Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |
[pagina 391]
| |
Scandinavische illustratoren
| |
[pagina 392]
| |
tekeningen van Svend Otto Sörensen en de idyllische tafereeltjes van Sven Nordqvist in tegen alle vooroordelen. Uit de tegenstrijdige wereld van de Scandinavische illustratie dringt echter alleen datgene door tot over de grenzen wat de buitenlandse uitgeverijen verkoopbaar toeschijnt, dus in de regel toch de aardige plaatjes van blonde meisjes (de Maja-boeken van Lena Anderson) of van ontroerende en lieve kinderen (de illustraties van Ilon Wikland bij Astrid Lindgren). Het valt niet te ontkennen dat zich in deze noordelijke landen juist op het vlak van pretentieloze milieuschetsen een aanzienlijke groep illustratoren gevormd heeft, die gekenmerkt wordt door solide tekencapaciteiten, zonder dat ze zich bezighouden met de concurrentie met de beeldende kunst, wat bijvoorbeeld veel Franse illustratoren typeert, kunstenaars die een voorliefde hebben voor het karikaturale en groteske, zonder te vervallen tot het sarcas- | |
[pagina 393]
| |
me en de vinnigheid van de Engelsen (Ralph Steadman, Raymond Briggs). Veel van de beste boeken echter en juist degene die aantrekkelijk zijn doordat ze zich buiten de boven beschreven hoofdstroming bewegen, bleven buiten Scandinavië veelal onbekend. Misschien wordt hun verspreiding geremd door het feit dat ze zich te nadrukkelijk met Scandinavische tradities, voorliefdes en problemen bezighouden. Ook wordt het hanteren van een groteske en surreële tekenstijl, die men van elkaar accepteert en sinds Ivar Arosenius (Zweed, 1878-1909) en Hugo Simberg (Fin, 1873-1917) een zekere traditie heeft, niet overal ten zuiden van de 55ste breedtegraad gewaardeerd. De groteske en de karikatuur vinden het best ingang in andere landen als ze niet al te hoge eisen aan de verbeeldingskracht van de buitenlandse lezers stellen, bijvoorbeeld het aardige verhaal van Mijnheer Bohm en zijn haring (Herr Bohm och sillen) von Olof Landström. Perfectie in grafische kunstvaardigheid, niet in techniek kenmerkt de beste Scandinavische illustratoren. In die landen zijn weliswaar, zoals overal, de realistisch tot naturalistisch werkende illustratoren in de meerderheid, maar het gaat hier gelukkig nog niet om dat gelikte, oogverblindende, in bepaald opzicht commerciële hypernaturalisme, zoals dat in andere landen (USA, Duitsland, Italië) te vinden is. Het Scandinavische naturalisme blijft als het ware onvoltooid en daardoor menselijk. Je krijgt zoals gezegd de indruk dat de Scandinavische illustratoren vooral voor hun thuispubliek werken, wat vandaag niet meer helemaal vanzelfsprekend is, omdat veel titels pas lonend zijn als ze in licensie gegeven worden (of het met het oog op de kwaliteit lonend is om ze überhaupt te publiceren is een andere kwestie). Het commercieel afremmende aspect van deze oriëntatie op de eigen cultuurkring (d.w.z. de hele Scandinavische wereld met inbegrip van Finland, omdat bijna ieder enigszins belangrijk boek in alle Scandinavische landen ongeveer gelijktijdig verschijnt) moge duidelijk zijn, zeker wanneer men het boek wil exporteren. Hierbij twee voorbeelden: Zoals bekend hebben de Zweden een natuurlijker verhouding tot het naakte lichaam als bepaalde andere volkeren, hetgeen uiteraard in hun kinderboeken zijn neerslag vindt. Daarom moest Pija Lindenbaum de laatste paginagrote tekening van haar buitengewoon succesvolle boek Else-Marie och Småpapporna (De zeven vadertjes, 1990) opnieuw tekenen, opdat het boek in de VS kon verschijnen. Een prentenboek over seksuele voorlichting van G. Fagerström en Gunilla | |
[pagina 394]
| |
[pagina 395]
| |
Hansson, waarin een meisje met gespreide benen getekend was (heel erg gestileerd overigens), werd in Indonesië zelfs verboden en de reeds gedrukte oplage vernietigd.Ga naar voetnoot2 Wie dus de wereld van de Scandinavische illustratiekunst beter wil leren kennen moet er dus voor zorgen, dat hij originele uitgaven in handen krijgt. Dat dit de moeite waard is, probeert deze bijdrage, waarin enkele in het buitenland bekende en minder bekende illustratoren voorgesteld worden en interpretatiepogingen aangaande hun werk gedaan worden, te bewijzen. | |
DenemarkenTot aan het begin van de eeuw en nog tot de Hitlerdictatuur waren de betrekkingen tussen de Scandinavische landen Noorwegen, Denemarken, Zweden en Duitsland verhoudingsgewijs nauw. De Duitse taal was de eerste vreemde taal, literatuur en kunst beïnvloedden elkaar.Ga naar voetnoot3 Na de oorlog verdrong de Engelse taal begrijpelijkerwijs de Duitse als eerste vreemde taal, ook richtte men zich weer op Engeland. Wat betreft de kunst van het illustreren lijkt mij de sterke affiniteit met de karikaturiserende illustratie vooral in het kinderboek bij de Denen en Zweden herleidbaar tot Engelse voorbeelden.
Zoals Zweden in Björn Berg heeft Denemarken in Ib Spang Olsen een oude meester in de satirisch-kritische boekillustratie. De talentenreeks houdt echter niet op bij de generatiewisseling. In Jon Ranheimsaeter (geboren in 1947) kunnen wij één van de grote jonge talenten leren kennen. In Denemarken waardeert men zijn fantasievolle pen al sinds enkele jaren (zijn eerste kinderboek verscheen in 1982), maar toch | |
[pagina 396]
| |
bleef hij geruime tijd onontdekt voor een groter en internationaal publiek, hoewel hij door zijn striptekenstijl ertoe voorbestemd lijkt om massa's mensen in vervoering te brengen. Bij deze kunstenaar is vooral te waarderen, dat hij de elementen van het stripverhaal, zoals dramatische opbouw van de tekening, bewust uniforme vormgeving van dubbele pagina's en natuurlijk de komische, karikaturiserende elementen van de tekening weet over te brengen naar het prentenboek, zonder dat het een puur stripboek wordt! Dit kan men heel goed bestuderen aan de hand van een van zijn vroegere werken, de illustraties bij Kiplings sprookje over de walvis,Ga naar voetnoot4 waarvan de licensie niet zonder reden eerst aan België, het land van het stripboek, verkocht werd.Ga naar voetnoot5 Het verhaal begint met een paginagrote tekening van een walvis, die in een voor prentenboeken ongebruikelijk perspectief, namelijk direct van voren dreigend naar de beschouwer kijkt.Ga naar voetnoot6 Op de eerste dubbele pagina groeit de prent uit tot dubbele grootte, het perspectief verandert, je ziet de walvis van opzij, hoe hij massa's vis verslindt, maar nog steeds niet het hele lijf, nee slechts de effectvol opengesperde bek en een gulzig oog. Pas op de tweede daaropvolgende prent is ie dan in zijn geheel te bezichtigen. Daarna wisselen aan elkaar gekoppelde prenten en kleine prentenreeksen elkaar af, totdat aan het eind weer, zoals het hoort bij een prentenboek, de prent over twee bladzijden en de paginagrote prent de lezer uit boek en verhaal leiden.Ga naar voetnoot7 Reeds in dit vroege boek en nog meer in zijn verhalen over de kleine Niels bewijst Ranheimsaeter zijn grote kunstvaardigheid in de karikaturiserende weergave van personen. De dramaturgie van het stripverhaal en de kunst van de karikatuur verenigen zich met al zijn geestigheid en fantasie in de voortreffelijke travestie van Grimms | |
[pagina 397]
| |
sprookje Over iemand, die er op uit trok om te leren bang te zijn (Drengen der ville vaere bange, 1988) in een van de origineelste sprookjesboeken van de laatste jaren. Hij laat zien, dat er in dit lachwekkende sprookje meer schuilgaat dan sprookjesachtig griezelen alleen en bewerkt het tot een modern griezelverhaal in de beste horrorstrip-stijl. De vreselijke schrikscènes ontaarden natuurlijk niet in mensverachtende wreedheden zoals in soortgelijke stripverhalen voor volwassenen, maar blijven op het niveau van de voor kinderen onschuldige groteske en geheel binnen het kader van het sprookje. Je zou er wel meer van wensen, maar Ranheimsaeter heeft tot dusver nog geen verdere sprookjesadaptaties gepubliceerd - misschien omdat hij wijselijk inziet dat hij zo een overtuigend resultaat met dezelfde middelen nauwelijks kan bereiken. Hij zal er hooguit bij in de buurt komen, maar het nooit kunnen overtreffen.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 398]
| |
[pagina 399]
| |
Pia Thaulow kunnen we onderbrengen bij de veeleer traditionele karakaturisten, tenminste wat haar expressieve penvoering betreft, die we net zo wild bij Ralph Steadman aantreffen, en wat haar kleurschakeringen betreft, die Fibben Hald net zo zorgeloos over het papier uitstort. Maar een zo superieure, ongegeneerde geestigheid kon men nog zelden in het moderne prentenboek aantreffen. Nadat ze in een eerder prentenboek Malerens hund al prijzenswaardige staaltjes van grafisch talent en haar fantasie geleverd had, presenteerde ze met Lille Kong Magnus,Ga naar voetnoot9 een verhaal over de psychologie van de eerstgeborene, haar voorlopige meesterwerk: zolang je enig kind bent, ben je koning. Maar je ouders zijn al doende je te onttronen. Als het broertje geboren is, is de gewenning aan de nieuwe situatie een uiterst pijnlijk proces. Pia Thaulov betoont zich hierin een furieuze illustratrice - haar penvoering is energiek, haar kleuren zijn wild, haar vondsten geestig en grotesk. Alle personen zijn expressief met een trefzekere pennestreek gekarakteriseerd. De moeder is ondanks haar bolle buik geen zielige zwangere vleesmassa, maar blijft een aantrekkelijke jonge vrouw. De nieuwe zuigeling is niet zoals gebruikelijk honingzoet vanuit het perspectief van de ouders getekend, maar springt blauw en brullend aan de navelstreng als vanglijn de eerstgeborene tegemoet, zodat deze van zijn inzakkende troon in het niets valt. Het boek eindigt natuurlijk in harmonieuse broederschap, waarbij de rol van de ouders weer beperkt wordt tot die van voedselbereiders en kinderverwekkers. | |
NoorwegenVanuit de Noorse kinderboekenwerven dringen slechts weinig patrouilleboten door tot de internationale wateren, hoewel de niet zo omvangrijke Noorse boekenproductie met voldoende kunstenaars van niveau voor de dag kan komen en in het verleden in de persoon van de naar München geëxporteerde Olaf Gulbransson zelfs een grote invloed op de ontwikkeling van de boekillustratie en de karikatuur uitoefende. Dankzij de dappere uitgeverij Ellermann kennen we weliswaar de indrukwekkende, kleurrijke, op goed vochtig papier | |
[pagina 400]
| |
geschilderde aquarellen van Wenche Øyen over het thema ‘de dood’, maar andere oorspronkelijke illustratoren als Guy Krohg, Anne Brit Krag, Iben Sandemose, Gerhard Stoltz of de uit Turkije afkomstige Akin Düzakin, die allemaal over een solide artistieke basis beschikken, blijven voorlopig onbekend.
Tot deze zeer eigenzinnige, pretentieuze kunstenaars behoort zeker Fam Ekman.Ga naar voetnoot10 Hoewel ze in Zweden geboren werd (Stockholm, 1946) kwam ze reeds als kind naar Noorwegen en sloot daar haar kunststudie af zodat men haar op goede gronden als Noorse kunstenares kan beschouwen.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 401]
| |
Reeds in haar eerste boeken (ze is meestal auteur en illustratrice tegelijk)Ga naar voetnoot12 stond naast de behandeling van de wereld der volwassenen vanuit de optiek van het kind, het kind en de kunst centraal. Exemplarisch hiervoor is het kleine meesterwerk Hva skal vi gjøre med lille Jill? (Wat zullen we met kleine Jill doen? 1976), dat door Ulla Rhedin een van de eerste prentenboeken genoemd werd, die de realisme-golf in Zweden overwonnen.Ga naar voetnoot13 De ouders weten de eenzaamheid van hun enig kind op geen andere manier het hoofd te bieden dan door een schilderij op te hangen. Noodgedwongen blijft de dialoog met dit schilderij over. Het stelt eveneens een meisje voor, de enige oplossing voor de eenzaamheid van het kind. Uit deze dialoog ontstaat een ontmoeting met de kunst, want als Jill het meisje een paard wil geven, komt het in de schilderijengalerie terecht. Om de torso van een volwassen vrouw te achtervolgen, kleedt ze zich uit. Omdat de suppoost haar kleren opgeruimd heeft, moet ze de verschillende schilderijen binnengaan om verder te komen - een mooi beeld voor de notie dat een mens zijn conventies achter zich moet laten als hij één wil worden met de kunst. Tenslotte verlaat ze door het schilderij in haar kamer de benauwende wereld van haar gezin.Ga naar voetnoot14 Het thema kunst is voortdurend het belangrijkste neventhema in haar boeken. Er worden niet alleen kunstwerken in het genoemde boek en in andere boeken geciteerd (bijvoorbeeld Picasso, Chagall in Rødhatten og ulven), maar kunstwerken en kunstenaars spelen ook vaak dragende rollen. In de nadrukkelijk gestileerde illustraties wordt ook kunst overgedragen. Kunstwerken maken deel uit van de wereld van de handelende personen, zonder dat ze met name genoemd worden of stilistisch juist ingedeeld worden. In Kattens hale (De staart van de kat) zijn de | |
[pagina 402]
| |
ruimtes bijvoorbeeld met een standbeeld, met schilderijen aangekleed en wordt een Romaans-Gothische dom getoond, zonder dat de kunstwerken een direct verband met het verhaal over liefde en eenzaamheid hebben. Door alle prenten van Fam Ekman waait kunstgeschiedenis in de vorm van stilistische verwijzingen, in het boek En sky over Pine-Stine (Een wolk over Pine-Stine) bijvoorbeeld naar de patronen van het Art Déco, naar de krachtige ornamentiek van iemand als Matisse, naar de ruwe, grofgecontoureerde zwarte objecten van Max Ernst, naar kubistisch vervreemde schilderijen van de jaren 20, zelfs naar de zwart-okerkleurige vazenschilderkunst van de Grieken. Fam Ekman's contrastrijke grafische stijl van de jaren 80 met tegen witte en kleurige vlakken scherp afstekende zwarte velden met ornamenten en lijnen, polariseert zich in de jaren 90 verder naar meer volumineuse, door nauwsluitende ronde contouren bijeengehouden zwarte beeldelementen (meestal personages), die onderling slechts losjes met elkaar in verband staan en naar weinig of met grove ornamenten gestructureerde kleurenvlakken. Ook wanneer Ekman eens niet tegelijkertijd auteur is, zoals bij Jente i bitar (Het meisje in stukken, 1992) blijven eenzaamheid, isolement van de generaties - zoals hier weer enig kind Debora tegenover haar hun roes uitslapende ouders - en kunst als deel van de alledaagse wereld de thema's waaraan zij de voorkeur geeft. | |
[pagina 403]
| |
ZwedenRond 1895 werden alle Scandinavische landen weliswaar ongeveer gelijktijdig door de omwentelingen in de kunst gegrepen, maar de invloed van de Zweedse kunstenaars gaf zowel qua aantal als qua kunstvaardigheid de doorslag.Ga naar voetnoot15 Na 1945 waren de Zweedse illustratoren eveneens stijlbepalend, bijvoorbeeld de uit Denemarken afkomstige Poul Strøyer, Björn Berg of Lasse Sandberg. Ook vandaag zijn de bekendste Zweedse illustratoren, van wie de meesten typisch genoeg karikaturiserend te werk gaan, zoals bijvoorbeeld Ulf Löfgren, Sven Nordqvist, Gunilla Bergström, Lena Anderson of Cecilia Torudd, ongeacht hun kwaliteit in alle Scandinavische landen sterker vertegenwoordigd dan die van de andere landen. Dit effect werd zeker ook versterkt door de even succesvolle Zweedse schrijvers, met Astrid Lindgren voorop, door wie Björn Berg en Ilon Wikland internationaal bekend werden.
Eva Eriksson (geboren op 13 mei 1949 te Halmstad) behoort in ieder geval tot deze internationaal bekende illustratoren, die kwaliteit van de bovenste plank leveren. Deze kwaliteit vloeit voort uit haar buitengewone grafische talent - een gave die ze in de moderne illustratiekunst en grafiek slechts met weinigen deelt. Afgezien daarvan bestaat deze begaafdheid vooral in het vermogen om de meest uiteenlopende menselijke karakters weer te geven - iets wat je zelden ziet. Haar thematiek is dus de mens, en wel van zuigeling tot grootmoeder. Vanaf de reeks over de ‘wilde baby’ tot aan de honderdjarige in de leeftijdpiramide staan mensen en hun zieleroerselen alsmede hun handelingen op de voorgrond. Interieurs en zelfs landschappen moeten daarvoor wijken. Je hebt bij elk personage het gevoel, dat je dat type al eens ergens gezien hebt - een belangrijk kwaliteitskenmerk. | |
[pagina 404]
| |
Zoals menig auteur pech heeft met zijn illustratoren, zo heeft Eva Erikon geluk met haar auteurs. Of het nu Ulf Nilsson, Barbro Lindgren of Rose Lagercrantz is - ze schijnen allemaal op een ideale manier haar talent te ondersteunen. Allereerst moet hier Barbro Lindgren genoemd worden. Met haar samen had ze haar eerste grote succes, Mannan och den vilda Bebin.Ga naar voetnoot16 Vond Barbro Lindgren het in dit boek nog nodig om de teksten bij de prenten volgens oud gebruik te rijmen en nog stuntelig ook, zo had ze in de spoedig daarna begonnen Max-reeksGa naar voetnoot17 het geniale idee om de door Eva Erikon geweldig geobserveerde activiteiten van kind en hond vergezeld te laten gaan van kindertaal bij wijze van humoristisch commentaar. Zo luidt de tekst bij Max kaka (ingekort): Max heeft koekje - Max lust graag koekjes - Wafwaf komt - Wafwaf pakt Max' koekje af - Max boos: stomme wafwaf - Wafwaf boos: grom! - Max bang - Max huilen - Mamma komt: foei, foei, Max' koekje niet pakken! - Max krijgt ander koekje. Bijna vanzelf wekt een dergelijk foefje de lust op om er een parodie op te maken. Het is amusant dat het schrijvers-/illustratorenduo meteen een parodie op zichzelf gemaakt heeft en tegelijkertijd als epiloog op de reeks een satire op de tijdgeest geleverd heeft. Titta Max grav! (Kijk - Max' graf!, 1991).Ga naar voetnoot18 In 18 prenten bieden ze een exemplarische levensloop van de wieg tot het graf als instantbiografie. Enkele staaltjes daaruit: Kijk Max! Max klein (je ziet Max terwijl hij zijn fopspeen tegen de neus van zijn teckel aan drukt) - Max kan niet praten - Max nu groot - Max gaat naar school - Max werkt bij bank - Max bekijkt papier (maar uit de prent blijkt, dat Max eigenlijk de boezem van zijn secretaresse fixeert) - Max krijgt een juffie (je ziet de secretaresse bij Max op schoot) - Max' juffie krijgt een baby... - Max' juffie is Max beu (terwijl Max' vrouw aan het schelden | |
[pagina 405]
| |
[pagina 406]
| |
is, zien we Max onverschillig voor de tv zitten) - Max nu oud - Max nu dood - kijk - Max' graf! Hoe goed schrijver en illustrator elkaar de bal kunnen toespelen moge blijken uit een boek van Rose Lagercrantz. Haar schaarse tekst in Pojke, flicka, pangbrud, karl... eller Ålderstrappan (jongen, meisje, bakvis, kerel... of de leeftijdstrap) is bij uitstek een voorbeeld van een illustratievriendelijke tekst. Rose Lagercrantz heeft hier een oeroud pamflet-onderwerp aangepast aan de jeugd van vandaag. De leeftijdspiramide van de titel siert alleen het omslag als op- en neerwaarts leidende trap. Wat een weldaad om jezelf als vijftigjarige - net als in milde dromen - in het kinderboek op de top van de succes- en leeftijdspiramide aan te treffen! Maar in het leven wacht ons geen en als ze niet gestorven zijn, leven ze nu nog: Je moet weer naar beneden en er leidt geen weg terug richting kindheid en jeugd, maar daarheen waar Eva Erikon op coulante wijze pas bij het getal 100 een grafsteen geplaatst heeft. Binnenin karakteriseert Rose Lagercrantz uiterst economisch maar trefzeker de leeftijdsniveaus van beide geslachten, telkens vanuit het perspectief van degene die zo oud is. Daarbij geeft ze de illustratrice de mooiste stimulansen tot het bedenken van prenten: Als je vier bent ben je een grote jongen en leer je fietsen. Dat valt lang niet mee en als je huilt, krijg je een pleister. Vanzelfsprekend heeft Eva Erikon de discrete leemte in de mededeling, waarom de jongen huilt, meedogenloos in beeld gebracht: De gevallen held kijkt met verdrietige blik naar zijn geschonden knie, terwijl zijn moeder met overdreven en daarom nauwelijks opbeurende vrolijkheid de uit de chaotische inhoud van haar handtasje opgediepte pleister triomfantelijk in de lucht houdt. Wanneer de jonge lezer het leven van een jongen bij monde van deze jongen zelf tot kort voor het bittere einde van de bevende grijsaard heeft gevolgd, krijgt hij de menselijke levensloop andermaal voorgeschoteld, namelijk als meisje. Eva Eriksson liet de ‘kleine dreumes’ met rood haar ter wereld komen, dus met een kleur haar, die alleen maar in Zweden zo overtuigend over kan komen, omdat het niet met henna geverfd is. Hiermee brengt de illustratrice een discreet couleur locale in het boek, dat extra prikkels geeft: niet alleen aan de met de wereldbol nog weinig vertrouwde aspirant-lezer de huiveringwekkende vermoedens van nog te ontdekken gebieden en landen, maar ook aan de ervaren kinderboeklezer het plezier van een heleboel achter piepkleine details verborgen vondsten. Bijvoorbeeld de gestresste moeder, die het alleen redt met | |
[pagina 407]
| |
snabbmakaroner (snelkookmaccaroni), droomt van Parijs (zie het lied bij het fornuis), terwijl de volgende ouderavond blijkens het briefje op het memobord zijn schaduwen vooruitwerpt. De uitgehongerde kinderen in ijshockeytenue wachten intussen ongeduldig op datgene, wat nog in de pan smoort, vermoedelijk Falukorv, net zo'n goedkope worst als de ‘Lyoner’ in Beieren. Bij de mededeling Als je 12 en 13 bent, ben je een jong meisje ziet de lezer een authentieke prent van een moderne tienerkamer. Als je 20 bent, ben je volwassen, luidt de tekst op een andere bladzijde en spaarzamer en laconieker hebben zelfs leespedagogen nog niet voor kinderen geschreven! Wat doet Eva Eriksson daarmee? We kijken in de voorkamer van een gematigd moderne woning. Een stralende, soevereine gelatenheid tentoonspreidende jongedame laat zich begroeten door haar lief, die achter zijn rug het obligate boeket verbergt. Op de achtergrond is een kant en klaar gedekte, sfeervol en smakelijk ogende dinertafel te zien met flakkerende kaarsen. Een zijwaartse blik in de omwoelde keuken vertelt ons zonder omwegen wat voor een wanhopige veldslag er zoëven ter ontvangst van manlief is geleverd! De genialiteit van Eva Eriksson schuilt in de duidelijk omlijnde tekening. Als deze behouden blijft en de kleur er ondergeschikt aan is, kunnen we tevreden zijn, ook al overtuigt de pure zwart-wittekening bij haar het meest. De overgang naar de kleurenprent zonder de bewuste, verhelderende contouren, die in het laatste boek Möllarens ungar van Ulf Nilsson (Molenaarskinderen, 1993) optrad, moet echter als een stap achteruit worden beschouwd.Ga naar voetnoot19
De uit de karikatuur-wereld afkomstige Fibben Hald (Orrefors, 1933) is geen aanhanger van de mooie lijn, evenmin van de geniale pennestreek. Op het eerste gezicht hebben de lijnen en strepen die hij tekent iets toevalligs, onzekers, tastends. Merkwaardig genoeg zitten ze desondanks precies goed, zoals je meteen daarna moet vaststellen. Ook zijn beeldcompositie en kleurenkeuze zijn er niet op uit om te | |
[pagina 408]
| |
behagen, maar slechts om de intenties van de tekst zo precies en vooral zo drastisch mogelijk op de prent weer te geven. De verschillende technieken, aquarel, gouache, collage, contourentekening of arceren met kleurpotlood kiest hij ogenschijnlijk willekeurig - net wat hem aan werktuigen, kleuren en ideeën voor de vingers komt. Esthetische onbezorgdheid is zijn kunstprincipe, de tekstinterpretatie zijn enig doel. Reeds in zijn eerste kinderboekillustraties bij Katten blåste i silverhorn (de kat blies op de zilveren trompet), waarvoor de schrijver hem had ontdekt, is dit moedwillig gebruik van gemengde technieken merkbaar. We vinden hierin, steeds zwart-wit, pure pentekeningen, scherplijnig als kopergravures, losse schetsen, gewassen inkttekeningen, gerasterde vlakken, penseeltekeningen en aquarellen. Het verbindende element is echter evenals bij de gedichten een vaak naar het surreële neigende humor. Laten we om zijn schildertechniek te verduidelijken de gouache bij de ‘Grodsaga’ (kikkersprookje) uit Lennart Hellsings Djurbok (Dierenboek) eens nader bekijken: Met een niet precies gemikte zwaai heeft Fibben in het midden van de prent de rand van een bron geplaatst, die uit een jungle van bladeren, getoverd uit een reeks snelle Russisch-groene en zwarte penseelstreken, opdoemt en in het ongewisse, namelijk het eind van de bladzijde verdwijnt. Tussen het bos van bladeren en de rand van de bron glinstert een stuk water van een welhaast sprookjesachtig blauw. Buiten de rand van de bron onderscheiden we een daar nonchalant heengeveegd vlak juist nog als schaduw; daarnaast volgt alleen nog een woest neergekwakt, zich met het blauw vermengend vormeloos geel vlak, dat onder de witte spetters zit en zuidelijk zonlicht suggereert. Midden op de rand van de bron zit de droevige held van het gedicht, de kikker, bezaaid met wratten en met een blauw schijnsel op zijn natte, spiegelende huid - een anatomisch monster met een traan in zijn oog, dat geen schoolmeester voor dierentekening zou hebben laten doorgaan; zelfs zijn hoopvol groene kleur is te gek om los te lopen. Met een spijker of een ander puntig grof instrument heeft de kunstenaar er vervolgens de glinsterende waterspetters van de imaginaire fontein bruut en vol effect uitgekrast. Afgedrukt in het geel is het ultrakorte, geniale gedicht van de grote Zweedse jeugddichter, dat we de lezer na deze intensieve beschrijving van zijn illustratie niet mogen onthouden: | |
[pagina 409]
| |
Kikkersprookje
Een kikker huilt op de rand van de bron,
helemaal besproeit met water.
Kus hem behoedzaam op de mond,
hij is blijkbaar behekst.
Als hij niet in een prinses verandert,
zijn daar maar twee verklaringen voor:
Ofwel is het een kikker,
ofwel jij bent geen prins.
Voor iedere werkelijk goede illustrator is het beste criterium van zijn capaciteiten de mate waarin hij zich boven de tekst kan verheffen, zonder deze de verwaarlozen of te minachten. Wat we al bij Eva Eriksson vastgesteld hebben is niet minder van toepassing op Fibben Hald. Het kwam ook al ter sprake, in hoeverre de bekwaamheid om een goede prentenboektekst te schrijven gemeten wordt aan de ruimte die deze tekst aan de illustrator overlaat. In dit opzicht is de meer filosoferende dan beschrijvende poëzie van Hellsing zeker zeer geschikt. Toch lijkt Ågget (Het ei, 1978) mij het geniaalste product van de beide talenten te zijn. Halds niets ontziende, soms zelfs brute stijl van prentopeenvolging en kleurgeving mag dan esthetisch georiënteerde gemoederen shockeren, hij past echter uitstekend bij de fantastische tekst van Hellsing en bij diens met genoegen tentoongespreide, peilloos diepe en hopeloze pessimisme, dat een schepsel, of het nu een vogel of een mens betreft, de beperkingen van geboorte en begaafdheid niet kan doorbreken. Een ronduit politiek prentenboek! Wat een dreun voor de droom van een materialistisch-socialistische evolutie! De surrealiteit van de dromen van een ei wordt door Hald niet abstract weergegeven, maar door de letterlijke enscenering van de tekst nog verder opgeschroefd. Bijvoorbeeld wanneer het ei een bed zou willen zijn en plotseling de verontrustende voorstelling krijgt, dat er iemand in zou kunnen gaan liggen. Fibben Hald tekent daarbij in vier fasen achtereenvolgens een gemoedelijke heer op gevorderde leeftijd in nachtgewaad, terwijl hij zijn tanden poetst en zich op zijn bed verheugt en terwijl hij zodanig in het ei gaat liggen, dat de schaal barst en het eigeel eruitspuit. Dit slechts als één staaltje van de vele vermakelijkheden van dit boek. | |
[pagina 410]
| |
Men om jag själv är säng - då kan jag ju inte
ligga i sängen. Kanske kommer det någon annan
och lägger sig i mig då? Nån tung,
så att jag går sönder.
Folk lägger sig i allt möjligt -
inte minst sängar.
Jag vill inte vara en säng.
Förresten har jag redan bestämt
att jag bara ska ha två ben.
| |
[pagina 411]
| |
De stijl van Hald in de jaren 80 is schilderachtiger, je zou bijna mopperen en zeggen tammer, als je niet telkens weer plezier zou beleven aan zijn expresssieve uitbarstingen en aan zijn humor.Ga naar voetnoot20
Uniek is de stijl van Anna HöglundGa naar voetnoot21 (Stockholm, 1958), verbazingwekkend haar opmars tot erkend illustratrice. Haar leven, ontwikkeling en haar kunst zijn van een eenheid en consequentie die je maar zelden ziet. Anna Höglund onderbrak haar schoolopleiding toen ze 15 jaar oud was en bracht een veel moeilijkere, op de praktijk gerichte levensschool als kunststudente, uitzendkracht, werkster, neohippie en moeder tot een goed einde. Ze denkt daar als volgt over: Het kan een voordeel zijn, als je niet opgeleid bent, omdat je dan geen kant en klare meningen hebt over wat goed en slecht is. Het kan net zo amusant zijn om jampotjes en elegante etiketten te bekijken als een Picasso. Ik ben er niet bang voor om banaal te zijn, ik word gefascineerd door het banale. Daarachter vind je fascinerende aanwijzingen voor het denkpatroon van de mensen.Ga naar voetnoot22 Als verregaand autodidact en buiten alle kunststijlen om komt Anna Höglund in de buurt van het primitieve, respectievelijk de l'Art Brut van iemand als Dubuffet. Kenmerkend zijn haar op kindertekeningen lijkende personages, de herleiding van de voorwerpen (boom, kasteel, schip, cactus, enz.) op hun nog net herkenbare basisvormen, sterk gebogen horizonten, die als met een groothoeklens ruimte moeten maken, een beeldcompositie die de personages en de voorwerpen zoveel mogelijk naast elkaar rangschikt en andere typische vormen. Wat echter de speciale charme verleent aan haar illustraties is de voorliefde voor het groteske in haar prenten, waarmee ze iedere gelijkenis met de vrolijke onschuldigheid van vele kinderprenten en | |
[pagina 412]
| |
hun navolgers op het pijnlijke af vermijdt: de visseogen, zeiloren, grote monden en vaak fallische neuzen van haar personages; de riskante, vaak sombere, nooit behaagzieke kleurgeving in haar met gemengde technieken (gouache, acryl) vervaardigde prenten. Toch is deze kunstvorm ook in de Scandinavische kunst niet zonder voorbeelden. Om hier John Bauer en Ivar Arosenius ten tonele te voeren, zoals de flaptekst bij Jätten och ekorren doet, komt echter neer op het gedachteloos citeren van zomaar wat bekende namen. Het is niet dienstig om hier de uiterst zorgvuldig uitgevoerde, op Arthur Rackham gebaseerde sprookjesprenten van John Bauer te noemen, noch de bewust vereenvoudigende karikaturen in Kattresan van de bedreven tekenaar Arosenius. Voor Anna Höglund is de technisch scrupuleuze en pijnlijk preciese Bauer immers niet nastrevenswaardig, noch dragen haar prenten de sporen van de karikatuur. Eerder moet hier de Finse symbolist en natuurmysticus Hugo Simberg genoemd worden, wiens naïeve aquarellen, die klein zijn van formaat en fantastisch en sprookjesachtig van inhoud, inderdaad qua vorm en het gebruik van vale kleuren tamelijk verwant zijn met de prenten in de eerste boeken van Anna Höglund (bijvoorbeeld in het reeds genoemde Jätten och ekorren).Ga naar voetnoot23 Inhoudelijk is het werk van Anna Höglund behoorlijk breed georienteerd, terwijl ze de meeste boeken ook zelf heeft geschreven. Van bewerkingen van sprookjes (Pannkakan, haar eerste in 1982 verschenen prentenboek, Jätten och ekorren) gaat het via droomfantasieën (NattresanGa naar voetnoot24), filosofieën over het ontstaan van de wereld (Genesisthematiek in Först var det mörkt...Ga naar voetnoot25) naar reisfantasieën (Resor jag aldrig gjort), eenzaamheid (Delfinen) en het beheersen van angsten | |
[pagina 413]
| |
[pagina 414]
| |
(Den lille pojken och lejonetGa naar voetnoot26). Ze heeft tot nadenken stemmende prentenverhalen voor volwassenen bedacht en ook een heel oorspronkelijke, fascinerende tekenfilm over het nachtleven in een stad gerealiseerd.Ga naar voetnoot27 | |
FinlandQua bevolking behoort Finland tot de kleinere landen. Daarom is de boekenproductie er beperkt. Desalniettemin is er in deze eeuw en met name in de tijd na de oorlog een aanzienlijke boekcultuur tot ontwikkeling gekomen. Op het gebied van het kinderboek heeft Finland, evenals Zweden met Astrid Lindgren, in de persoon van Tove Jansson een internationaal erkende, reeds tijdens haar leven klassieke schrijfster gegenereerd. Op het gebied van de illustratie is er weliswaar een aantal heel bekwame kunstenaars, maar die zijn allemaal internationaal veel minder bekend. Zo zijn gelijktijdig met Tove Janssons verhalen over het Mumindal ook de bijbehorende tekstillustraties van de schrijfster wereldbekend geworden (sinds kort helaas door de totaal verkitschte Japanse tekenfilm, waaruit alle Finse elementen zijn verwijderd). Van Tove Janssons omvangrijke illustratieve werk voor andere publicaties, bijvoorbeeld voor Alice's adventures in wonderland van Lewis Carroll is men buiten het land zelf nog steeds nauwelijks op de hoogte. Er is weliswaar sporadisch een titel van enkele anderen buiten Finland uitgegeven, maar binnen het geheel van de internationale kinderboekenproductie blijft de Finse kinderboekenillustratie marginaal. Hannu Taina heeft door het behalen van de Grand Prix op de Biennale van de Illustratie in Bratislava (1987)Ga naar voetnoot28 de aandacht op zich gevestigd, maar zijn aardige | |
[pagina 415]
| |
maar weinig opwindende aquarellen, die in brave kleuren zijn uitgevoerd, steken niet uit boven de massa van de solide middelmatigheid.
De personages van Kaarina KailaGa naar voetnoot29 (1941), die met spits penseel op een diffuus gekleurde ondergrond te voorschijn getoverd worden, zijn dan aanzienlijk origineler. Haar meisjes en jongens zijn van een aandoenlijke magerheid en hebben onmiskenbaar Finse gezichtjes, dus hoge jukbeenderen, in lichte mate spleetogen en grijsblond haar, ook al zijn het Hans en Grietje. De personages treden nooit op de voorgrond, maar blijven altijd ingebed in het landschap en houden op deze manier de lezer beschroomd op afstand. Met haar mengeling van naïeve beeldopvatting, decoratieve kleurschikking en een bepaalde starheid in haar vormentaal kan men de illustraties van Kaarina Kaila nog eerder onderbrengen bij Middeneuropese tradities (Rusland, Estland, Tsjechië, Slowakije) dan bij Scandinavische, waarmee Finlands rol als doorgeefluik van cultuur duidelijk naar voren komt. | |
IJslandHet is bekend dat er op IJsland veel gelezen wordt. Daarom wekt het geen bevreemding dat er daar een omvangrijke boekproductie is, die overigens net zo min als in de andere Scandinavische landen niet zou kunnen bestaan zonder een meer of minder intensieve subsidiëring van staatswege. Men vindt het vanzelfsprekend dat men geen al te hoog gespannen verwachtingen koestert ten aanzien van de boekillustratiekunst. Bewerkelijk geïllustreerde boeken brengen immers hoge kosten met zich mee en waar geen echte markt bestaat voor illustratoren ontstaan ook geen bijzondere begaafdheden. Veelal in zwart-wit uitgevoerd en heel kinderlijk maar niet onaantrekkelijk van vorm zijn de illustraties van Ragnheiður Gestsdóttir. Het is goede gebruiksgrafiek, zonder dat je ze buiten IJsland zou | |
[pagina 416]
| |
moeten kennen. Een grote verrassing wacht degene die een van de boeken van Gylfi Gíslason in handen krijgt. Hij heeft twee beroemde IJslandse sprookjes omgezet in prentenverhalen en wel met een zodanig amusante humor, dat men zou willen dat hij internationaal bekend werd. Wie ze niet kent, die mist echt iets. Einu sinni bjuggu saman karl og kerling; var karlinn heldur ódaell og illa þokkaður og þar að auki latur og ónýtur á heimili sínu; líkaði kerlingu hans það mjög illa og ámaelti honum oftlega og kvað hann eigi duga til annars en sóa því út er hún draegi að, því sjálf var hún síúðrandi og hafði alla króka frammi til þess að afla þess er þurfti, og kunni jafnan að koma ár sinni fyrir borð við hvern sem um var að eiga. |
|