Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 356]
| |
Brieven aan Anne Holm (4)
| |
[pagina 357]
| |
De hitte zat op mijn hoofd als een non. Maar we raakten er spoedig aan gewend en beleefden de fijnste maand van ons leven. De eerste paar dagen vroeg Marianne me keer op keer of ze wakker was: ‘Of is het een droom, dat ik hier ben?’ ‘Als het een droom is,’ zei ik, ‘is het de gezelligste die je ooit hebt gedroomd, want we doen allemaal mee.’ Later bleef ze gevaarlijk lang in de zon liggen, ze wilde net zo zwart worden als de kinderen om haar heen. Joost was meer geïnteresseerd in de zee. De allereerste ochtend lagen we er al om zeven uur in en we zagen door onze snorkels visjes mooier dan je kunt verzinnen. Opeens was Joost verdwenen. (Het geeft een fijn gevoel van veiligheid, snorkelen met je kinderen - als ze opeens verdwenen zijn, zijn ze in ieder geval niet verdronken.) Ik stak mijn hoofd boven water uit en zag hem op het strandje staan. ‘Ik zag een haai!’ schreeuwde hij. Ik rende het water uit (om hem te troosten) en hij vertelde dat de haai zo groot was als hij zelf. Die wilde ik ook zien! Ik begroef mijn tenen diep in het zand van het strandje en stak mijn duikbril voorzichtig in het water. Niks...! Een week later bezocht Joost het Seaquarium in Willemstad en identificeerde zijn vijand als de citroenhaai. En inderdaad, dat zijn graag geziene gasten rond het eiland. Weer een week later snorkelde ik voor de kust van Klein Bonaire. Daar zag ik het kleinste koffervisje dat in de zeven zeeën rondzwemt. Het was niet groter dan mijn duim. Maar het zwom recht op mij af! Alsof het me verzwelgen wilde! Er lag een moordlustige glans in zijn valse oogjes. Ik schrok me kapot! Ik wist niet hoe snel ik het water uit moest komen en zette me af op een stuk rots. De pijn schoot in mijn voet. Bloed...! Haaien kunnen dat van kilometers afstand ruiken. Wat zal ik U verder eens vertellen over ons verblijf op Curaçao en Bonaire? Niks, denk ik. Verhalen over reizen en vakanties zijn zo saai! Ik haat vakantiefoto's van anderen. En ik haat het tonen van mijn foto's. Niemand zal ooit kunnen navoelen wat je hebt meegemaakt, hoe koddig of vreselijk dat ook was. Je moet een wel zeer goede fotograaf of verteller zijn om iets over te kunnen brengen. En dan zijn de mensen uitsluitend geïnteresseerd in je foto's als foto's en je verhalen als verhalen; ze dringen nooit door tot de avonturen die je zo graag met ze wilt delen. Als ze mij vragen hoe het was, zeg ik: ‘Ze moesten me aan mijn haren naar het vliegtuig sleuren, anders zat ik daar nu nog.’ En zo is het. | |
[pagina 358]
| |
De enigen met wie je over je herinneringen kunt praten zijn de mensen die ze met je delen; die erbij waren, dezelfde plek, dezelfde tijd. Eenzaamheid is niet wat je voelt als je alleen bent, het is wat je voelt als je iemand probeert te vertellen over wat je hebt meegemaakt toen je alleen was. Denk ik. Vermoed ik. Men luistert, maar hoort niets. Misschien is het toch goed dat er kunst is. | |
20 December 1994Geachte Mevrouw Holm,
Dank U voor de tweede brief en ook voor de kaart die U Marianne en Joost stuurde. Ze waren er zeer verguld mee. En om meteen maar Uw vraag te beantwoorden: op een heldere dag kun je vanaf de hoogste toppen van Curaçao en Bonaire Venezuela zien liggen. Dan weet U zo ongeveer waar ik was. Het zal in de buurt zijn van St. Croix, het eiland waar Louise in De lucht werd rood vandaan komt, maar dat kon ik niet vinden op de kaart. Er is zoveel waarover ik U schrijven wil, maar omdat ik wil dat deze brief U nog voor Kerstmis bereikt, ben ik niet in staat om, zoals anders, een frivole zwerftocht langs de dingen te maken. En er lag zó'n berg werk op me te wachten toen ik een maand geleden thuiskwam! Ik moet nog flink spitten voor die is weggewerkt. En nu willen ze de school van Joost en Marianne ook nog eens gaan sluiten! De regering houdt niet van kleine scholen (je moet deze wereld werkelijk diep, diep haten wil je in de politiek gaan), dus moeten we vechten voor het behoud. Het probleem is, er bestaat een piepkleine kans dat we uiteindelijk winnen, dus kunnen we geen moment ophouden met vechten. Aangezien ze de post vaak zeer laat bezorgen, maar altijd precies op tijd ophalen, moet ik nu rennen. Morgen schrijf ik U weer, over het tijdschriftGa naar voetnoot1 dat ik bijsluit (de pagina's 88 t/m 97 interesseren U wellicht), misschien nog iets over de Antillen en over ons voorgenomen bezoek aan U te K. December en januari lijken ongeschikt, dus | |
[pagina 359]
| |
moeten we in februari komen - vanaf maart is mijn leven vol rumoer en drukte, als een veldslag. Ik hoop vurig dat deze brief U nog vóór Kerstmis bereikt, want Margje, Joost, Marianne en ik willen U heerlijke dagen toewensen en een zeer, zéér gelukkig nieuwjaar. | |
21 December 1994Geachte Mevrouw Holm,
Vandaag zou mijn grootvader, De Grijze, honderdenéén zijn geworden, ware het niet dat hij vierentwintig jaar geleden is gestorven. Twee maanden na zijn dood ontmoette ik Margje. Ik ben een bofkont: de ene lieverd was nog niet dood, of de andere kruiste mijn pad. Maar ik, de Man met de Doodskistogen, klaag nog altijd dat die twee elkaar nooit hebben ontmoet. Ik heb nooit iemand gekend die liever was dan De Grijze. Hij hield ook van mij, zó veel zelfs, dat hij mij verbood op te staan voor oude mensen in de tram. Dat haatte ik. En als we naar een voetbalwedstrijd gingen (hij woonde in Amsterdam, we gingen altijd naar Ajax) kocht hij goedkope kaartjes en als we eenmaal binnen waren schreeuwde hij naar de mensen op de duurste plaatsen: ‘Hee, schuif eens een stukje op voor m'n kleinzoon!’ En dat deden ze, en dan zat ik als in een bankschroef tussen twee vreemde mannen naar de wedstrijd te kijken, heel erg alleen, en ik zwaaide voortdurend naar mijn grootvader, die ergens hoog boven mij zat, en zo miste ik alle doelpunten. Dat haatte ik ook. Hoe bestaat het dat hij niet doorhad dat ik naast hém wilde zitten? Hoe bestaat het dat hij niet zag hoe ik me schaamde, als ik zat in die tram, met om mij heen duizenden oude mensen die stonden en klaagden en kapseisden en vielen en ter plekke doodbleven...? Waarom kon hij mijn gedachten niet lezen, terwijl mijn wanhopige blik toch een bijl was die mijn schedel kliefde en mijn gedachten aldus voor hem openbaarde...? Toch was hij de liefste man die ik ooit gekend heb. | |
[pagina 360]
| |
22 December 1994Rijp op het weiland en ijs in de sloten. Zwarte kraaien en glanzende meeuwen spelen een raadselachtig spel op hard gras. Deze dag bevalt me. Vanavond mag ik mijn smoking aan, als ober bij het Kerstdiner op de school van de kinderen. Het kon wel eens voor de laatste maal zijn, als ze de boel werkelijk sluiten. Het spijt me, dit was het weer voor vandaag. Ik kreeg namelijk zojuist een brief van de producent van Het zakmes en hij weigert mij botweg te betalen voor een herhaalde uitzending. En dat op een zielige zeurtoon waar de honden geen brood van lusten. Gaan we weer! Ik heb contracten! Alles zwart op wit! Ik heb recht op dat geld! Deze strijd woekert nu al maanden voort en eigenlijk is het nooit anders geweest. Vertrouw nooit, nimmer, never iemand die iets te zeggen heeft in de wereld van film of televisie. Allemaal mislukte acteurs, regisseurs en schrijvers. Ze hebben nooit iets kunnen maken wat de moeite waard was en schreeuwen nu ‘houzee’, terwijl ze de ruggen van de getalenteerden beklimmen. Het ergste is, ze wuiven daarbij met hun muts. Geloof me, alles wat ik U schrijf is de waarheid of een poging die te benaderen, maar zo gauw ik de kans krijg een film te maken van Peter, mag U mij niet langer vertrouwen. Beloof me dat. Want dan ben ik ‘een van hen’... | |
27 December 1994Vergeet U alstublieft die laatste zin. Ik was zo kwaad, zó verbitterd! Ik stikte bijna toen ik de brief van die producent las, mijn hart sloeg als een vuist mijn strot dicht. Het leek of een drumband door mijn aderen ging, met een tamboermajoor die zijn stok frivool en ritmisch mijn hersenen in stak. Wat een koppijn! Woedend zette ik mij tot het schrijven van een lange, krankzinnige brief, die aanving met: ‘Dank je voor de meest misselijkmakende huilbrief die ik ooit in mijn leven mocht ontvangen...’ Etcetera, etcetera, en terwijl ik schreef zat ik de hele poos te denken aan mijn andere grootvader, De Rode. Voor hem ben ik mijn gehele jeugd bang geweest. Hij bouwde huizen die hij zelf verkocht. Dit speelt zich af in de oude tijden, de jaren twintig. Opa was communist. | |
[pagina 361]
| |
Hij bouwde hele woonwijken in het dorp Doorn en noemde de straten naar Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Maar als de huizen af waren, kwam de hele bevolking de straat op, met spandoeken: ‘Niet kopen! Communist!’ En niemand kocht een huis van hem. Dan moest ie ze voor niks of minder verkopen aan iemand die niet communist was. Hij was een trots man en is zijn hele leven blijven vechten. Maar op een dag betrapte mijn tante Wilhelmine (nadrukkelijk niet Wilhelmina; zo heette de koningin) hem in zijn werkplaats. Hij stond daar, beukte zijn vuisten tegen de muur en huilde... Mijn tante vertelde me dit verhaal toen ik jong was en ik heb het nooit willen geloven. Maar nu geloof ik het. Ik heb niet met mijn vuisten tegen de muur van mijn werkplaats gebeukt, ik heb niet gehuild, maar de gedachte die de hele dag door mijn hoofd speelde was: wees sterk, blijf vechten, denk aan opa, neem ze te grazen! Het enige gebouw dat De Rode niet verkocht, daar in Doorn, was het Hotel. Hij ging er zelf in wonen, met zijn grote gezin; daar probeerde hij een bestaan op te bouwen. En dus moest mijn arme oma (een overtuigd geheelonthoudster, die in haar schaarse vrije tijd met ‘De Proletarische Vrouw’ op de hoek van de straat stond) de bierpomp bedienen. Of erger nog: jenevertjes schenken, brandewijn... Het was een hard bestaan, en helemaal als mijn grootvader dronken werd en alle gebraden kippen en alle drank gratis weg begon te geven. Hij was een echte communist. Nou ja, dat zijn we allemaal als we gedronken hebben. De wijk die hij gebouwd heeft staat nog overeind. U kunt haar herkennen aan de namen van de straten, die gekuist zijn en nu Rozenstraat en Karelsenstraat heten... En toen kwam Kerstmis. Het diner op school was ontroerend mooi, we legden prachtige boeken voor de kinderen onder De Boom, aten bij mijn ouders thuis (na het diner pakte ik de gitaar en begon wat voor me uit te zingen, een truc die ik geleerd heb van mijn broertje van tweeëndertig, het muzikale talent in de familie, en het werkte: voor het eerst in tweeëndertig jaar moest hij afwassen) en ergens anders, zo'n vijftig kilometer verderop, bezocht een goede engel mijn producent (of lag hij woelend in zijn bed, in zijn inktzwarte nacht, met in zijn hand mijn brief, die hij las en herlas bij het licht van zijn schroeiende ziel?) en vanmorgen werd ik opgebeld. Ik krijg het geld. Dank je, opa! Gelukkig Nieuwjaar! Nu alleen nog proberen de school van de kinderen te redden... | |
[pagina 362]
| |
8 Februari 1995Geachte Mevrouw Holm,
Dank voor Uw bezorgde telefoontje! Ik was zo verrast Uw stem te horen dat ik alleen maar kon stamelen en mompelen (nou ja, dat hoef ik niet te schrijven, dat heeft U zelf gehoord) en niet de beleefdheid op wist te brengen te vragen hoe het U gaat. Hoe gaat het met U? En Yorick? En de plannen voor de verfilming van David? Hoe koud is het in Denemarken? Hier sneeuwt het, maar het is twaalf graden boven nul, de vlokken smelten in de lucht - nutteloze sneeuw. U had zich geen zorgen hoeven maken om ons. Weliswaar zijn vele rivieren buiten hun oevers getreden, en zo'n kwartmiljoen mensen geëvacueerd, maar de mensen zijn naar hun huizen teruggekeerd, de rivieren naar hun beddingen, en wij wonen hoog en droog en hebben geen last gehad. Nou ja, we hebben naar de televisie gekeken, en dat was een ramp. Er was een zieke, zéér zieke, doodzieke show om geld bijeen te brengen voor de slachtoffers. U zult het niet geloven, maar er kwamen mensen uit stervensarme Afrikaanse landen geld brengen omdat er bij mensen hier modder op de parketvloer lag! Dat vonden die mensen uit Afrika héél erg voor de mensen hier! Slachtoffers? Offers voor de slacht...? Modder! Het was één lange reclameboodschap. Als je een dubbeltje gaf mocht je een minuut lang de naam van je bedrijfje rondtoeteren. Dat kost je anders een half miljoen. Er zijn heel wat dubbeltjes binnengekomen, dat begrijpt U. Fijn land. Gulle mensen. Alles in orde. Alleen wat vieze vloeren hier en daar. De dubbeltjes in mijn portemonnee werden zó kotsmisselijk van wat ze zagen, dat ze van de dokter niet naar buiten mochten. Als het nog eens gebeurt hoeft U er niet wakker van te liggen. Wij wonen aan de kust, tussen Haarlem en Alkmaar (ik weet zeker dat U díe namen wel op Uw kaart kunt vinden) en er is geen rivier die ons bedreigt. Onze vijand is de zee. Maar we wonen op Hoog Zand en ik vermoed dat wij voor eeuwig veilig zijn. Achthonderd jaar geleden, ja toen, toen spoelde de zee met grote regelmaat over Egmond (een klein dorp acht kilometer ten noorden van Bakkum) heen. In die tijd was er in Egmond een wereldberoemde Abdij. Geleerde monniken afkomstig uit heel Europa wijdden daar hun leven aan de wetenschap, en zij begonnen dijken te bouwen. Dat was een enorm succes - | |
[pagina 363]
| |
de zee spoelde nu over Bakkum heen! Zij van Bakkum pikten dat niet en trokken op naar Egmond om de dijken te vernietigen. Dat was een enorm succes - de zee spoelde weer over Egmond heen! Dit liep uit op oorlog. Vele mannen sneuvelden. En het is nog maar vijfenveertig jaar geleden dat mijn buurman (uit Bakkum) met geweld uit Egmond verwijderd werd omdat hij naar een meisje knipoogde. Merkt U hoe ik mijn best doe? Een van mijn goede voornemens dit jaar is, om U uitsluitend vrolijke en grappige brieven te schrijven, U niet langer lastig te vallen met mijn nietige probleempjes en mijn onbeholpen aanvalletjes van woede. ‘Een broodkruimel op de rok van het universum’ - meer zijn we niet. Dat schreef onze grote dichter Lucebert (die vorig jaar helaas is overleden). Door welke goddelijke vonk moet zo'n kruimel aangeraakt worden wil hij door een andere kruimel gezien worden? Brieven schrijven is een eenzame bezigheid, hoezeer je tijdens het schrijven ook aan de geliefde ontvanger denkt (misschien juist daardóór!); schrijvers schrijven niet om een antwoord, hoezeer ze ook verlangen er een te ontvangen. Nu ik mijn brieven aan U naar het Nederlands vertaal, valt het me op dat ze enorm afwijken van mijn brieven aan andere vrienden. Komt het door de vreemde taal eerst, en de vaak moeizame vertaling daarna? Nee, ik denk dat ik, als ik U schrijf, toch stiekem naar een antwoord vis. In de hoop iets van Uw wijsheid aan de haak te slaan. Lach niet! Wijze mensen beginnen altijd geweldig te lachen als ik over hun wijsheid begin. Als U lacht, verander ik voor Uw ogen in een Zenboeddhist. | |
11 Februari 1995Joost en ik lezen Peter weer, nu op zijn verzoek, en ik wilde U vragen op welke leeftijd je de wijsheid in huis hebt om boeken als de Uwe te schrijven, toen ik plotseling besefte dat U ongeveer zo oud was als ik nu toen U ze schreef! Dat was een domper op de feestvreugde. Ik heb drie jaar filosofie gestudeerd en krijg (vijfentwintig jaar later) wat ik denk nog steeds niet fatsoenlijk op papier. Logisch, dat ik dichter geworden ben. Wat me bij deze éénentwintigste lezing het meest opvalt, is de | |
[pagina 364]
| |
respectvolle, zorgzame, ja bijna tedere wijze waarop de mensen in alledrie Uw boeken elkaar bejegenen. Tijdens het lezen waan je je in een vergeten droom. Waar en wanneer zijn we daaruit ontwaakt? En waarom? ‘We will survive,/dead or alive!’, welzeker, en het is altijd een rottige wereld geweest, maar nooit was zij zo cynisch als nu. Wanneer is dat begonnen? Ergens tussen het verschijnen van Uw boeken en de mijne? Nou, mijn boeken zijn in ieder geval niet cynisch (ik stuur een paar hoofdstukken van Robin en Suze in engelse vertaling mee om dat te bewijzen)! Een paar weken geleden werd ik geïnterviewd voor de radio. Ik sprak zeer serieus en niet cynisch en opeens begon de dame die mij ondervroeg hartelijk te lachen: ‘Ha ha ha ha, je praat als een dominee!’ Het enige wat in me opkwam, was: ‘Als we iets hard nodig hebben, dan is het wel een zooi goeie dominees.’ Ik ben geen gelovig man, maar soms bid ik vol ijver dat al die miljarden op deze wereld terug zullen keren in de schoot van hun Zeer Strenge God. Allemaal, alleen ik niet. Ik breek me toch al genoeg het hoofd over Goed en Kwaad en Lelijk. De vraag die mij op dit moment het meest pijnigt is de oudste van alle (‘Locke and Hume,’ zo herinner ik mij uit de asgrijze jaren waarin ik de student uithing, ‘are fighting in the captain's tower, while calypso singers laugh at them and fishermen hold flowers.’): wordt de mens vals geboren of wordt hij vals gemaakt? Tabula rasa... Die vraag zal nooit beantwoord worden. Als er een antwoord bestond was het al lang bekend. En een vraag die mij nog méér angst aanjaagt: weet een slecht mens dat hij slecht is, of denkt hij in alle oprechtheid dat hij goed doet en zijn hij en ik een andere mening toegedaan over het leven op aarde? Bovendien, ik mag me dan wanhopig als een drenkeling vastklampen aan de Tien Geboden en iedere nacht voor het slapen gaan aan de hemelpoort verantwoording afleggen voor wat ik die dag heb gedaan, in de hoop dat Petrus niet een vals geboren of vals gemaakte hufter is die de toegangsprijs verlaagd heeft tot één cynische grap, maar (om nog een keer Dylan te citeren) ‘If my thoughtdreams could be seen, they'd probably put my head in a guillotine. But it's allright, ma, it's life and life only.’ Ach, ach, dit is niet echt de leuke onbezorgde brief die ik mij voorgenomen had te schrijven! Het komt omdat ze dat schattige schooltje van Joost en Marianne willen sluiten. Ik en nog een aantal ouders vechten als leeuwen, maar | |
[pagina 365]
| |
de toestand lijkt hopeloos. We hebben wagonladingen argumenten die aantonen dat het voor iedereen veel en veel beter is als de school openblijft, maar niemand toont enige interesse. Zoals ik al schreef: je haat moet wel erg diep zitten wil je in de politiek gaan. Of je moet cynisch geboren zijn natuurlijk. En nu zit ik ook in die politiek! Niks aan te doen. Ik moet wel. Om die verrukkelijke school te redden. We hebben een wethouder die zó laag en doortrapt is, en zó vol valse trucs zit, dat ik al bijna niet meer met het Zwaard van de Zuiverheid strijd, maar met de Walgelijke Werpsterretjes van de Wraak! Ik ben er vrijwel zeker van dat hij de zeer dure grond waarop de school gebouwd is (ze ligt in een prachtig stukje bos) al verkocht heeft aan zijn zwager. Of zijn neef... En iedere keer dat ik gedwongen word naar hem te kijken en te luisteren, vraag ik me af: denkt ie nu echt en oprecht dat hij de juiste keuzes maakt en verschillen wij gewoon van mening, of heb ik gelijk en zit hij te liegen en te bedriegen en willens en wetens alles kapot te maken wat hartverwarmend mooi en klein is? U moet mijn woede maar voor lief nemen en niet vragen naar details, want het zou mij tien verschrikkelijke pagina's brief kosten om het allemaal uit te leggen en ik vermoed dat U die niet lezen wilt. Maar ik denk dat ik gelijk heb en mijn arme hart barst uit zijn voegen. Ik ben de gevangene van mijn razernij. De vraag is: hoe kom ik eruit? Als je aan een kinderboek werkt trekken alle kinderen op straat aan de panden van je jas om je grappige dingetjes te vertellen; ben je bezig met poëzie, dan schaats je op onder je voeten gebonden dromen door het leven en stuct Onze Lieve Heer de hemel met dubbele regenbogen; als je werkt aan een tv-serie over vrouwen en hun ervaringen met leven en liefde, begint iedereen in de trein opeens harder te praten als je binnenkomt (moet je wel tweede klasse reizen!); en als je woedend bent, het doet er niet toe waarom, maakt alles in de wereld je razend en je haat en je walgt en je scheldt. Het gaat erom, zo lijkt het, waar je mee bezig bent. Dát bepaalt de blik waarmee je naar de dingen kijkt - de wereld wordt van binnenuit geschapen. Ik moet ontsnappen! Het grote sneuvelen onder hen die met hun woede deze aarde weer aan elkaar willen lijmen (zonder dat iemand het gemerkt heeft is onze planeet uiteen gespat; vanaf het kleine brokstuk waarop je door het eindeloos eenzame heelal suist zie je soms andere brokstukken, maar een goed gesprek is er niet meer bij) en schoonmaken is begonnen. Ze sterven aan het front. Hun hersenen | |
[pagina 366]
| |
exploderen, hun harten breken, hun magen keren zich om. Overal. Waar je ook kijkt: op bushaltes, in musea, in vergaderzalen, op schepen, ja, zelfs daar waar men de liefde schrijft of bedrijft. Ze vallen neer, zacht als een muizenvacht. Als ik hier ooit fluitend uitkom wil ik nooit en nooit en nooit meer iets te maken hebben met politiek. Ik heb nooit durven vermoeden dat het een zo diepe en smerige beerput was; dat het mensen kan maken tot achterdochtige, wrede en wraakzuchtige wezens (als ik), die niets anders verlangen dan de tegenstander het hart uitrukken, het aan een staak rijgen, en daarmee triomfantelijk door de Dorpsstraat en over de Brink van Ons Dorp paraderen. Als onze school verdwijnt verdwijn ik ook. Ga ik verre reizen maken. Kom ik nooit meer terug (ik zal U vaak schrijven, dat beloof ik), want dan hoeven mijn kinderen niet meer naar openbaar onderwijs, bijzonder onderwijs of speciaal onderwijs, dan hoeven ze helemaal niet meer naar onderwijs! Ik haat onderwijs! Marianne en Joost, die zo mooi zijn dat een selecte groep engelen nu al liederen instudeert voor als ze over negentig jaar aan de Poort verschijnen, zij zuchten en steunen al onder het juk van Huiswerk! En wat krijgen ze als ze hun best doen? Plastic Driehoekjes in hun Oren, waarin gebrand staat dat ze leerling 474491 en 996843 zijn van ‘Scholengemeenschap De Lachende Koe’ (gevestigd te Amersfoort, een stad in het centrum van ons land, in een tweehonderd meter hoog schoolgebouw, waarin alle kinderen van Nederland verplicht zijn hun onderwijs te genieten). Daar krijgen ze zestien vakken in de brugklas, met zestien keer anderhalf uur huiswerk per dag, zodat ze binnen een maand als gestorven langs de weg zwalken, hun tere botten priemend uit hun asgrauwe huid. Nee. Niet mijn kinderen... Wij hebben in Nederland een gezegde: ‘Hij komt van Mars.’ Het betekent dat je je hier niet thuisvoelt of je gedraagt alsof je je hier niet thuisvoelt. Ik ben op zoek naar een leuke school op Mars. Maar eerst nog (héél) even proberen of de Duinrandschool te Bakkum gered kan worden. En daarna: kinderboeken schrijven (en brieven aan U) en mij nóóit meer inlaten met de zaakjes van volwassenen. Kinderen kunnen wreed zijn (zie Peter Pan), maar cynisch zijn ze nooit. Ik ga fijn aan mijn nieuwe boek over Robin werken, het vijfde deel van mijn autobiografie, dat Robin en God gaat heten. Het gaat over kerstmis en sneeuw en over hoe ik met mijn Grijze Grootvader voor het eerst in mijn leven naar de kerk ging en over de kleine en tegelijkertijd zo | |
[pagina 367]
| |
grootse gedachten die kleuters over God hebben. Echt een boek voor kinderen. Want iedereen mag mijn boeken lezen, graag zelfs, maar ik schrijf ze voor de kinderen. Ik schrijf U snel weer. Een gezellige brief vol chaos, liefde en vrolijkheid. Heel anders dan deze. Maar de laatste regel zal dezelfde zijn: Liefs van Margje, Joost, Marianne en mij, voor U en Yorick,
(wordt vervolgd) |
|