd of uitgezonden zag in de periode 1976-1984, de grootte van de uitgeverij waarbij de meeste boektitels van de auteur verschenen, de omvang van de werkbeurs die de auteur in enig jaar ontving van 1976-1984 en de eventuele vermelding van de auteur in het Lexicon van de Nederlandse Literatuur of het Lexicon van Nederlandse en Vlaamse auteurs. Het aantal auteurs dat vooral boekuitgaven realiseerde bedroeg 330. De overigen schreven toneel of televisiedrama. Van de boekauteurs legden zich 69 toe op verhalend proza, 34 op het essay, 81 op kinderen jeugdliteratuur en 38 beoefenden diverse genres, exclusief kinderen jeugdliteratuur of drama. Het aantal dichters in het bestand was zo klein, dat deze groep buiten beschouwing moest worden gelaten. | |||||||
ResultatenDe eerste onderzoeksvraag ging over de factoren die van invloed waren op het oeuvre dat een auteur opbouwt. Als mogelijke factoren zijn genoemd: het type werk dat de auteur maakt en de grootte van de uitgeverij. Uiteraard is deze factor vooral relevant voor boekauteurs. Het type werk dat een auteur schrijft is op twee manieren bepaald. Er is onderscheid gemaakt tussen auteurs van boeken, toneelstukken en televisiedrama's. Binnen de groep boekauteurs is weer onderscheiden tussen auteurs die voornamelijk verhalend proza, essays, kinderen jeugdliteratuur schrijven of diverse genres beoefenen. Alleen voor boekauteurs waren er gegevens beschikbaar over het | |||||||
[pagina 422]
| |||||||
oeuvre dat zij voor 1976 opbouwden. Voor alle drie groepen is geïnventariseerd hoeveel boekpublikaties of opvoeringen van hun werk in de periode 1976-1985 het licht zagen. Er was een significant verschil tussen de produktiviteit van auteurs van boeken, toneelstukken en televisiedrama in de net genoemde periode. De eerstgenoemde groep was verreweg het produktiefste. De twee andere hadden een vrijwel gelijke gemiddelde produktiviteit.Ga naar voetnoot2 Het genre dat boekauteurs beoefenen is van invloed op het oeuvre dat zij opbouwen. Wat betreft de aantallen titels die voor 1976 verschenen waren auteurs van verhalend proza het produktiefst met een gemiddelde van 8,6 titels; de beoefenaars van de drie andere genres hadden een sterk overeenkomstige gemiddelde produktiviteit.Ga naar voetnoot3 De verschillen waren nog uitgesprokener tussen de aantallen titels die van 1977-1985 werden gepubliceerd.Ga naar voetnoot4 De grote en middelgrote literaire uitgeverijen zijn samengenomen. Er is een andere groep gevormd met kleine literaire uitgeverijen en uit-geverijen met een overwegend literair fonds. Tussen deze twee groe-pen bestond een significant verschil tussen de aantallen titels die de auteurs daar voor 1976 publiceerden. Dit verschil werd echter niet aangetroffen voor de periode 1976-1985.Ga naar voetnoot5 | |||||||
[pagina 423]
| |||||||
Vertonen de besproken factoren ook samenhang met de senioriteit die een auteur heeft verworven? Auteurs van boeken, toneelstukken en televisiedrama verschillen onderling op het punt van senioriteit. De eerste groep is gemiddeld 19,6 jaar actief, de twee andere respectievelijk gemiddeld 5,9 en 10,1 jaar.Ga naar voetnoot6 De omvang van het oeuvre en de senioriteit hebben een verschillend effect op de reputatie die auteurs bij de literatuurbeschouwing verwerven. Hier is hun reputatie gemeten aan de hand van hun vermelding in het Lexicon van Nederlandse auteurs en in het Lexicon van Nederlandse en Vlaamse auteurs. Er bestond geen significant verschil tussen de omvang van het oeuvre dat auteurs voor 1976 publiceerden en hun aan- of afwezigheid in het Lexicon van Nederlandse auteurs. Verschillen in senioriteit deden wel terzake. Ook verschillen in de omvang van het werk dat auteurs van 1976 tot en met 1985 publiceerden hielden significant verband met het wel op niet vermeld zijn. Voor het Lexicon van Nederlandse en Vlaamse auteurs gold dat verschillen tussen alle variabelen een significant verband hadden met het wel of niet vermeld zijn.Ga naar voetnoot7 Tenslotte bleken verschillen in senioriteit niet samen te hangen met de onderscheiden grootte van de uitgeverijen waar auteurs hun werk publiceerden. | |||||||
[pagina 424]
| |||||||
Het Fonds voor de Letteren beoordeelt het werk van aanvragers naar kwaliteit. Vermeld werd al dat de produktiviteit van een auteur eveneens een belangrijk argument is om wel of geen werkbeurzen toe te kennen. Het totale aantal werkbeurzen (in maandeenheden) dat het Fonds voor de Letteren in de periode 1976-1985 verstrekte is niet normaal verdeeld. Daarom was het niet mogelijk een regressie-analyse uit te voeren met de aantallen toegekende maandeenheden als afhankelijke variabele en met het aantal titels dat voor 1976, het aantal titels dat van 1976-1985 is gepubliceerd en senioriteit als onafhankelijke variabelen. De auteurs zijn in twee groepen verdeeld: zij die tussen 1976 en 1985 nimmer en zij die in enig jaar van deze periode wel tenminste één maandeenheid als werkbeurs ontvingen. Tussen deze twee groepen bestond een significant verschil in de gemiddelde aantallen titels die voor 1976 waren gepubliceerd. Zo'n verschil werd ook aangetroffen tussen de gemiddelde aantallen boeken die tussen 1976 en 1985 waren verschenen. Senioriteit vertoonde geen verband met het wel of niet krijgen van een werkbeurs.Ga naar voetnoot8
Aan het begin van dit stuk is geopperd dat het oeuvre dat een auteur kan opbouwen en de senioriteit die verkregen kunnen worden ook zouden kunnen samenhangen met de sterke tendens om nieuwe auteurs te lanceren. Dat zou mogelijk ten koste gaan van de mogelijkheid voor oudere auteurs om een regelmatig of zelfs intensieve publikatie-ritme te handhaven. Wanneer oudere boekauteurs in de periode 1976-1985 significant minder publiceren dan hun collega's die vanaf 1976 actief zijn, zou dat een indicatie opleveren dat oudere auteurs terugvallen. Dit, nu, lijkt zich niet voor te doen. Een vergelijking tussen de groep auteurs die voor 1976 al actief was en van 1976 tot 1985 bleef publiceren en de groep auteurs die vanaf 1976 aantrad, leverde geen significant verschil op tussen de aantallen titels die beide groepen in de laatstgenoemde periode deden verschijnen. Een klein aantal (6) boekauteurs die voor 1976 al publiceerden, brachten in de periode 1976-1985 | |||||||
[pagina 425]
| |||||||
geen enkele titel uit. Wel is er in die recente periode een sterke aanwas van nieuwe auteurs: In dat decennium gaan 206 auteurs die al voor 1976 actief waren door met publiceren. Zij krijgen dan gezelschap van 262 nieuwe collega's. Tussen beide groepen bestaan overigens geen significante verschillen in de aantallen gepubliceerde titels. Aangezien er voor toneelauteurs en schrijvers van televisiedrama geen gegevens beschikbaar waren over hun produktie voor 1976, is de eventuele uitval van auteurs als volgt gemeten. Er zijn twee groepen gevormd, één met auteur die van 1976 tot 1980 geen enkel stuk zagen opgevoerd of uitgezonden, één met auteurs van wie vanaf 1980 geen enkel stuk was opgevoerd of uitgezonden. De gedachte is dat, wanneer er tussen 1976 en 1984 een aanwas is van nieuwe schrijvers en dit effect heeft op de produktiviteit van auteurs die al gestart zijn, er een significant verschil moet zijn tussen de aantallen werken die de nieuwkomers en de (min of meer) gevestigde auteurs produceren. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Maar bij de toneelauteurs waren de nieuwkomers minder produktief, terwijl het omgekeerde gold voor de schrijvers van televisiedrama.Ga naar voetnoot9 | |||||||
DiscussieDe keuze om een bepaald type literair werk te maken heeft invloed op de omvang van het oeuvre dat een auteur in de loop des tijds zal realiseren. Ook de keuze van de uitgeverij heeft invloed op de produktie. Mettertijd verkrijgen auteurs senioriteit. Deze hangt niet samen met het soort werk dat zij maken. Ook de verschillende mogelijkheden van grote of kleine uitgeverijen om auteurs te laten publiceren staan los van de senioriteit die een auteur opbouwt. Voor het verwerven van een reputatie van kwaliteit is senioriteit van groter belang dan produktiviteit. De omstandigheid echter dat de recente produktie van auteurs samenhing met het wel of niet vermeld staan in literaire lexica suggereert dat auteurs over een lange periode een regelmatig publikatieritme dienen te handhaven, willen zij hun reputatie van | |||||||
[pagina 426]
| |||||||
kwaliteit in standhouden. Zij dienen in dit opzicht niet aan nieuwkomers toe te geven. Ook bij een boekbeoordelende instelling als het Fonds voor de Letteren vertoont produktiviteit samenhang met het wel of niet toegekend krijgen van een werkbeurs. De senioriteit van auteurs wordt door het Fonds voor de Letteren kennelijk anders gewogen dan door makers van literaire lexika. Er was op dit punt geen verschil tussen degenen die wel en degenen die geen werkbeurs ontvingen.
Het oeuvre en senioriteit zijn wat een auteur opbouwt. Voor de reputatie die wordt verworven is de laatste factor van aanzienlijk belang. Voor boekauteurs geldt dat hun oeuvre geringe financiële beloningen oplevert. Toneelauteurs en schrijvers van televisiedrama ontvangen bedragen die meer in de richting gaan van sommen waarmee de kosten van levensonderhoud worden gedekt. Het voert te ver om te zeggen, zoals Bourdieu (1975) heeft gedaan dat binnen de literatuur ontkenning van de economie plaatsvindt. De uitgever neemt een ondernemersrisico dat vooral beperkt wordt door interne subsidie. Het schrijverschap levert vooral immateriële beloningen op. In een recent onderzoek onder auteurs van literair proza vond Boley (1994) dat de ondervraagde auteurs hun uitgeverij vooral waardeerden op het punt van de zorg en aandacht die redacteuren aan voorgelegde manuscripten besteedden. De uitgeverij werd in veel mindere mate waargenomen (en gewaardeerd) als een instelling die een optimale markt en optimale inkomsten voor auteurs diende te genereren. Deze kijk op uitgevers lijkt samen te hangen met het besef dat het schrijven van literatuur vooral immateriële beloningen oplevert. | |||||||
Literatuur
|
|