Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| |
[pagina 369]
| |
De Albanese kinderliteratuur: eindelijk op weg naar lekker stout?
| |
[pagina 370]
| |
Na de Tweede Wereldoorlog wordt de literatuur in toenemende mate beheerst door het politieke systeem. De ideologische basis is marxistisch-leninisme en de enig geldende vorm het sociaal realisme. De staatsuitgeverij kreeg de naam van de grote 19de eeuwse literaire held, Naim Frashëri. Tot 1985 voerde dictator Enver Hoxha in Albanië een ijzeren bewind. Stalinisme van het meest orthodoxe en hardvochtige soort maakte van Albanië een land dat tot de derde wereld gerekend mag worden. Zijn opvolger Ramiz Alia zette zijn bewind, wel enigszins gematigd, voort. Tegenwoordig is de democratische partij van president Sali Berisha aan de macht. Sinds de omwenteling in 1990, toen duizenden Albanezen het land trachtten te ontvluchten is Albanië het Land van Stuk; de economie is dood, de industrie kapot, evenals de meeste ruiten. Het is zoals een Albanees treffend opmerkte: De enige fabriek die nog werkt in Albanië, is de fabriek van woorden.
Albanië's huidige literaire held is Ismael Kadare. Het is zonder meer een wonder dat zich in een dergelijk benauwend politiek klimaat een schrijver heeft kunnen ontwikkelen van wereldklasse. Kadare geldt als een van de grootste romanschrijvers van Europa. Hoewel hij als een van de weinige Albanezen de gelegenheid had af en toe te reizen, is hij altijd in Albanië blijven wonen. Pas na de omwenteling vroeg hij politiek asiel aan in Parijs. Zijn motieven daarvoor zet hij uiteen in zijn essayistische boek Albanese Lente. In zijn romans verweeft hij het verhaal met Griekse, Albanese of andere mythologieën en geeft daarmee het menselijk handelen, contemporain of historisch een diepere laag. Enkele van zijn bekendste werken zijn: De generaal van het dode leger, Het dromenpaleis, Breuk in april, en Kroniek van een stenen stad. In deze schitterende roman beschrijft hij zijn jeugd in de zuidalbanese stad Gjirokaster, waar hij in 1936 werd geboren (de Nederlandse vertalingen van zijn werk komen uit bij Van Gennep). Voor kinderen schreef hij tot nu toe twee toneelstukken en drie lange gedichten. Het meest bekende is het epische gedicht Prinses Argiro (1967). Het traditionele epische lied is tot voor kort levend gebleven in Albanië. In de geschreven literatuur wordt van deze vertelvorm ook nog steeds gebruik gemaakt. Prinses Argiro is een typisch voorbeeld van dit genre: de Albanese geschiedenis, met al zijn gruwelijke heroïek, op een poëtische en sprookjesachtige manier verwoord. Het boekje is niet meer te krijgen, maar Jacqueline Sheji, | |
[pagina 371]
| |
die voor Van Gennep de romans van Kadare in het Nederlands vertaalt, vond op de kinderpagina van de Albanese krant Rilindja een paar fragmenten. vers 2[regelnummer]
Deze mooie, stenen stad,
deze stad met honderd stegen,
heeft zoals jij je naam Vera,
de naam Gjirokaster gekregen.
Over een tijdje, na een paar jaar,
kleine Vera, als je groot bent,
zal ik je bij de hand nemen,
en gaan we samen op pad,
naar het kasteel op de heuvel,
waar we eerst zullen rusten,
en als we de in kelders afdalen,
en diep de eeuwen doorwroeten,
zullen met trompetgeschal,
vroeg're tijden ons begroeten.
Geef me je hand Vera, kom.
Vind je het vochtig en koud?
Wees niet bang, spits je oren,
en tuur in het donker;
dan kun je van ver de ruiter horen,
die snelt door het holst van de nacht.
vers 9[regelnummer]
Wat is oorlog, zul je vragen,
Vera, oorlog, wat is dat?
jij hebt alleen twee keer
gevochten met je lapjeskat.
Jij hebt de legers nooit gezien,
staand tegenover elkaar,
met kanonnen en geweren
vlaggen, harnassen en zwaarden.
| |
[pagina 372]
| |
en ze krabben niet in het gezicht
alsof je met een poesje stoeit
maar maken gapende wonden,
waar het rode bloed uitvloeit.
de dapperen vechten met leeuwenmoed,
de vijand vecht met tijgerbloed,
en oneindig zijn de velden,
met de graven van de helden.
Hoe aardig dit gedicht ook begint, het is een gedicht over oorlog en het verzet tegen onderdrukking. Liever dan zich te onderwerpen aan de Turkse bezetter en voortaan in slavernij te leven, stort de jonge prinses zich met haar baby in de armen van de burcht: zij valt en valt toch niet, een gewaad in de ruimte, zwevend boven de eeuwen als een bevroren droom. vers 29[regelnummer]
We keren terug naar onze tijd,
waar Gjirokaster staat te wachten,
de muren staan nog overeind,
regens hebben het bloed gewassen.
Daar is de hoge toren,
als eenzame getuige,
hoe de moedige prinses,
haar leven heeft verloren,
Vera, kijk naar deze stegen,
naar de huizen en de daken,
als een witte ballon is mijn jeugd,
hier voor altijd blijven haken.
Boven de toppen van de tijd,
staat de oneindige horizon,
en wiegt de eeuwenoude wind
de ballon van mijn jeugd.
Hoewel de 19de eeuwse schrijvers van de Albanese Renaissance zich ook en soms in het bijzonder tot de jeugd richtten, was er voor het eind van de Tweede Wereldoorlog geen sprake van een oorspronke- | |
[pagina 373]
| |
lijk Albanese jeugdliteratuur. Ismael Kadare liet zich ooit ontvallen dat hij het altijd als een gemis heeft beschouwd dat er in zijn jeugd eigenlijk niets speciaal voor kinderen te lezen was. Tijdens het communistisch regime werd de jeugdliteratuur beschouwd als ideaal middel tot opvoeding en disciplinering en door de staat gecontroleerd. De afdeling kinder- en jeugdliteratuur van de staatsuitgeverij heette - hoe kan het anders? - Biblioteka e pioniret. Alle Albanese schoolkinderen waren tot hun veertiende pioniertjes van Enver. In de jaren '60 verschenen jaarlijks slechts 10 tot 12 titels. Midden jaren '80 waren dat er al circa 60. Er verschenen sprookjes, gedichten, versjes, toneelstukken, korte verhalen en jeugdromans, alsmede drie kindertijdschriften. Ook waren er vertalingen van buitenlandse klassieken beschikbaar. Aangezien de opvoeding van de kleine kinderen zoals in veel zuidelijke landen zo mogelijk aan de grootouders werd overgelaten gingen de traditionele Albanese verhalen over van grootouder op kleinkind. Ondanks de armoede en de primitieve leefomstandigheden zijn veel Albanezen tamelijk ontwikkeld. Onder het Hoxha-regime waren er nog minder ontspanningsmogelijkheden dan in andere communistische landen. Dus wierp het volk zich gretig op boeken en studeerde zich suf op vreemde talen. Dit in de eerste plaats om zich minder afgesloten te voelen van de rest van Europa; ten tweede in de hoop dat de grenzen ooit weer open zouden gaan en men dan klaar zou zijn voor Europa.
⋆
De hoofdstad Tirana. In een kiosk naast het nationaal museum vind ik twee Albanese kinderboeken: Thike pas shpine... (Het mes in de rug) en Lahuta e Malsise (De luit van de Zwarte Bergen), beide van de schrijver Odhise Grillo. Het mes in de rug ziet er uit als een echt kinderboek. Het is langwerpig, heeft een harde kaft en is rijkelijk geïllustreerd. De illustraties zijn wel spannend maar somber, en doen erg aan de jaren dertig denken. Het boekje is in 1991 gedrukt bij Naim Frasheri in een oplage van 12.000. De kwaliteit van het papier en de druk is ongelofelijk slecht. Ons krantenpapier is een luxe hierbij vergeleken, de inkt loopt door en de bladspiegel is scheef. De Luit van de Zwarte Bergen is uit 1992 en gedrukt bij een | |
[pagina 374]
| |
[pagina 375]
| |
andere uitgeverij. Dat doet vermoeden dat de enige staatsuitgeverij het al in 1992 begint af te leggen tegen nieuwe ondernemingen. De kwaliteit is overigens niet veel beter dan die van de staatsuitgeverij - het ziet er uit als een flutroman voor volwassenen- en de oplage van 10.000 bijna even verbazingwekkend groot. Dezelfde avond gaan we de groeten overbrengen van een Nederlandse kennis aan een gepensioneerde professor in de Russische taal- en letterkunde. Ik vraag naar een boekhandel en vertel dat ik in kinderliteratuur geïnteresseerd ben en dat het me leuk lijkt eens contact te hebben met een Albanese auteur van kinderboeken. ‘Welke auteur?’ vraagt de professor. Ik steek een van de pasverworven boekjes omhoog. Odhise Grillo bijvoorbeeld. ‘Die kennen we. Ik bel wel even.’ Binnen een paar minuten is de afspraak geregeld. ‘Odhise vraagt wanneer je wilt komen, meteen, morgenochtend?’ De professor staat me de volgende morgen op te wachten, met een turf van een woordenboek onder zijn arm: Russisch-Italiaans. Hij stelt zich beschikbaar als tolk. Het appartement van Odhise en zijn vrouw Evangelo ligt op de bovenste verdieping van een flatgebouw. Het is een naar Albanese begrippen ruime flat. Om binnen te komen moeten we door een ijzeren hek heen. De schrijver verontschuldigt zich, hij heeft het hek net laten aanbrengen, er is die maand voor de derde keer bij hem ingebroken. Hij en zijn vrouw Evangelo ontvangen me alsof ik een langverloren dochter ben. Er staan talloze schotels met koekjes, appels, noten en rozijnen. De snoepjes zijn uit Griekenland. ‘Die zijn goed, die moet je nemen!’ Odhise K. Grillo werd in 1933 geboren. Hij studeerde Albanese taal en letterkunde aan de universiteit van Tirana en ook rechten. Sinds 1955 publiceerde hij circa veertig kinderboeken. Hij kreeg vele prijzen. Enkele van zijn boeken werden vertaald (in het Frans, Grieks en Syrisch). Grillo weet veel van de geschiedenis van de Albanese jeugdliteratuur. ‘Er bestaat nog geen naslagwerk over de Albanese kinder- en jeugdliteratuur,’ zegt hij. ‘Ik maak tegenwoordig een rubriek in de kinderbijlage van de Rilindja over de Albanese kinder- en jeugdliteratuur.’ ‘Ken je de Rilindja? Dat is een Albaneestalige krant, die al 45 jaar bestaat. Eerst werd de Rilindja in Kosova gedrukt en in Albanië verboden, nu is het omgekeerd. Want in Kosova worden de Albanezen nu onderdrukt en hier hebben we een zekere vrijheid. De Rilindja is overal te krijgen waar Albanezen wonen. Het is een belangrijke | |
[pagina 376]
| |
krant. Een keer per week verzorgen we een jeugdbijlage met verhaaltjes, gedichtjes en tekeningen, en nu dus ook steeds een korte biografie en bibliografie van een Albanese kinderboekenschrijver. Bovendien doe ik elke week een radiopraatje over een kinderboek.’ Grillo heeft geen voorkeur voor een bepaald genre. Hij doet alle genres graag. Zijn laatste boeken zijn kleine boekjes met humoristische versjes voor commerciële uitgeverijen. Het zijn kleurig geïllustreerde boekjes en de kwaliteit van het papier is aanmerkelijk beter dan dat van de staatsuitgeverij. Maar de auteur vindt ze te duur: ‘25 lek voor zulke kleine boekjes.’ (25 lek = ongeveer 50 cent) Hij noemt ook de boeken die ik al vond: Het mes in de rug en De Luit van de Zwarte Bergen. ‘De Luit van de Zwarte Bergen is de bewerking van een klassiek epos over de strijd tussen de Albanezen, de Serven en de Montenegrijnen. Ik schreef het in de hete februarimaand van 1991 terwijl buiten op straat de rellen aan de gang waren.’ Op mijn vraag wat het rigide communistische systeem inhield voor de jeugdliteratuur wordt terughoudend gereageerd. ‘Sommige onderwerpen waren verboden... In verhalen mochten geen koningen en koninginnen voorkomen. Net zomin als magie, religie en slechte bestuurders. Daarover werd niet geschreven. Er waren wel de klassieken uit het buitenland. De sprookjes van Grimm en Andersen, de verhalen van Tolstoj, Alice in Wonderland, Tijl Uilenspiegel, De Saint Exupéry. In sommige officiële uitgaves was wel geknipt...’ ‘Bekende figuren uit de Albanese literatuur zijn Gishto (het vingertje) en Gerosi (de kale). De kale is een lelijkerd maar hij is erg slim. Hij wint altijd. Het Vingertje Gishto is heel klein en hij vindt overal oplossingen voor. Dit zijn helden uit volksvertellingen die populair zijn bij kinderen. Het communisme had geen probleem met hen, het waren hulpjes van de armen.’ ‘Vroeger kwam alles uit bij de staatsuitgeverij en werd daardoor natuurlijk ook door de staat gecontroleerd. De kwaliteit van de drukken waren slecht, maar dat was uit zuinigheid. We hadden oplages van 12.000, 20.000, 30.000. Iedereen kon kinderboeken kopen, ze waren extreem goedkoop. Mijn boek Het mes in de rug kostte toen 12 lek. De ondernemers vroegen er 60 lek voor. Ik heb geprotesteerd, want dan koopt niemand het meer. Nu kost het dan 40 lek. Toch bijna vier keer zoveel als vroeger.’ ‘Tot 1991 was er van alles te koop. Er waren drie kindertijdschrif- | |
[pagina 377]
| |
ten, die kostten 1 lek, of werden gratis op scholen gedistribueerd. Er werden ongeveer 100 boeken per jaar uitgegeven.’ ‘Na 1991 gebeurde er een tijd helemaal niks meer. Sinds 1993 trekt het weer een beetje aan, maar wel op commerciële basis. De staatsuitgeverij is bijna opgeheven. Er zijn nu ongeveer 85 privé-uitgeverijen. De drukken zijn inmiddels beter, maar duur naar Albanese maatstaven. Er zijn nieuwe kindertijdschriften gekomen.’ Odhise Grillo
| |
[pagina 378]
| |
Hij laat me er een zien. Tik-tak heet het, er staat een foto van Arnold Schwarzenegger op de voorkant. Grillo benadrukt nog eens de duurte van de nieuwe commerciële produkten: ‘Veertig lek, voor zo'n modern tijdschrift, ongeveer een halve dollar. Een gezinshoofd verdient gemiddeld dertig dollar in de maand... Ouders die hun kinderen een boek willen geven of een tijdschriftje moeten zich grote opofferingen getroosten.’ ‘Er zijn hier nu twee klassen mensen: zij die weten te profiteren van de nieuwe situatie en zij die dat niet kunnen en nog betaald worden volgens de oude normen. Die moeten dus toekijken.’ ‘Mijn vrouw was kinderarts en ik ben altijd redacteur voor Naim Frashëri geweest. Als buitengewoon hoogleraar op de universiteit gaf ik cursussen over jeugdliteratuur. We hebben allebei een pensioen van circa dertig dollar per maand. Gelukkig werkt onze zoon bij een ambassade als vertaler. Daardoor kon ik voor een oogoperatie naar het buitenland. Anders is zoiets volstrekt onmogelijk.’ ‘Schrijvers kunnen hier beslist niet leven van hun werk alleen. Ik schrijf al bijna veertig jaar en ik zou nog niet eens een jaar kunnen leven van de opbrengst van mijn boeken. Voor Het mes in de rug kreeg ik ongeveer 12 dollar, voor een oplage van 12.000.’ ‘We zijn nu in een overgangsperiode,’ zegt Odhise Grillo. ‘Het leven en de cultuur moeten weer op gang komen. Vroeger waren een heleboel dingen beter geregeld. Het onderwijs was streng maar goed, er was zekerheid. Tirana was schoon, we hadden geen drugs, geen aids en geen nudismo.’ ‘Nu gebeuren er allemaal vreselijke dingen: diefstal, inbraak, zelfs ontvoering. Er verdwijnen kinderen. Een jong meisje van veertien jaar die wel eens iets schreef voor een van onze kindertijdschriften is nu spoorloos verdwenen. Waarheen? Wie zal het weten, een buitenlands bordeel misschien...’ ‘Vroeger had elke stad een behoorlijke bibliotheek, met een speciale afdeling voor kinderen. Sinds de omwenteling zijn bibliotheken in brand gestoken, leeggeroofd, de ruiten zijn ingegooid. Hetzelfde gebeurde met de scholen, de gebouwen zijn kapot, de ruiten ingegooid, de boeken verbrand. Allemaal onwetendheid en gebrek aan beschaving.’ Ik voel enige recalcitrantie. ‘Hoe komen mensen zo onwetend en zo onbeschaafd als het onderwijs zo goed geregeld was?’ ‘Er zijn altijd onbeschaafde lieden. Dit land was niet op vrijheid en democratie voorbereid. Van een feodale maatschappij zijn we overge- | |
[pagina 379]
| |
gaan op een communistische, met daartussen het fascisme van de bezetters. Een heleboel mensen hebben een paar fases in hun bewustwording overgeslagen.’ Ik besef dat ik in gesprek ben met drie mensen die topfuncties bekleedden onder het oude regime. Ik besef ook dat ik daarover geen oordeel kan vellen. Het communistisch bewind begon in Albanië niet als bezetting van Sovjet-troepen, maar als een groot bevrijdingsfeest van jonge idealistische mensen, partizanen die het fascisme hadden overwonnen en in een socialistisch paradijs aan de nieuwe mens gingen werken. Het liep uit op een systeem van onderdrukking, dat zo extreem was dat het moeilijk, zo niet onmogelijk zou zijn een schrijver, schilder, beeldhouwer of cineast aan te wijzen die niet pal achter de beginselen van het communisme stond. Hadden ze dat niet gedaan dan waren ze nu dood. Of ze waren op een uiterst onproduktieve wijze beziggehouden in een strafkamp. Bij het afscheid van de Grillo's krijg ik een stapeltje gesigneerde kinderboeken mee. Alsof dat niet voldoende is, zoeken Grillo en zijn vrouw koortsachtig naar nog andere geschenken om me mee te geven. Een kleine aardewerken buste van de nationale held Skenderbeg wordt van de schoorsteenmantel gepakt en in mijn tas gestopt. Wat nog meer? Een fles kruidendrank uit de bergen: ‘dat is goed voor de gezondheid.’ Verlegen vraag ik of ik me even mag opfrissen. Mevrouw Grillo wijst me de badkamer. Die staat helemaal vol met tonnen, emmers, bakjes en pannen met water. ‘We hebben al drie weken geen stromend water,’ zegt Evangelo. ‘We moeten steeds heen en weer naar beneden.’ Ze kijkt lief en vermoeid terwijl ze wat van het kostbare water over mijn handen uitgiet. ‘Kun je echt niet blijven eten?’ vraagt ze dringend.
⋆
In het zuidelijke havenstadje Saranda blijkt de plaatselijke boekhandel een gedeeltelijk dichtgetimmerd pandje. Het verkoopgedeelte bestaat uit een klein donker halletje met een toonbank. Bosjes kleine kinderen geven er papiertjes af. Het is een distributiecentrum voor schoolboeken. Op mijn vraag naar kinderboeken wijst de distributeur over zijn schouder naar het magazijn: ‘Ga zelf maar kijken.’ Simsalabim! Op talloze houten stellages liggen stapels en stapels keurig in krantenpapier verpakte boeken. Dik onder het stof. Hier en | |
[pagina 380]
| |
Kiosk te Sarande. Boekjes van Uitgeverij Toena.
| |
[pagina 381]
| |
daar maak ik een pakje open. Het zijn grotendeels schoolboeken, in onbruik geraakt, want van het oude systeem. Sommige boeken zijn verrassend mooi van kwaliteit. Groot formaat leesboeken met harde kaft, de rug in leer gebonden, mooie maar zoete plaatjes. Ronddwalend in dit schemerige pakhuis van vergane glorie vind ik hier en daar een kinderboekje. De twee mij bekende Grillo's, een oorlogsromannetje met een krijgschaftig jongetje op de voorkant, een paar kindertijdschiftjes uit 1993 en een zeer lelijk gedrukt boekje van Ingrid en Dieter Schubert, uit het Frans vertaald en in 1989 in Tirana gedrukt in een oplage van 20.000. Als ik een paar van de kinderboekjes wil kopen, weet niemand de juiste prijs. Ik doe zelf een voorstel. Het wordt weifelend geaccepteerd. Ze zeggen: ‘Je kunt beter naar de artistieke boekhandel gaan,’ maar ik vind niks anders dan een kiosk met scheerzeep en circa 40 verschillende taalcursussen. In de Albanese kiosken verkoopt men behalve toiletartikelen en tabak, talloze taalcursussen en woordenboeken. En theorieboekjes voor het rijexamen. Het rijtje belangrijke dingen van het leven zou er in Albanië als volgt uit kunnen zien: geboren worden, talen leren, rijbewijs halen, weg uit Albanië. Vaak liggen er ook wat kindertijdschriftjes en de fluttige prentenboekjes van uitgeverij Toena. Ze zijn gemiddeld 8 pagina's lang en kosten 35 lek (veel te duur, zou Odhise Grillo zeggen). De tekeningen zijn Disney-achtig en in schreeuwende kleuren uitgevoerd. Uitgeverij Toena is een van de nieuwe commerciële uitgeverijen, die het groot aanpakt. Achterop het prentenboekje staat een lijst van hun fonds. Twintig titels: sprookjes van Grimm, Ali Baba, Pinokkio, seksuele voorlichting voor 10-13 jarigen en ook een tweetalige uitgave van enkele verhalen van Oscar Wilde.
⋆
Ook in de universiteitsstad Gjirokaster, de geboorteplaats van zowel Ismael Kadare als Enver Hoxha, zijn de boekwinkels die me gewezen worden altijd een soort distributiecentra voor schoolboeken. Kale ruimtes, met een hoge toonbank en daarachter houten planken aan de muur met hier en daar een boek. De winkelbediende krijgt een ingevuld briefje en haalt het gevraagde uit een kastje of uit het magazijn. Rondsnuffelen, een boek inkijken, een stukje lezen is er niet bij. Romans en kinderboeken verkopen ze bijna niet. Daarvoor word | |
[pagina 382]
| |
ik uiteindelijk toch weer verwezen naar de Libreria Artisika. De Libreria Artistika van Gjirokaster ligt zo verscholen achter de kraampjes en de straathandel dat we er zes keer langs lopen zonder het te zien. Kleiner dan de schoolboekenwinkel, maar verder hetzelfde. Een hoge toonbank, houten planken met onbereikbare boeken, slecht geïnformeerd winkelpersoneel. Op twee van de houten planken liggen stapeltjes kinderboeken. De onvermijdelijke Grillo's, twee sprookjesachtige boekjes van Mira Meksi, ook een oud redacteur van Naim Frashëri, een aantal vertaalde boeken van onder andere Xhani Rodari en Michael Ende. Een historische roman, een oorlogsroman en weer een aantal tijdschriftjes uit 1993. Deze bevatten gedichtjes, spelletjes, kleine verhaaltjes en wetenswaardigheden. Lief, braaf, lelijk vormgegeven. De enige strip die ik ooit ben tegengekomen is Aventurat e Topolinos. Een roze boekje in zakformaat met een erbarmelijk gedrukt Mickey Mouse verhaaltje voor het duizelingwekkende bedrag van 80 lek.
Juliana, de dertienjarige dochter van ons gastgezin in Gjirokaster, spreekt voortreffelijk Engels. Ik vraag haar naar haar leesgewoontes. Ze kent enkele van de Albanese boekjes die ik met veel moeite in de stad heb opgesnord. Die heeft ze geleend van een vriendin. Nee, zelf koopt ze nooit kinderboeken. Behalve de opbrengst van het kleine pension dat haar ouders drijven, verdient haar vader twintig dollar in de maand als kelner in het hotel. Daar moet een gezin van vier personen mee rondkomen. ‘Hoe wil je dat we geld voor boeken hebben?’ Het extra geld dat er is wordt zoals in veel Albanese gezinnen besteed aan privé talenonderwijs voor de kinderen. Op mijn tocht door Albanië ben ik meerdere malen aangesproken door kleine kinderen die vloeiend Italiaans of Engels bleken te spreken. Ook Juliana krijgt privé-les. Ze fungeert steeds als tolk voor de gasten in het pension van haar ouders. Dat wat ze aan boeken bezit is afkomstig uit het buitenland. De Engelstalige boekjes, onder andere The Wind in the Willows, Alice in Wonderland en de sprookjes van Andersen, zijn haar door dankbare gasten opgestuurd. Met behulp van een woordenboek leest ze haar vriendinnetjes daaruit voor. Ik noem terloops de naam van Tasim Gjokutaj, volgens Odhise Grillo één van de betere auteurs voor kinderen en woonachtig in Gjirokaster. ‘Die kennen we,’ roept de moeder van het gezin. ‘We zullen hem | |
[pagina 383]
| |
uitnodigen. Juliana, ga naar het postkantoor en bel professor Gjokutaj.’ De volgende dag zit ik tegenover Tasim Gjokutaj. Juliana is tolk.
Tasim Gjokutaj werd in 1944 geboren in Kuc, nabij de havenstad Vlöre. Hij schreef 22 kinderboeken en is ook bekend in Kosova en Macedonië. Hij studeerde taal en letterkunde, was eerst onderwijzer en toen leraar op een pedagogische academie. Zijn meest geliefde genre is gedichten met een humoristische inslag. Hij schreef ook toneelstukjes voor het poppentheater, libretto's voor kinderen en kreeg veel prijzen. Als ik hem vertel dat ik geen van zijn boeken in de boekwinkel heb gevonden moet hij lachen. ‘Het is voor een schrijver altijd prettig als zijn boeken zijn uitverkocht. Momenteel sluimeren er drie boeken in mijn bureaulade. De staatsuitgeverij is over de kop en de privé-uitgeverijen vragen geld. Je moet minstens 50.000 lek betalen om je boek uit te brengen, voor de illustraties en de drukkosten. Als het goed verkocht wordt, speel je ongeveer quitte. Ik heb zoals iedereen hier een klein salaris. Zulke bedragen houd ik niet over.’ Tassim Gjokutaj geeft literatuur en taal op een lerarenopleiding. Gedurende één jaar krijgen de studenten ook les over jeugdliteratuur. Hij noemt vier functies van de jeugdliteratuur: ‘literaire vorming, kennisoverdracht, morele bewustwording en argetim (vermaak). Voor de kleintjes gaat het voornamelijk om het vermaak, hoe groter de kinderen worden, hoe meer moraal erbij komt kijken.’ ‘De Albanese jeugdliteratuur is verankerd in de folklore. We hebben een sterke folkloristische traditie. Gedurende de communistische periode werd de communistische moraal vaak in een folkloristisch jasje gegoten. De band tussen communisme en folklore was erg sterk.’ ‘Ik heb zelf ook boekjes geschreven over een van de communistische idealen. Daar schaam ik me niet voor. Al mijn boeken gaan over het gevecht tussen goed en kwaad. Dat lag in de lijn van het communisme. Waarachtig communisme is goed, niet zoals het hier in praktijk werd gebracht. De politiek bemoeide zich veel te veel met de kunst. Niemand kon schrijven wat hij wilde, de politiek bepaalde de lijn, wie daaroverheen stapte kwam in de gevangenis of vond de dood.’ ‘Ik schreef over biggetjes en schaapjes, daar werd niet veel kwaad in gezien. Als onderwijzer maakte ik verhaaltjes over dingen die ik in de praktijk meemaakte. Bijvoorbeeld als kinderen hun huiswerk door | |
[pagina 384]
| |
Boekwinkeltjes te Sarande
en Pogradec
| |
[pagina 385]
| |
hun ouders lieten maken, of niet op tijd kwamen. Dan maakte ik een dierenverhaaltje over zoiets. Een gezegde is hier: hij die een vlieg in zijn hoofd heeft, krabt vanzelf.’ Hij verontschuldigt zich omdat hij geen kopieën en extra exemplaren bezit van zijn werk. Met de hand schrijft hij twee gedichtjes in mijn schrift en schenkt me dan zijn kostbare pen van buitenlandse makelij. Ik protesteer. ‘In Albanië weiger je geen geschenk,’ antwoordt hij. Op verzoek leest hij een gedichtje hardop voor. Het zesjarige zoontje van de familie dat gedurende het hele gesprek onder de tafel heeft gezeten, komt uit zijn schuilplaats te voorschijn en luistert aandachtig. Bij de slotregels schatert hij het uit.
Opa vindt de trommel
Heb jij hem ooit gezien,
kleine Bennie van nummer tien?
Hij doet zijn moeder veel verdriet,
zijn bord leeg eten, wil hij niet!
‘Doe het dan voor mijn plezier!’
roept zijn moeder keer op keer.
‘Pas als opa op de trommel slaat,
maak ik mijn brood soldaat’
‘Opa,’ zegt zijn moeder bang,
‘vind een trommel, als 't kan,
zonder trommel eet hij niet,
zonder eten kan hij niet!.’
Opa denkt eens even na,
pakt een lepel uit de la,
grijpt een pan van de plank,
hoor ik daar een mooie klank?
(Vertaling Jacqueline Sheji)
Kleine kinderen in Albanië zijn niet veel gewend qua vermaak. Wat men daar humoristische gedichtjes noemt, zijn versjes met een in een | |
[pagina 386]
| |
grapje verpakte moraal, een luchtig lesje. Subversiviteit, wat naar onze smaak vaak de basis vormt van goede jeugdliteratuur, was een ondeugd die je de kinderen in Albanië beter niet kon aanleren. Verzet daarentegen is heroïsch, een kwestie van leven of dood, maar dat had weer niks met humor te maken. Het thema in de Albanese literatuur blijft overwegend de strijd tegen de onderdrukkers en voor zelfstandigheid. Ook de kinder- en jeugdliteratuur gaat vaak over de Albanese geschiedenis van verzet en strijd: de 500 jaar durende strijd tegen de Turken, de Albanese Renaissance, de strijd tegen de feodale heersers (de beys) en natuurlijk de partizanenstrijd tegen de Italiaanse en Duitse bezetters in de Tweede Wereldoorlog. De epische jeugdliteratuur is mooi en poetisch van taal en beeld, maar in onze ogen wreed, bloederig en veel te zwaar op de hand. Helemaal niet leuk voor kinderen. Maar wat wil je, onze vaderlandse helden bevochten de Spanjaarden slechts 80 jaar en niet 500 zoals de Albanezen, de Turken. En na de Tweede Wereldoorlog kregen zij Enver en wij Annie. Dat het accent op heroïek en strijd in de belangstelling blijft staan is niet zo vreemd. Albanië is nog steeds omringd door vijandige volken: de Grieken in het zuiden, in het noorden de Montenegrijnen en in het oosten de Serven die in de voorheen Joegoslavische provincies Kosova en Macedonië de Albanees sprekende meerderheid van de bevolking onderdrukken. Een goed voorbeeld van zo'n traditioneel bloeddorstig-poëtisch jeugdverhaal is Het mes in de rug van Odhise Grillo. De dreigende hemel was gevuld met duizenden raven, die zo krachtig met hun vleugels sloegen en zo eentonig en hartverscheurend zongen, dat horen en zien je verging. Die gitzwarte vogels die alleen maar tsji, tsji, tsji kunnen doen worden in de volksmond dan ook tsjitsjiloka genoemd. | |
[pagina 387]
| |
hun schaarstaart tijdens hun lange tocht moe worden, nemen de tsjitsjiloka's hen op de schouders en vliegen zo verder. Had je dat nog nooit gehoord? Niet voor niets worden de tsjitsjiloka's de paarden van de zwaluwen genoemd!’ | |
[pagina 388]
| |
[pagina 389]
| |
Als ik thuis mijn gegevens uitwerk krijg ik weer dat gevoel van verwarring dat ik ook ter plekke wel eens had. Ondanks de grote welwillendheid van de geïnterviewden en de ijver van mijn tolken, hield ik het gevoel dat ik vaak geen antwoord kreeg op mijn vragen. Dat is ook wel begrijpelijk. Openhartigheid kon je vroeger de kop kosten, eigen ideeën waren verboden, kritiek op de officiële gang van zaken ondenkbaar. Men sprak in opgelegde frases van de opgelegde retoriek en leerde zo ontwijkend mogelijk te antwoorden. Ik had meer willen horen over hoe het nou werkelijk was om kinderboeken te schrijven onder een regime dat sociaal-realisme oplegde, magie en verbeelding verbood. Of er ook kinderboeken zo tegendraads waren dat ze verboden werden. Wat deze nieuwe vrijheid voor de creativiteit van de schrijver betekent. Maanden later krijg ik in zekere zin toch nog antwoord op deze vragen. In de Rilindja van 4-3-95 wordt verslag gedaan van een symposium over kinder- en jeugdliteratuur, naar aanleiding van het verschijnen van een aantal nieuwe titels. Het is georganiseerd door Odhise Grillo in samenwerking met de vereniging voor kinder- en jeugdliteratuur. Eén van de nieuwe boeken is een herdruk van de novelle Een gevaarlijke reis uit de jaren zestig van de pedagoog Bedri Dedja, dat kort na verschijnen verboden werd en tot pulp vermalen. Ik parafraseer: In deze dagen dat er in Albanië veel verandert, komt er ook voor kinderliteratuur een nieuwe horizon. Hoewel de productie van jeugdliteratuur heeft geleden onder de breuk met het oude systeem, lijkt ze nu nieuwe esthetische waarden te hebben gevonden. De oude ideologische dogma's en ideologische propaganda zijn losgelaten en dat geeft ruimte aan een frisse bries. Een goed voorbeeld van deze frisse wind is een pas uitgekomen boek van Xhaïd Bushati: De sprookjes van mijn vader. In dit boek is ruimte voor de fantasie van de schrijver die zich niet laat belasten door de problematische realiteit en grote dogma's en idealen. De schrijver heeft de sleutel van die andere, charmante wereld en nodigt de kleine lezer uit hem daarin te volgen. De frases ronken nog steeds een beetje, maar de bedoeling is duidelijk: meer argetim (vermaak), minder lering. En mischien zelfs op weg naar lekker stout. |
|